
Haagse aasgieren azen op uw pensioen
Om belastinginkomsten naar voren te trekken, wil de Nederlandse regering zijn klauwen zetten in de grootste Nederlandse geldpot: het pensioen. Terecht heeft de Eerste Kamer deze financiële aasgier terug in zijn kooi geschopt, schrijft senator Kees de Lange.
Aasgieren tref je in Nederland bijna uitsluitend in dierentuinen aan, en dat is maar goed ook. Bekende vertegenwoordigers van deze categorie aaseters zijn vooral de vale gier en de lammergier. Helaas bestaat er ook een verderfelijke subsoort die zich steeds meer over ons land verspreidt: de financiële aasgier. Overal waar geld te vinden is, zie je tegenwoordig dit onaantrekkelijke gedierte boven de geldpotten cirkelen. En groot geld trekt grote aasgieren aan: de Nederlandse overheid bijvoorbeeld. Een bespiegeling over onze pensioenen en de rol van de overheid daarbij.
In de pensioenpotten van Nederland is ongeveer 1000 miljard euro opgeslagen. Dat uitgestelde loon dient slechts voor één doel: het uitbetalen van zo goed mogelijke pensioenen. Dat klinkt eenvoudig en dat is het natuurlijk ook. Probleempje is alleen dat de grote pensioenfondsen bestuurd worden door werkgevers en vakbonden, en dat de deelnemers voor wie het uitgestelde loon bedoeld is niets te zeggen hebben. De sociale partners in de bedrijfstakpensioenfondsbesturen hebben het juridisch eigendomsrecht over de pensioenpotten en hebben binnen ruime grenzen alle zeggenschap over beleggingsbeleid en het vaststellen van de pensioenpremies. Door alle lucratieve baantjes die zij in de pensioenwereld vervullen, hebben zij een groot persoonlijk belang bij hun plek op het pensioenpluche. De deelnemers hebben alleen maar trekkingsrechten en moeten maar afwachten wat er uiteindelijk hun kant op komt. In de directe zin speelt de overheid hierin geen enkele rol.
Onzinnige voorstellen
De overheid op afstand, daar kan geen redelijk mens tegen zijn. Echter, er is een aantal fundamentele redenen waarom de overheid toch een doorslaggevende invloed bezit op het gespaarde pensioenvermogen. Merkwaardig genoeg is daarbij een zwak kabinet als het huidige een grotere bedreiging dan een sterke regering. Bovendien, en dat helpt ook niet, zijn de sociale partners sterk verdeeld. Het werkgeversfront bestaat niet meer, met een VNO en een MKB die elk hun eigen weg gaan en waarvan de voorlieden elkaar voor rotte vis uitmaken. De vakbonden zijn al veel langer tot op het bot verdeeld en vertegenwoordigen nog slechts een slinkende groep autochtone mannen van boven de 50. Door de uitermate zwakke positie van regering en sociale partners rest hun alleen nog maar om elkaar in een stevige omklemming te houden. Want als er één valt, vallen ze alle drie. De regering is dan ook niet in een positie voorstellen van de sociale partners op pensioengebied terzijde te schuiven, zelfs niet als het om onzinnige voorstellen gaat. En dan vraag je weer af wie er eigenlijk dit land regeert. Omgekeerd zijn de sociale partners niet in een positie om oneigenlijke druk van de overheid op beleggingsbeleid, investeringsbeleid en premiebeleid zo maar te weerstaan.Zou het niet geweldig zijn om de banken van die slechte leningen te verlossen door ze bij de pensioenfondsen te deponeren?Er is een tweede reden waarom de overheid in het pensioendossier niet genegeerd kan worden. De overheid als wetgever bakent immers wel de fiscale grenzen af waarbinnen ons pensioensysteem zich kan bewegen. De hoogte van de fiscale vrijstelling bepaalt namelijk of een regeling in de praktijk wel of niet uitgevoerd kan worden. Bij die fiscale vrijstelling geldt de omkeerregel. Pensioenpremie wordt geheven zonder dat er belasting over wordt ingehouden. Afrekenen met de belastingdienst vindt pas plaats tegen de tijd dat het pensioen ook echt wordt uitgekeerd. Op termijn zal dus zo’n 40 procent van wat zich momenteel in de pensioenkassen bevindt, via belastingheffing naar de overheid stromen. Maar zoveel geduld kan de huidige regering niet opbrengen. Er is de regering veel aan gelegen om maatschappelijke pijnpunten met geld uit de pensioenkassen aan te pakken. Zo zijn er bij banken enorme problemen die mede ontstaan zijn door het verstrekken van veel te hoge hypotheken in een kelderende huizenmarkt. Zou het niet geweldig zijn om de banken van die slechte leningen te verlossen door ze bij de pensioenfondsen te deponeren? Kan er met pensioengelden niet een soort hypotheekbank opgericht worden? Natuurlijk zou het antwoord van ieder pensioenfondsbestuur dat bij zinnen is moeten zijn dat zoiets hun taak niet is, en zou de vraag moeten rijzen wie bij het aangaan van dergelijke verplichtingen harde garanties verleent. En als de overheid al garanties zou geven, waarom zouden die dan niet direct aan de banken gegeven kunnen worden? Kortom, een duister dossier, maar onder druk van de regering worden sociale partners momenteel snel vloeibaar. Ook investeringen van de pensioenfondsen in Nederlandse infrastructuur vallen in dezelfde categorie. Wie garandeert namelijk een fatsoenlijk rendement? Zo zijn er veel vragen en weinig antwoorden.
Bijdragen