© JanJaap Rypkema

BP weet al 30 jaar de waarheid over klimaatverandering. Het wordt tijd voor een fossiele-reclameverbod

4 Connecties

Relaties

Klimaatverandering John Browne

Organisaties

BP Shell
78 Bijdragen

Een opnieuw ontdekte documentaire laat zien dat oliebedrijf BP al minstens 30 jaar weet wat de schadelijke klimaatgevolgen kunnen zijn van fossiel brandstofgebruik. Desondanks bleef het bedrijf jarenlang ontkennen dat er iets aan de hand was. Hoe nu verder?

Dit stuk in 1 minuut
  • In mei 1997 onderschreef BP-ceo John Browne met een beroemd geworden speech publiekelijk en zonder omhaal de nieuwe opvattingen over klimaatverandering.

  • Maar een vergeten documentaire, gemaakt door de oliereus, laat zien dat BP al sinds 1990 op de hoogte was van de oorzaken en gevolgen van de opwarming van de aarde. Dat is dus zeven jaar voor Browne’s speech.

  • In de documentaire legt BP uit hoe het broeikaseffect werkt, en vertelt het dat de verbranding van fossiele brandstoffen bijdraagt aan het opwarmen van het klimaat. Ook laat de film diverse ‘verwoestende gevolgen’ van zo’n opgewarmd klimaat de revue passeren.

  • De film heeft mogelijk verstrekkende gevolgen voor klimaatrechtszaken tegen BP. Het oliebedrijf wist van de dreiging van klimaatverandering, maar bagatelliseerde deze dreigingen. Nog altijd verzet het bedrijf zich tegen emissiereductie-regelgeving.

  • Door zichzelf publiekelijk neer te zetten als een medestander in de strijd tegen klimaatverandering, probeert BP het maatschappelijk draagvlak voor haar opereren te behouden. Maar het overgrote deel van de winst komt nog steeds uit fossiele brandstoffen. De conclusie van deze analyse: het wordt tijd voor het verbieden van advertenties door de fossiele industrie.

Lees verder

Read this story in English: click here.

Op 19 mei 1997 deed John Browne, op dat moment ceo van BP, iets ongekends. In een toespraak aan de Stanford-universiteit onderschreef hij als eerste topman van een groot oliebedrijf publiekelijk en zonder omhaal de nieuwe opvattingen over klimaatverandering.

Tijdens zijn toespraak noemde Browne het ‘onverstandig en zelfs gevaarlijk’ om de mogelijk catastrofale gevolgen van klimaatverandering te negeren. ‘Als we samen de verantwoordelijkheid dragen voor de toekomst van onze planeet,’ voegde hij eraan toe, ‘dan is het aan ons om nu voorzorgsmaatregelen te nemen.’

In zijn in 2011 verschenen autobiografie – met de niet geheel onbescheiden titel Beyond business: an inspirational memoir from a visionary leader – herinnerde Browne zich later: ‘er is waarschijnlijk geen enkele andere speech binnen BP die zo vaak onder de loep is genomen en zo vaak is aangehaald. Ik was de ceo van een oliebedrijf en stond op het punt milieuactivist te worden.’

In het bijzonder haalt Browne toenmalig BP-topman David Simon aan. Die uitte zijn zorgen over de reactie vanuit de petroleumindustrie als volgt: ‘Weet je, als je over klimaatverandering begint komt [voormalig voorzitter en directeur van Exxon] Lee Raymond waarschijnlijk naar je toe om je te vertellen dat je het bij het verkeerde eind hebt.’ En inderdaad kreeg Browne daarna meerdere directeuren van oliebedrijven op bezoek, die hem vroegen of hij soms ‘gek was geworden’. 

