BioPort Rotterdam: economisch succes met een inktzwarte rand

Rotterdam Haven en zijn speciaal opgetuigde BioPort voor de opslag, verwerking en doorvoer van biomassa is een economische klapper, maar blijkt tevens een motor voor ruïneuze ontwikkelingen. FTM maakte een reconstructie van dit pijnlijke succesnummer.

Vol trots wordt de realisatie van de Maasvlakte 2 onder de aandacht gebracht. De officiële persfoto’s en making off-docu doen denken aan een schilderij van Mesdag. Woeste zee - de Maasgeul in dit geval - eb, wuivend duingras. Onder prachtige Hollandse wolkenluchten schuiven grote schepen langs de horizon. Het op de zee veroverde industriële hoogstandje van de stad Rotterdam is hier tevens het paradepaardje van de bv Nederland. De bijdrage van dit gebied aan de totale Nederlandse economie is immers groot. In 2008 bedroeg de directe bruto toegevoegde waarde van het haven- en industriegebied ruim 15 miljard euro. Meer dan de helft van dit bedrag werd verdiend in transport, opslag en overslag.
In 2008 bedroeg de directe bruto toegevoegde waarde van het haven- en industriegebied ruim 15 miljard euro
Alles draait in dit deel van de haven bovendien om duurzaamheid: duurzaam ontwerp, duurzame aanleg, duurzame inrichting en dus ook: duurzame industrie. Niet zo vreemd dus dat op de Maasvlakte 2 een terrein van ruim 80 hectare (± 120 voetbalvelden) gereserveerd is voor ‘innovatieve chemie op basis van hernieuwbare grondstoffen’. Hernieuwbaar staat in dezen niet voor gerecyclede grondstoffen maar voor bronnen die niet uitgeput raken, zoals olie uit palm, kokos, raapzaad en soja, gewassen die telkens opnieuw vrucht dragen.

'Grootste hernieuwbare cluster'

Het gebied, dat te boek moet staan als dé BioPort van Europa, wordt steevast gepromoot als een meesterwerk vergelijkbaar met andere hoogstandjes van Nederlandse bodem. Zo laat Stijn Effting, business-manager Bio-based industry van Rotterdam Haven in zijn presentatie ter vergelijking een aantal plaatjes zien: Vermeer-schilderij, Gispen-stoel, oud-Hollandse molen, de Oosterscheldekering en een rij suikerbieten met grote groene bladeren op de akker. De volgende slide van deze Hollands Glorie-promotie toont prominent de namen van vier palmolieraffinaderijen, vijf biodieselfabrieken en twee bio-ethanol fabrieken. Gezamenlijk goed voor de productie van acht miljoen ton bio-olie en 3,5 miljoen ton biobrandstof per jaar. Allemaal handig naast elkaar gelegen, zo vermeldt de toelichting. Immers, biobrandstoffen zoals biodiesel en bio-ethanol worden gemaakt uit biomassa.   Re_ palmolie stuk - jacqueline@ftm.nl - Mail van Follow The Money-1 Biomassa is de verzamelnaam voor producten uit plantaardige grondstoffen en dierlijk (rest)materiaal zoals mais, suikerriet, raapzaadolie, palmolie en dierlijke vetten. Producten die van over de hele wereld met tonnen verscheept worden en bewerkt en doorgevoerd via ons land. Rotterdam Haven heeft een reputatie als mondiale draaischijf op dit gebied. Multinationals die zich op de Maasvlakte vestigen, putten daarbij voordeel uit het bestaande stabiele netwerk van de fossiele industrie. Alle belangrijke spelers die ertoe doen, zijn immers reeds vertegenwoordigd in de Botlek, Pernis, Europoort en op de Maasvlakte. Op de Maasvlakte 2 krijgen spelers in de olie en chemie-industrie alle ruimte voor de nodige opschaling. ‘Daarmee is BioPort nu al het grootste hernieuwbare cluster ter wereld’, aldus Effting. Het is niet zo verwonderlijk dat Rotterdam Haven de schone taak op zich heeft genomen om de omvorming van een op olie en chemie gebaseerde hub naar een op biobrandstof gebaseerde doorvoerhaven te regisseren. De stad staat tot in China bekend om de vestiging van energiebedrijven, olieraffinaderijen, petrochemische bedrijven en opslagbedrijven. Door successen die in de Rotterdamse Haven worden geboekt is Nederland al jaren een van de grootste producenten van biobrandstoffen ter wereld. En er lijkt geen rem meer op de groei te zitten.

