© Maven Publishing

De stinkende verdienmodellen van multimiljardairs [boekrecensie]

'De duivel schijt altijd op de grote hoop', is een mooi Nederlands gezegde. Dit inzicht is ook het leitmotiv van het boek 'Heel Veel Geld' van de Britse consultant Sam Wilkin. Hij gaat op zoek naar het geheim achter de vermogens van 's werelds allerrijksten, van John D. Rockefeller tot Bill Gates. Wat blijkt: al deze geldstapelaars bedienden zich van onfrisse verdienmodellen. Wilkin heeft zijn huiswerk goed gedaan.

Op schalkse toon kondigt Wilkin in hoofdstuk één van Heel Veel Geld aan wat de lezer in zijn boek allemaal kan verwachten. Dat is is heel veel. De schrijver is senior consultant bij Oxford Economics en Oxford Analytica, een commercieel consultancybureau met een internationale adviespraktijk, gelieerd aan de Universiteit van Oxford. Hij belooft de zogenoemde 'rijkdomsgeheimen' van de superrijken bloot te leggen. Een meer dan interessante exercitie, zo blijkt. Om de spanning op te voeren verwijst Wilkin naar de vrije markttheorie waar bedrijfswinsten in de buurt van nul moeten liggen bij een gezonde, competitieve markt. Hij levert een treffende beschrijving van de bedoelde dynamiek: ‘Winst oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op concurrenten en concurrentie ondermijnt winst’.

Zodra hij het over hedgefondsen heeft, verwijst hij naar Daniel Kahnemansregressie naar het gemiddelde’. Toch zijn er wereldwijd zo’n 1.600 miljardairs, hoe is dat dan mogelijik? Hoe hebben multimiljardairs als Bill Gates of de familie Tata zo’n extreem groot vermogen verworven? Dat is een boeiend uitgangspunt, zeker in het licht een beroemd citaat van de Franse schrijver Honoré de Balzac: ‘Achter ieder groot fortuin schuilt een misdaad.’ Wilkin toont aan dat het verwerven van zo'n groot vermogen niet per definitie een misdaad is, maar dat er aan ieder vermogen wel een luchtje zit.

Het Oude Rome

De eerste miljardairscasus die Wilkins opvoert betreft het verdienmodel van Marcus Crassus in het Romeinse Rijk. Hij geeft een populaire geschiedenisles over deze politicus en over het geheim van zijn rijkdom, dat schuilde in zogeheten proscriptielijsten — een black list met de namen van vijanden van zijn bewind. Wie op die lijst stond, was vogelvrij, zijn bezittingen werden geconfisqueerd. Het verdienmodel van Crassus: de lijst zo opstellen dat hij daardoor Spaanse zilvermijnen en buitenlands onroerend goed kon verwerven. Het is een aardig stukje geschiedenis over een van de rijkste Romeinen.

Oliemagnaten

De inhoud gaat iets meer richting het hedendaagse als de Amerikaanse ‘robber barons’ de revue passeren zoals Leland Stanford (oprichter Stanford University) die zijn vermogen vergaarde via een staatsmonopolie bij de aanleg van de Oost-West spoorlijn in het vroege Amerika. Wilkin duikt ook in het leven van John Pierpont Morgan, de grootneuzige naamgever van zakenbank J.P. Morgan, de bankmonopolist die in 1901 ook voor 480 miljoen dollar het staalbedrijf van Andrew Carnegie kocht. Het resultaat: een staalmonopolist, US Steel. De prijzen van stalen rails stegen vervolgens van 11,50 dollar per ton naar 28 dollar per ton. Wilkin belicht de robber barons vooral vanuit een bedrijfskundig perspectief wat interessant leesvoer oplevert. De lezer krijgt inzage in kartelwerking en de bijkomende schaalvoordelen.

'En uiteraard een monopolie — de sleutel naar een miljardenvermogen'

De rijkste van het stel, John D. Rockefeller, komt ook uitgebreid aan bod met zijn Standard Oil Company die in 1877 zo’n 90 procent van de landelijke raffinagesector in handen kreeg door een agressief overnamebeleid, schaalvoordelen, slimme deals met spoorwegmaatschappijen en uiteraard een monopolie — de sleutel naar een miljardenvermogen. Het is een interessante geschiedenisles waarin Wilkin zich bedient van enigszins irritant vlegelig toontje. Regelmatig verpakt hij daarbij zijn commentaar in flauwe grappen. Illustratief is een passage waarin hij vertelt over Rockefeller die begon met olieraffinage in een tijd waar veel lampen nog op walvistraan brandden. ‘Walvissen vinden het maar niks om in lampolie te worden veranderd en dus was de vangst een kostbare aangelegenheid,’ schrijft Wilkin.

Miljardairstips

Vanaf hoofdstuk drie laat Wilkin dergelijk commentaar steeds meer achterwege, wat de inhoud ten goede komt. In hoofdstuk vier duikt hij in het rijkdomsgeheim van de bankensector. Met goede inhoudelijke kennis loodst Wilkin de lezer door de bancaire geschiedenis, de Savings & Loans-crisis en de desastreuze uitwerking van overheidsgarantie bij too-big-too-fail-banken. Wilkin weet ook in heldere taal credit default swaps en cdo’s en de rol van deze financiële producten in de financiële crisis uit te leggen.

Wilkin raakt op dreef, want in het daarna volgende hoofdstuk vertelt hij het meer dan boeiende verhaal over de Indiase miljardair Dhirubhai Ambani, die met zijn bedrijf Reliance een miljardenvermogen opbouwde dankzij overheidslicenties in de polysterbusiness. Wilkin legt gedegen uit hoe het licentiesysteem werkte, hoe er gelobbyd werd en welke dubieuze strategieën er werden toegepast om de maximale winst uit de monopoliepositie te persen. Dit fascinerende hoofdstuk wordt gevolgd door het bekendere verhaal over de manier waarop Bill Gates met Microsoft zijn miljarden bij elkaar monopoliede. Het is tevens een ondernemersles over de kracht van patenten, het netwerkeffect en hoe miljarden verdiend kunnen worden. Ondanks dat Gates’ rijkdomsgeheim al redelijk bekend is, geeft Wilkin er een goede economische draai aan. Hij sluit af met een terugblik gekoppeld aan een soort do-it-yourself miljardairstips.

Wilkin heeft zijn huiswerk erg goed gedaan, de bedrijfseconomische invalshoek is interessant en hij weet minder bekende miljardairsverhalen boeiend te vertellen. Bovendien stapt Wilkin na drie hoofdstukken net op tijd af van het af en toe irritante commentaar dat hij consequent tussen haakjes zet – (hij doet zijn lolbroek uit).