Browne was niet gek geworden. Na zijn toespraak werd BP wereldwijd geprezen om haar vernieuwende standpunt wat betreft klimaatverandering. In augustus 1997 schreef milieujournalist Geoffrey Lean in The Independent dat de speech van Browne een soort ‘groen icoon’ van hem had gemaakt, en dat BP van alle oliebedrijven ‘de meeste affiniteit’ had met de doelen van milieugroep Greenpeace. Het jaar daarna schreven Ernest Lowe en Robert Harris, specialisten op het gebied van industriële ecologie, in de wintereditie van het tijdschrift Corporate Environmental Strategy dat BP ‘de lat hoger had gelegd’ en ‘fundamenteel aan het veranderen was’ in een milieuvriendelijk oliebedrijf. 

Hoe accuraat is het om ‘Stanford’ te zien als omslagpunt voor het oliebedrijf?

Zelfs anno 2020 wordt de toespraak van Browne uit 1997 nog gezien als een keerpunt voor het oliebedrijf. Dit kwam onder meer terug tijdens de videoconferentie van BP’s nieuwe CEO, Bernard Looney, in februari dit jaar. Toen Looney werd gevraagd of hij zich realiseerde dat ‘het spul onder de grond, waar hij zijn leven aan had gewijd, het probleem was dat wereldwijd aangepakt zou moeten worden’, haalde hij de ‘geweldige speech’ van zijn voorganger aan.

Maar hoe accuraat is het om ‘Stanford’ te zien als omslagpunt voor het oliebedrijf? Een lang vergeten documentaire, gemaakt door BP en onlangs opgespoord door duurzaamheidsdenktank Changerism, laat zien dat het oliebedrijf al in 1990 op de hoogte was van de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering. Zeven jaar vóór de gedenkwaardige toespraak van Browne dus.

‘Verwoestende gevolgen’

What makes weather?, zoals de film heet, is een 24 minuten durende documentaire die op tape te vinden is in het archief van het British Film Institute. Via het videoarchief van BP is een gratis digitale kopie online beschikbaar. De film legt uit hoe het weer werkt, en hoe de mens hierop van invloed is.

Na 18 minuten introduceert de documentaire het probleem van (door de mens veroorzaakte) klimaatverandering. Onder begeleiding van dramatische muziek vertelt de voice-over: ‘Onze gehele energieslurpende levensstijl en onze afhankelijkheid van op koolstof gebaseerde brandstoffen is vandaag de dag een reden tot zorg. Wanneer men steenkool, olie of gas verbrandt, komen er koolstofdioxide en andere reactieve gassen vrij. Sinds de industriële revolutie is het gebruik van deze grondstoffen verhonderdvoudigd. De afgelopen veertig jaar is er door het massaal afbranden van de tropische regenwouden nog meer koolstofdioxide in de atmosfeer terechtgekomen. Het heeft tijd gekost om te beseffen wat voor schade deze extra koolstofdioxide kan veroorzaken.’ 

Na een uitleg over hoe broeikasgassen als CO2 de atmosfeer opwarmen, bespreekt de film de ‘verwoestende consequenties’ als de temperatuur op aarde ‘zelfs maar een paar graden zou stijgen’. Veelzeggende beelden laten de ravage zien die smeltende ijskappen, een stijgende zeespiegel, stormen en extreme droogte aanrichten.

De boodschap is duidelijk: klimaatverandering is ‘een van onze meest urgente zorgen’. 

Bekijk hieronder een 4 minuten durende clip uit de documentaire, of kijk hier de hele video.

Afgaande op het succes van eerdere filmproducties heeft BP met What makes weather? honderden, misschien wel duizenden studenten de harde werkelijkheid laten zien van het leven in een wereld met een kapot klimaat. De film was duidelijk voor educatieve doeleinden bestemd en kon midden jaren negentig voor £12,95 via het educatiekanaal van BP aangeschaft worden. Volgens BP ontving de film zelfs een bronzen award op de 39e editie van het jaarlijkse Columbus International Film and Video Festival in 1991. 

Dertig jaar later lijkt What makes weather? uit het collectieve geheugen verdwenen. Geen van de door Changerism geraadpleegde activisten en onderzoekers wist van het bestaan af; een zoektocht op internet leverde naast het eigen archief van BP geen andere resultaten op.