'Stijging van 9500 procent'

Ons land is ook veruit de grootste palmolie-importeur binnen de EU en staat in de wereldtopvijf naast China, India, Maleisië en Singapore. Cijfers uit een studie van het International Institute for Sustainable Development (IISD) en het Global Subsidies Initiative (GSI) tonen dat de toename in de verwerking van palmolie voor biobrandstof in Rotterdam Haven tussen 2006 en 2012 met 9500 procent is gestegen. ‘Het gebruik van palmolie met als einddoel de biobrandstofindustrie steeg met 365 procent gedurende diezelfde periode. Het is evident dat palmolie wordt gezien als het meest voor de hand liggende bestanddeel van biodiesel’. Aldus onderzoeker Ivetta Gerasimchuk. De Russische wetenschapper assisteert overheden en bedrijven bij de overgang naar een groene economie en kan zodoende ook aangeven waar de huidige Havenvisie voor een belangrijk deel op stoelt.
De exorbitante stijgingen van de verwerking van palmolie is te herleiden tot stimulering door overheidsbeleid
‘De exorbitante stijgingen van de verwerking van palmolie hebben wij terug kunnen leiden naar de eveneens significante groei van de productie van biodiesel gestimuleerd door overheidsbeleid. Er is een causaal verband met subsidies en bijmengverplichtingen voor het gebruik van biobrandstof in fossiele brandstof.’

Grote nadelen biobrandstoffen

Maar waar biobrandstoffen, als biodiesel en bioethanol op basis van voedselgrondstoffen zoals palmolie, lang als oplossing voor milieuproblemen werden gezien, is inmiddels bekend dat aan dit goedbedoelde alternatief grote nadelen kleven. En wel omdat hiervoor grootschalige plantages moeten worden aangelegd met gevolgen voor de mens, de natuur en zelfs het klimaat. De grote vraag naar biobrandstoffen drijft niet alleen de wereldvoedselprijzen op, zij zorgt tevens voor een toename van ontbossing, mensenrechtenschendingen en landconflicten in Afrika en Zuidoost-Azie. En boven op al deze bezwaren komt inmiddels het bewijs dat duurzame energie en brandstoffen waarvoor extensieve uitbreiding van landbouwgrond nodig is de uitstoot van broeikasgassen niet vermindert. Met name het gebruik van palmolie, de voedselgrondstof die nog de meeste controverse meebrengt van allemaal, gaat in tegen alle criteria van duurzaamheid. De Europese Commissie heeft onlangs dan ook bevestigd dat na 2020 biobrandstoffen geproduceerd uit voedselgrondstoffen niet langer publiekelijk 'draagvlak' moeten krijgen. ‘We zijn het eens dat de tijd is gekomen om een nieuwe strategie vorm te geven’ schrijft David Baldock, executive director van het Istitute for European Environmental Policies in de opening van het kritische rapport dat pleit voor ‘Heronderzoek van het EU biobrandstoffenbeleid’. Slecht nieuws voor een project gebaseerd op exact die principes die hier onderuitgehaald worden. Hoe heeft dat kunnen gebeuren?

Wat voorafging

De voedingsbodem voor het propageren van biobrandstof werd gelegd in de jaren negentig. Omdat het transport in Europa, waaronder het auto- en vrachtverkeer, voor 98 procent afhankelijk was van olie uit Rusland, het Midden Oosten en Centraal Azië, kregen Europese beleidsmakers belangstelling voor biobrandstoffen. Bovendien had Europa een afspraak in te lossen. In 1997 werd het Kyoto Protocol getekend, waarin 37 landen beloofden de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Teneinde deze doelen te bereiken, besloot de Europese Unie in 2009 dat 10 procent van alle energie in de transportsector uit hernieuwbare bronnen moest komen.
in 2009 besloot de Eu dat 10 procent van alle energie in de transport-sector uit hernieuwbare bronnen moest komen
Het grootste gedeelte van de EU-doelstelling zou gerealiseerd worden door biobrandstoffen gemaakt uit landbouwgewassen als palmolie, raapzaadolie en soja omdat deze de hoogste opbrengst per hectare leveren. Palmolie speelt daarin de voornaamste rol omdat de productiekosten van ruwe palmolie laag zijn door goedkope arbeidskrachten en de opbrengst per hectare is minstens vier tot vijf maal hoger dan bij andere eetbare olieproducten. In rap tempo zagen maatregelen voor het aanwenden van biomassa voor brandstofproductie het licht. De al genoemde bijmengverplichting van biobrandstoffen bij benzine of diesel werd de belangrijkste stimulans. Biobrandstoffen, zoals die op basis van palmolie, zouden minder CO2 uitstoten, was de gedachte, en dus beter zijn voor het klimaat dan fossiele brandstoffen als benzine en diesel.

