© Flickr / Generation Grundeinkommen

Basisinkomen, wat is dat eigenlijk? En wat kost het?

Het lijkt een prachtig en simpel idee: iedere burger een inkomen op minimumniveau geven om een basale bestaanszekerheid te garanderen. In de praktijk blijken er aan dit basisinkomen echter vele verschillende invullingen te worden gegeven. En het kostenplaatje valt ook al niet rond te krijgen.

Het ‘basisinkomen’ zingt op dit moment rond in allerlei maatschappelijke en politieke debatten. Op zichzelf is dat opmerkelijk, want de Vereniging Basisinkomen is al meer dan dertig jaar actief. Ze lijkt nu pas de wind in de zeilen te krijgen. En ooit, in de jaren ’70 van de vorige eeuw, werd het idee omarmd door de PPR, een van de voorlopers van GroenLinks.

De hernieuwde aandacht voor het basisinkomen heeft alles te maken met de transitie waarin het arbeidsbestel zich bevindt: ‘de robots komen eraan’. Niemand heeft op dit moment nog zicht op de maatschappelijke consequenties van de technologische doorbraken die ons ongetwijfeld de komende één of twee decennia te wachten staan, maar daarom is de onzekerheid des te groter. En waar we nu al de gevolgen van technologische ontwikkeling zien — bij de banken met name — is dat voldoende om menigeen de angst aan de jagen voor een aanhoudende hoge techno-werkloosheid. Niet voor niets strijden de voorstanders van het basisinkomen in essentie voor het definitief doorsnijden van het verband tussen werk en arbeid.

Een tweede drijfveer wordt gevormd door de drang en dwang die voor uitkeringsgerechtigden in de WW en bijstand vaak een naargeestig klimaat hebben geschapen. Dit is het gevolg van een beleid dat is ingezet onder het kabinet Rutte I, waarbij elke foutje of zelfs maar administratieve onregelmatigheid werd opgevat als een (beboetbare) fraude. Het UWV, de uitvoeringsinstantie van de Werkloosheidswet, mocht toen zelfs extra personeel aantrekken, te financieren uit de naar verwachting rijkelijk vloeiende boetegelden.

Maatschappelijke ruimte

De voorstanders zelf zien — afgezien van de financierbaarheid, waarover straks meer — alleen maar zonnige perspectieven in een ‘ontspannen samenleving’. De armoedeval voor uitkeringsgerechtigden verdwijnt bijvoorbeeld. Nu wordt elke euro aan extra inkomsten meteen weer gekort op de uitkering, zodat ‘werken niet loont’. Onder het regime van het basisinkomen wordt de inkomens- en vermogenstoets opgeheven. Het sociale stelsel kan sterk worden vereenvoudigd en, als het basisinkomen uiteindelijk hoog genoeg is, worden afgeschaft. Er ontstaat maatschappelijke ruimte: ‘Kunstenaars wijden zich aan de kunst. Studenten aan hun studie, in plaats van aan talloze bijbaantjes. Niet alleen academici, maar iedereen zal een sabbatical year kunnen nemen,’ aldus een recent pleidooi. Ook bestaat er een breed gedeelde overtuiging dat de door het basisinkomen vrijgestelden zich massaal belangeloos zullen inzetten voor de samenleving. Het vrijwilligerswerk bloeit in deze visie als nooit tevoren.

De voorstanders zelf zien alleen maar zonnige perspectieven in een ‘ontspannen samenleving’

Aan de negatieve kant wijzen de voorstanders van het ‘basisinkomen’ op de groei van een omvangrijk ‘precariaat,’ een Frans neologisme voor een loonafhankelijk salariat werkend onder conditions precaires. De theorie wijst op een centrale tendens, als gevolg van de toenemende globalisering: arbeid is een waar geworden die is onderworpen aan vraag en aanbod op mondiale schaal, die de prijs (het loon) zal doen dalen en collectieve actie uitsluit. Trouwens, de ondernemingen waarin de arbeid plaatsvindt, zijn zelf een waar geworden, te kopen of te verkopen, waardoor zij hun rol als verantwoordelijk werkgever steeds minder kunnen waarmaken. Zo zou een Verelendung dreigen voor grote groepen. 

Het wenkend vergezicht van een ‘ontspannen samenleving,’ samen met de roep om bestaanszekerheid voor het precariaat, vormen de pijlers onder het pleidooi voor het ‘basisinkomen’. Er resten nog wel een paar kleine probleempjes. Zoals de begripsverwarring: waar hebben we het over als het gaat over het ‘basisinkomen?’ En, o ja, de financierbaarheid.