Een mogelijke verklaring voor het ‘verdwijnen’ van de film is een ontwikkeling ten aanzien van schoolprogramma’s. Volgens de webpagina van BP’s videoarchief had het bedrijf vanaf de jaren vijftig een ‘gratis filmdistributiebibliotheek voor scholen’. Tegen de jaren negentig werd het echter door ‘centralisatie en een aangescherpt curriculum moeilijker voor docenten om commercieel geproduceerd materiaal in hun lessen te gebruiken’. Het bedrijf stelt dat het eind jaren tachtig is gestopt met de distributie van filmmateriaal.

Een interessant detail is dat oliebedrijf Shell een jaar na de publicatie van What makes weather? haar eigen documentaire over de opwarming van de aarde uitbracht: A climate of concern. Deze film leek ook uit het publieke geheugen te zijn verdwenen, tot journalistiek platform De Correspondent in 2017 de film opnieuw publiceerde

Een samenwerking tussen de twee oliebedrijven kan niet worden uitgesloten. A climate of concern en What makes weather? hanteren dezelfde audiovisuele stijl en verhaallijnen; beide films zijn geproduceerd door Gordon Douglas van Shell’s ‘Film Unit’ en geanimeerd door Rod Lord. Zelfs het gebruikte beeldmateriaal komt hier en daar overeen.

Als Climate of concern bewijst dat Shell al decennia op de hoogte was van haar rol in het broeikaseffect en de opwarming van de aarde, dan laat What makes weather? zien dat ditzelfde ook voor BP geldt. In 1990 sprak het bedrijf al publiekelijk en expliciet over het gevaar van klimaatverandering en de rol die fossiele brandstoffen in het broeikaseffect spelen.

‘De ergste vorm van desinformatie’

Het is duidelijk dat BP al in 1990 op de hoogte was van de serieuze dreigingen van een klimaatcrisis. Dit weerhield het bedrijf er echter niet van om nog minstens zeven jaar deel te nemen aan activiteiten die openlijk deze dreiging ontkenden of bagatelliseerden.

‘Deze film maakt het voor BP alleen maar moeilijker om als bedrijf te zeggen: “We wisten van niets”’

Veelzeggend hierbij is het werk van BP via de Global Climate Coalition (GCC), misschien wel de invloedrijkste brancheorganisatie die klimaatwetenschap en -regelgeving in de jaren negentig aanvocht. Vanaf 1991 stond BP op de GCC-ledenlijst; het oliebedrijf bleef lid tot het in 1997 een andere toon aansloeg in het publieke debat over klimaatverandering.

Maar tegen die tijd was het kwaad al geschied. Tijdens het lidmaatschap van BP liet GCC van zich horen op manieren die door ooggetuige Jeremy Leggett worden omschreven als ‘verstoring’, ‘manipulatie’ en ‘de ergste vorm van desinformatie’. Zo nam GCC-directeur John Schlaes volgens Leggett op de Earth Summit in Rio de Janeiro in 1992 het voortouw in een ‘georganiseerde poging om de aandacht te verleggen naar de groeiende uitstoot van ontwikkelingslanden. Met deze acties maakte de GCC het voor de carbon club mogelijk om de aanval te openen op de zwakke plek van de milieutop. Dit leidde uiteindelijk tot een langdurende impasse in de aanloop naar het Verdrag van Kyoto.’

Gedurende de jaren ‘90 zou de GCC zich blijven verzetten tegen verplichte voorschriften om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, soms met verstrekkende gevolgen. Vlak voor het opheffen van de GCC, in 2001, vertelde de Amerikaanse staatssecretaris voor Democratie en Internationale Zaken Paula Dobriansky aan GCC-vertegenwoordigers dat president George Bush ‘deels op basis van jullie input’ had besloten zich terug te trekken uit het Verdrag van Kyoto.

Dit alles kan vergaande juridische gevolgen hebben. Een soortgelijke reeks van feiten maakte ruim baan voor de klimaatrechtsbeweging in de Verenigde Staten. Deze beweging slaagde erin om Exxon en andere fossiele brandstofbedrijven voor de rechter te slepen vanwege hun aandeel in de opwarming van de aarde. In Nederland spande Milieudefensie in 2019 een rechtszaak aan tegen Shell, waarbij de groep verwees naar A climate of concern en de vele pogingen die Shell desondanks had ondernomen om het klimaatbeleid te belemmeren.