InnovatieNetwerk

Het Europese beleid was koren op de molen van het Ministerie van Economische Zaken dat dankzij zijn denktank InnovatieNetwerk in 2006 reeds het concept BioPort op de plank had liggen. Dit project heeft tot doel om de productiefaciliteiten van uiteenlopende ketens (bijv. chemie, voedsel, voer, energie) op één locatie te koppelen. In politiek-economisch jargon heet dat proces 'cascadering'.  De subsidieregelingen en bijmengverplichtingen die in het vorige decennium uit de koker van nationale en Europese overheden kwamen, zorgen namelijk voor een fikse investeringsgolf in infrastructuur voor de import en export van voedselgrondstoffen en biobrandstoffen. De Rotterdamse haven lift mee op dit beleid en ontwikkelt zich in rap tempo. Pieter van Essen, op dat moment Managing Director Industry en Bulk Cargo van het Havenbedrijf, krijgt de taak om de haven te verduurzamen. Van Essen schetst een rooskleurige toekomst voor de ontwikkeling van een BioPort tijdens een besloten Havenavond van Ernst & Young. Rotterdam heeft sinds jaar en dag alles in huis, betoogt hij: de haven biedt niet alleen alle faciliteiten voor de biomassahandel, transport, opslag, verwerking en productie, maar heeft ook nog eens een lange traditie in het fabriceren van plantaardige oliën.

Investeerders

Dat IOI-Loders Croklaan, de grootste speler op het gebied van raffinage en verwerking van palmolie, reeds in 2005 zijn deuren had geopend, hielp ook. Hiermee was de grootste palmoliefabriek van Europa, inmiddels eigendom van de Maleisische IOI Groep, op de Maasvlakte een feit. Jaarlijks verwerkt de fabriek 750.000 ton palmolie, in die tijd nog gewoon bestemd voor de voedselindustrie.  Ook bouwde ’s werelds grootste handelaar in palmolie, Wilmar, in 2005 zijn eerste raffinaderij op Hollandse bodem. En wel in de Rotterdamse haven Pernis. Na de intrede van het EU-biobrandstofbeleid in 2009, volgde een tweede. Van Essen: ‘Deze raffinaderijen hebben als een magneet gewerkt. Investeerders komen af op deze ladingstromen. De rol van biologische brandstoffen neemt de komende jaren toe en het Havenbedrijf verwacht een stevige groei in deze sector.’ Volgens ingewijden zouden er veertien aanvragen voor biodieselfabrieken en vier aanvragen voor bio-ethanolfabrieken klaarliggen. Havendirecteur Hans Smits voert een strategie die de ontwikkeling van Rotterdam tot BioPort wereldwijd op de agenda moet zetten. Het project BioPort wordt in 2010 overgedragen aan het Rotterdam Climate Initiative (RCI) een samenwerkingsverband van de gemeente Rotterdam, Rotterdam Haven, ondernemersclub Deltalinqs en milieudienst Rijnmond. Van Essen wordt de eerste programma-directeur. Belangrijkste oogmerk van het kersverse clubje is zoals dat heet de industriële activiteiten te verdubbelen, maar ook, tegelijkertijd, de uitstoot van CO2 te halveren ten opzichte van het niveau van 1990. Biomassa zou volgens de RCI een reductie mogelijk maken van 4,5 megaton CO2 in 2025. Opschaling van het biobrandstofgebruik in de transportsector word vervolgens ingezet als de verlossende factor om de emissie van broeikasgassen tegen te gaan.
Opschaling van het biobrandstof-gebruik in de transportsector werd de verlossende factor om de emissie van broeikasgassen tegen te gaan
Niet veel later brengt een internationaal gezelschap van beleidsmakers van de Europese Commissie en de ministeries van Transport, Landbouw, Economische Zaken en Milieu een werkbezoek aan Rotterdam tezamen met vertegenwoordigers uit de biobrandstofindustrie. De samenkomst van alle stakeholders wordt georganiseerd in samenwerking met het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael met als doel politiek, bedrijfsleven en belanghebbenden binnen de biobrandstofsector met elkaar in contact te brengen. Van Essen en wethouder Alexandra van Huffelen presenteren de Rotterdamse visie op biomassa en leggen uit hoe de Rotterdamse Haven zich ontwikkelt tot dé BioPort van Europa die voldoet aan duurzaamheidscriteria tegen concurrerende voorwaarden.