Begripsverwarring

De Vereniging Basisinkomen strijdt voor het onvoorwaardelijk basisinkomen (OBI), te onderscheiden van het voorwaardelijke basisinkomen dat we kennen als de bijstand. Het OBI houdt concreet in: een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm voor alleenstaanden (€ 973/maand) voor iedere inwoner van Nederland van 18 jaar en ouder, zonder inkomens- en vermogenstoets of sollicitatieplicht. Er zijn overigens berekeningen, ook van de Vereniging Basisinkomen, die uitgaan van een lager bedrag. Maar dat is slechts window dressing om de kosten van invoering te verhullen die, zoals we zullen zien, draconisch zijn. Maar wie het idee van het onvoorwaardelijk basisinkomen serieus neemt, gaat uit van een bedrag waarvan mensen ook kunnen leven.

Er resten nog wel een paar kleine probleempjes, zoals de begripsverwarring en, o ja, de financierbaarheid

In berichten over experimenten met het ‘basisinkomen’ die een aantal gemeenten zouden ondernemen gaat het echter om iets heel anders, namelijk het vinden van een alternatief voor de naargeestige drang en dwang bij de verstrekking van het voorwaardelijke basisinkomen (VBI), oftewel de bijstand. Daarbij gaat het meestal om het toestaan van bijverdiensten in een klein baantje zonder dat die meteen worden gekort op de bijstandsuitkering, of om ontheffing van de sollicitatieplicht voor kansloze groepen. Deze regelingen kennen verschillende benamingen, zoals ‘regelluwe bijstand,’ en kunnen worden samengevat onder de noemer verlicht voorwaardelijk basisinkomen (VVBI). 

Onlangs kopte Trouw: ‘Basisloon, het Finse vangnet’. Het artikel betrof echter niet een basisloon, maar een zeer beperkt experiment met een onvoorwaardelijk basisinkomen voor 2000 werkloze Finnen. De term basisloon hoort bij een door sommigen bepleite basisbaan voor mensen met geringe kansen op de arbeidsmarkt. Er blijkt dus nogal wat begripsverwarring te heersen rond het basisinkomen.

Verschillende visies

Dit is meer dan een spel met woorden. Het gaat om heel verschillende vormen van beleid, met drastisch verschillende maatschappelijke uitkomsten. En er gaan verschillende politiek-filosofische en ethische visies achter schuil ten aanzien van de verhouding tussen mens en werk.

In een verzorgingsstaat heeft iedereen in beginsel zelf de verantwoordelijkheid voor zijn levensonderhoud

Het verzorgingsstaatmodel houdt in dat iedereen in beginsel zelf de verantwoordelijkheid heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Indien dat niet lukt, door persoonlijke beperkingen of door omstandigheden, biedt de gemeenschap de helpende hand. Die gemeenschap mag daar in redelijkheid wat voor terugvragen (bijvoorbeeld de sollicitatieplicht). Volgens het libertair-anarchistische model is ieder individu volledig voor zichzelf verantwoordelijk. Als dat niet lukt, heeft dat individu pech. De voorstanders van het OBI-model stellen dat de gemeenschap er verantwoordelijk voor is dat iedereen (zonder tegenprestatie) een minimum krijgt voor zijn basisbehoeften, onafhankelijk van persoonlijke omstandigheden, inkomen of vermogen. Inkomen wordt, met andere woorden, opgevat als een mensenrecht.

Landelijk of helemaal niet

Voor het verlicht voorwaardelijk basisinkomen, dat blijft binnen het model van de verzorgingsstaat, lijkt ruime steun te bestaan. Een aantal gemeenten — Utrecht, Groningen, Tilburg en Wageningen — wil ermee experimenteren. Maar zo’n lokaal experiment loopt direct tegen een levensgroot probleem op. Stel dat de gemeente Groningen een of andere vorm van gegarandeerd basisinkomen invoert, dan kan de Groningse zzp’er zijn tarief halveren en daarmee zijn collega uit Leeuwarden wegconcurreren. Dat leidt al direct tot een belangrijke conclusie: met een basisinkomen valt nauwelijks te experimenteren. Je voert het landelijk in, of helemaal niet.

Daarom is de experimenteervrijheid door staatssecretaris Klijnsma eind vorig jaar sterk beperkt. Experimenten mogen alleen worden gericht op de vraag: wat werkt in de praktijk het beste om te bevorderen dat mensen via werk weer onafhankelijk worden van de bijstand? Daartoe mogen, onder wetenschappelijke begeleiding, varianten worden uitgeprobeerd als intensievere begeleiding en beperking van de verplichtingen. Voor de experimenten is een periode van drie jaar uitgetrokken. Goed beschouwd heeft dit nauwelijks iets te maken met het basisinkomen, en het is ook een forse beperking op de oorspronkelijke plannen van de gemeente Tilburg. Die gingen namelijk uit van een vrijstelling van sollicitatie- en re-integratieplicht, van tegenprestatie en van korting op extra inkomsten voor een beperkte steekproef van uitkeringsgerechtigden — een ‘vertrouwensexperiment’ waar Klijnsma een streep door heeft gehaald.

Basisbaan

Een alternatief voor het basisinkomen dat nog slechts in een beperkte kring van experts wordt besproken is de basisbaan. Dit is een voorstel om langdurig werklozen en uitkeringsgerechtigden recht te geven op een baan (bij de gemeente) tegen het wettelijk minimumloon. Het minimumloon is een norm waarvan een politieke meerderheid vindt dat men er sober maar waardig van kan leven. Het voordeel voor betrokkenen is dat zij van de complexe regelgeving rond de bijstand zijn verlost, en dat ze gewone werknemers zijn met alle rechten en plichten die daarbij horen.

Wie durft, sinds het woord ‘woekerpolis’ zijn intrede in onze taal heeft gedaan, zijn inkomenszekerheid nog toe te vertrouwen aan een verzekeraar?

De ervaring leert dat de kans op succesvol solliciteren aanzienlijk groter is vanuit een baan dan vanuit een uitkering. Een deel van de ‘basisbaners’ zal dus doorstromen naar regulier werk in de marktsector. Maar dat hoeft niet de beleidsdoelstelling te zijn, zoals bij de voormalige Melkert-banen het geval was — een doelstelling die overigens niet is gehaald.

Het is de vraag of het zo erg zou zijn als een deel blijvend in een basisbaan zou ‘blijven hangen’. Er heeft in de afgelopen decennia een kaalslag in de publieke sector plaatsgevonden, waardoor een situatie van ‘collectieve armoede te midden van private welvaart’ dreigt te ontstaan. Door de inrichting van nieuwe taken en de inzet van meer personeel bij bestaande kan de kwaliteit van de dienstverlening toenemen zoals die ervaren wordt door patiënten, leerlingen, reizigers en anderen. Gezien de activiteiten die in de basisbanen worden opgepakt, gaat het om economische groei in een arbeidsintensieve en grondstoffen-extensieve richting. En tot slot: met dit instrument geeft de overheid invulling aan haar grondwettelijke plicht te zorgen voor voldoende werkgelegenheid.

De kosten van de landelijke invoering van de basisbaan zijn te ramen op circa 3,5 miljard euro per jaar. Een bedrag om in gedachten te houden als we straks zullen zien wat het onvoorwaardelijke basisinkomen kost.

Ongelijke monniken, gelijke kappen

De basisbaan is voorlopig nog pure theorie. Zij is nog nergens onderdeel van politiek debat en zou overigens een grondige herwaardering vergen van de rol van de overheid in de nationale economie. En voor je het weet staat de Brusselse drie-procentsnorm ter discussie. Dus terug naar het onvoorwaardelijke basisinkomen. Welke effecten kunnen daarvan worden verwacht?

Allereerst schept het OBI gelijke kappen voor ongelijke monniken. Rijk en arm, gezond of chronisch ziek, met of zonder partner — iedereen krijgt hetzelfde bedrag. De vraag is of dat wenselijk is. Sommige voorstanders stellen dat het hele sociale zekerheidsstelsel kan worden opgedoekt zodra het OBI er is, maar de meesten schrikken daar toch voor terug.

Voor je het weet staat de Brusselse drie-procentsnorm ter discussie

Stel je voor: je hebt een inkomen van twee maal modaal en bijbehorend een huis en hypotheek. Je wordt op je vijftigste ernstig ziek en valt direct terug op de basis van € 973 per maand. Je huis moet dan onder je ziekbed vandaan verkocht worden. Volgens de libertair-anarchistische leer moet je je daar dan maar particulier voor verzekeren. Maar wie durft, sinds het woord ‘woekerpolis’ zijn intrede in onze taal heeft gedaan, zijn inkomenszekerheid nog toe te vertrouwen aan een verzekeraar? Dus houden voorstellen meestal de bovenminimale uitkeringen — WW, WIA — in stand. Maar dat betekent weer dat ook een deel van het controleapparaat in stand moeten worden gehouden — of, anders gezegd, dat de besparing als gevolg van het basisinkomen geringer zal zijn.