Wel de wortel, niet de stok

‘Maar daarvoor is wel wat nodig’, zegt Van Essen. Zoals een duidelijk en stabiel politiek raamwerk als basis voor gedegen investeringen en financiële ondersteuning voor proefprojecten. Ook moeten lokale, nationale en Europese overheden zich inspannen om de acceptatie van biomassa in de samenleving te vergroten en de praktische invoering van duurzame criteria te bevorderen.' Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) zet dan ook meteen zeer invloedrijke personen in voor de lobby voor hogere percentages biobrandstof die verplicht bijgemengd moeten worden in biodiesel. Zo wordt oud-premier en minister van Staat Ruud Lubbers voorzitter van het initiatief. ‘Lobbybrieven aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werden steevast door hem ondertekend’, aldus Joseph Wilde-Ramsing van SOMO die de belangenbehartiging van de Nederlandse biobrandstofindustrie in kaart bracht. De correspondentie tussen het RCI en het Ministerie van Infrastructuur & Milieu toont aan dat het RCI vaker een platform is voor bedrijven uit de biobrandstofsector en de spreekbuis van hun opvattingen dan dat het intitiatief zich inzet voor de reductie van CO2. Een anonieme bron uit de biobrandstofindustrie vertelt SOMO in een telefonisch interview op oktober 2010: ‘RCI neemt een toename van volumes als uitgangspunt. RCI wil dus geen straf voor biobrandstoffen die slecht presteren. Ze wil alleen een stimulans om betere biobrandstoffen te stimuleren. Dat is een herkenbare en veel voorkomende strategie die bedrijven hanteren. Geen norm maar wel subsidie, geen stok maar wel een wortel.’ SOMO-onderzoeker Joseph Wilde-Ramsing trekt de conclusie dat het RCI direct de belangen behartigt van de biobrandstofbedrijven in de Rotterdamse haven in plaats van klimaatbelangen. Dat beleid legt de Rotterdamse Haven geen windeieren. Dat wordt zichtbaar in omvangrijke investeringen die de positie van de Rotterdamse Haven als BioPort substantieel hebben versterkt.
de capaciteit van de palmolie raffinaderij van Wilmar International ging in 2010 van 300.000 naar 730.000 m3
Meest opvallend is de verdubbeling van de capaciteit van de palmolieraffinaderij van het Maleisische Wilmar International van 300.000 naar 750.000 m3 per jaar in 2010. De investeringskosten bedragen 30 miljoen euro. Maar de missie wordt vervolmaakt met het binnenhalen van het Finse bedrijf Neste Oil. Maxime Verhagen meet zijn geluk breed uit in zijn openingsspeech van de nieuwe raffinaderij op 19 december 2011: ‘Deze raffinaderij is een grote aanwinst voor Nederland en voor Europa. Als Europa’s grootste raffinaderij voor biodiesel vormt ze een enorme investering in onze economie. Ze was de op een na grootste buitenlandse investeringsbeslissing van 2009!’ Verhagen sluit vervolgens af met een persoonlijke noot voor de directeur van Neste Oil: ‘Mijnheer Leenders, u vroeg de Nederlandse overheid zojuist het percentage biodiesel in fossiele brandstoffen te verhogen. Zoals u weet, is staatssecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu hierover in gesprek met het parlement. We zijn vastbesloten om het biodieselpercentage geleidelijk te verhogen om de Europese doelstelling van 10 procent in 2020 te verwezenlijken.’ De lucratieve lobby betekent een enorme boost voor de biobrandstoffensector. Om alle besluitvorming nog wat te versoepelen worden veel Rotterdamse ambtenaren en andere beleidsgerelateerde bobo’s lid van zowel RCI’s bestuur als de adviesraad. Zo ook de Rotterdamse wethouder voor Haven, Verkeer en Regionale Economie, Jeannette Nicole Baljeu. ‘Deze sleutelpersonen zorgen ervoor dat de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf en de biobrandstofbedrijven met voorstellen komen die de belangen van de sector veiligstellen’, aldus Wilde-Ramsing. Nederlandse financiële instellingen leveren ook een flinke bijdrage. Uit een onderzoeksrapport van Profundo blijkt dat Rabobank International tussen 2010 en 2014 op zijn minst 366 miljoen euro geleend heeft aan Wilmar International. Collega-bank ABN Amro heeft sinds september 2013 nog eens 91 miljoen euro aan leningen bij Wilmar uitstaan. Andere banken en pensioenfondsen waaronder ING, PGGM en ABP hebben respectievelijk 26, 7 en 6 miljoen euro aan aandelen in Wilmar International.