Grotere loonongelijkheid

Vriend en vijand zijn het er over eens dat het OBI een forse neerwaartse druk op het loonpeil teweeg zal brengen. Het bestaansminimum is immers al gedekt. In zoverre kan het OBI worden gezien als een subsidie aan de werkgevers. Groepen met een sterke positie op de arbeidsmarkt (ceo’s, advocaten, accountants) zullen veelal wel in staat zijn hun inkomenspositie te verdedigen. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan het basisinkomen de positie van de werknemer ten opzichte van de werkgever misschien wat versterken, vooral als het om onaantrekkelijk werk gaat. Maar per saldo is een grotere ongelijkheid van de looninkomens te verwachten.

Nu kunnen lagere loonkosten leiden tot meer werkgelegenheid. Het is echter zeer de vraag of de Nederlandse economie het moet hebben van concurrentie op lage lonen. Ons hoge exportoverschot spreekt dat tegen. En uiteraard zal de invoering van het OBI leiden tot afname van het arbeidsaanbod. Zo voorziet de Vereniging Basisinkomen dat de toeslag voor de kinderopvang kan vervallen, aangezien ouders de tijd hebben om zelf op hun kind te passen. In zoverre kan het OBI ook fungeren als een ‘aanrechtsubsidie’.

Rekensom

Minder werk betekent verlies aan belastinginkomsten. Het Centraal Planbureau heeft enkele jaren geleden dit effect berekend, uitgaande van een OBI op de helft van het bijstandsniveau. De uitkomst was 5 procent afname van arbeid, overeenkomend met 7 miljard euro per jaar aan verlies van belastingen. Het effect op basis van het volledige bijstandsniveau kan conservatief geraamd worden op € 12 miljard. Dit alles leidt tot de volgende rekensom:

Dit betekent dus dat bovenop de rijksinkomsten (250 miljard euro) 43 procent aan financieringsruimte moet worden gevonden voor extra sociale uitgaven — hetzij door bezuinigingen, hetzij door hogere belastinginkomsten. Er zijn tijden geweest dat het land op zijn kop stond vanwege 6 miljard (2,4 procent) aan lastenverzwaringen en ombuigingen.

Helaas, gratis geld bestaat niet

Dit zien de voorstanders van het OBI natuurlijk ook wel in. Vandaar dat volgens hen een totale stelselwijziging van de belastingheffing noodzakelijk zal zijn. Vaak gaat de gedachte in de volgende richting. Het OBI is, zoals we hebben gezien, een ‘subsidie aan de werkgever’. Dat voordeel is te berekenen op circa 82 miljard euro per jaar. Dit bedrag zou aan de werkgevers in rekening gebracht kunnen worden in de vorm van een nieuwe belasting; de Heffing op de Onttrokken Waarde — ‘onttrokken’ aan moeder Aarde. Het gaat dus om heffingen op grondstoffen, CO2-uitstoot en alles wat het milieu en klimaat aantast. Nu zijn milieubelastingen dringend noodzakelijk als doel op zichzelf. Maar, zoals Tinbergen ons al leerde, een beleidsinstrument kan nooit twee doelen gelijk dienen. Neem de tabaksaccijns. Deze heeft tot doel ongewenst gedrag (roken) te belemmeren, maar als de Nederlandse bevolking inderdaad per 1 januari met roken zou stoppen, zou er op het ministerie van Financiën toch enige paniek uitbreken.

Zo ook hier. Naarmate de milieudoelstellingen worden gerealiseerd, valt de dekking weg. Daarbij komt dat de Belastingdienst geen enkele ervaring heeft met een zo omvangrijke nieuwe belasting, laat staan dat de opbrengst precies te calculeren valt op het veronderstelde werkgeversvoordeel. En zelfs dan klopt de rekensom nog niet: bij 107-82 resteert een financieringstekort van 25 miljard euro.

De bijbel van de voorstanders van het OBI is Gratis geld voor iedereen (Rutger Bregman, uitgave: de Correspondent, 2014). Maar helaas, gratis geld bestaat niet. Geld is een claim op de waardecreatie in de samenleving die ontstaat door menselijke arbeid. Het idee van inkomen als mensenrecht houdt in ‘dat iedereen het recht moet hebben om bij Albert Heijn boodschappen te doen,’ zoals een voorstander het in een debat verwoordde. Ja, maar dan zal toch iemand bij Albert Heijn de schappen moeten vullen.