Pats!

En toen knapte de bubbel. Want ondanks het herhaaldelijk aandringen bij de Tweede Kamer voor een versneld traject van de invoering van het bijmengen van hogere percentages biobrandstof uit palmolie, koolzaad en sojabonen in benzine en diesel, kwam afgelopen april het besluit van het Europees parlement dat fossiele brandstoffen nog maar 7 procent van deze biobrandstoffen mogen bevatten. Reden: biobrandstoffen concurreren met voedselgewassen en dit zorgt voor hoge voedselprijzen, landroof en ontbossing. Nu zit ’s werelds grootse industriële cluster voor hernieuwbare energie opgezadeld met productiefaciliteiten voor palmolie, biodiesel en bioethanol, die te boek staan als niet al te duurzaam. ‘Dat krijg je als de stimuleringsmaatregelen voor het aanwenden van biomassa voor brandstofproductie eerder het licht zien dan beleidsinstrumenten die de vergroening van economische activiteiten als uitgangspunt nemen’, schrijft milieuwetenschapper Socrates Schouten in zijn blog als Coördinator van Platform Duurzame en Solidaire Economie.

Hoe nu verder?

Hoe de biobrandstofsector nu verder moet op Nederlandse bodem is nog onduidelijk. Belangenbehartigers geven aan nog geen helder beeld te hebben wat de gevolgen zijn van de gewijzigde stimuleringsmaatregelen. 'Daarvoor zullen we de cijfers en data naast elkaar moeten leggen en dat is weken werk', aldus een woordvoerster van MVO Nederland, de ketenorganisatie van oliën en vetten. De Europese biodiesel board (EBB) draait tevens om de hete brei heen en wil alleen maar benadrukken dat het belang van de investeringen in de sector gerespecteerd moeten worden: ‘Herziening van de richtlijn, zo snel na de eerste vaststelling, zendt een gevaarlijk signaal uit’. De woordvoerder van Rotterdam Haven waarvan voormalig Shell-milieubaas, Allard Casteleijn, per 1 januari 2014 president-directeur is, wil geen officiële reactie geven en verwijst naar een position paper van het Rotterdam Climate Initiative waarin staat dat Rotterdam een proeftuin is waar de pilot-projecten kunnen worden uitgevoerd en nieuwe concepten kunnen worden ontwikkeld, terwijl tegelijkertijd de noodzakelijke opschaling van processen op industriële schaal doorgang kan vinden. Ook de woordvoering van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wil geen officiële reactie geven over de status van biobrandstof als groeisector. Een officieus communiqué omzeilt verdere vragen naar de uitrol van het biobrandstoffenbeleid en verwijst enkel naar de zogeheten volgende generatie biobrandstoffen: ‘Nederland zet in op de groei van geavanceerde biobrandstoffen. Dat zijn biobrandstoffen die van afvalstoffen, algen, bacteriën, stro en non-food gewassen vervaardigd worden. Maar bij de uitwerking van het Europees klimaatpakket 2020-2030 moet er dan wel een kader komen voor biobrandstoffen na 2020.’ Aan de zijde van Economie en Handel bleef het stil.

Shell helpt

Vorig jaar mei ging het Rotterdam Climate Initiative (RCI) op de schop en werd het CO2-reductiedoel losgelaten, de primaire doelstelling van de club, derhalve. In oktober 2012 werd Lubbers opgevolgd door een andere Shell-man: Jeroen van der Veer, tot die tijd bestuursvoorzitter van de oliereus. In maart 2009 had hij in die hoedanigheid nog de koersverandering aangkondigd om zich met Shell te concentreren op het zoeken naar alternatieve energiebronnen voor biobrandstoffen. In februari 2010 maakte oliemaatschappij Shell bekend te gaan samenwerken met het Braziliaanse Cosan, een van de grootste producenten van biobrandstoffen ter wereld. Wordt vervolgd.