In deze context is What makes weather? een vergelijkbaar argument dat advocaten in kunnen zetten in hun rechtszaken tegen BP. De film bewijst dat BP al langere tijd wist dat het onverminderd gebruik van fossiele brandstoffen een gevaar vormt voor het klimaat. Desondanks bleef het bedrijf op dezelfde voet doorgaan — alsof het probleem simpelweg niet bestond.

‘Vanuit het perspectief van procesvoering is [What makes weather?] om verschillende redenen belangrijk,’ stelt Carroll Muffet, directeur van het Center for International Environmental Law (CIEL). ‘In de film erkent BP dat de uitstoot van olie, gas en andere fossiele brandstoffen een belangrijke rol speelt in de toename van atmosferische CO2 en laat het bedrijf zien hoe deze uitstoot van invloed is op klimaatverandering. Daarmee geeft BP expliciet toe dat er een intrinsiek gevaar schuilt in het gebruik van de grondstoffen die de kern van hun bedrijfsvoering vormen.’

Muffett meent verder dat ‘de film de mogelijk “verwoestende gevolgen” van klimaatverandering door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen erkent. (…) Jammer genoeg voor BP maakt deze film het ze alleen maar moeilijker om als bedrijf te zeggen: “We wisten van niets.” Het laat maar al te goed zien dat ze wel degelijk op de hoogte waren.’

Lees hier de volledige verklaring van Muffett:

‘Vanuit het perspectief van procesvoering is What makes weather? om verschillende redenen belangrijk. In de film erkent BP dat de verbranding van olie, gas en andere fossiele brandstoffen een belangrijke factor is in de toename van atmosferische CO2 en de film beschrijft op welke manier deze uitstoot van invloed is op ons klimaat. Daarmee geeft BP expliciet toe dat er een intrinsiek gevaar schuilgaat in het gebruik van de grondstoffen die de kern van hun bedrijfsvoering vormen.

De film erkent de mogelijk “vernietigende gevolgen” van klimaatverandering door het toenemende gebruik van fossiele brandstoffen: een stijgende zeespiegel, extremere weersomstandigheden, verwoestende vloedgolven, droogte die leidt tot de ideale omstandigheden voor dust bowls met een “nog desastreuzere omvang”. In woord en beeld laat het zien hoe eisers uit alle lagen van de samenleving geraakt zullen worden door deze gevolgen – van zelfvoorzienende boeren in Afrika en Azië tot landen op zeeniveau zoals Bangladesh.

Ondanks het feit dat deze risico’s al meer dan dertig jaar geleden (en zelfs al decennia eerder) werden erkend, bleef BP in steeds grotere hoeveelheden olie en gas produceren. In de tien jaar na het verschijnen van de film was BP een van de drie grootste beursgenoteerde oliebedrijven aan het worden. Twintig jaar later boorde het bedrijf de diep onder zeeniveau gelegen oliereserves aan, wat uiteindelijk leidde tot de olieramp in de Golf van Mexico. Eind vorig jaar, drie decennia na het benoemen van de risico’s, produceerden BP en haar dochterondernemingen dagelijks 4 miljoen vaten olie en gas en waren er plannen om de productie de komende twee jaar verder op te schroeven.

De film maakt in de laatste minuten een abrupte overgang: van de overtuigende kennis over klimaatverandering naar het onvermogen van de mens om het “weer” te voorspellen of te beheersen. “Het weer is aan de macht,” besluit de film, “niet wij.”
Deze subtiele verschuiving, waarbij het bedrijf eerst klimaatrisico’s en de wetenschap erkent en dan met een verbale goocheltruc de suggestie wekt dat er niets aan gedaan kan worden, zien we vaker terug bij BP en andere oliebedrijven. Het zorgt er al decennialang voor dat ze verwarring en onzekerheid kunnen zaaien in het licht van de klimaatcrisis.

Dit verschil tussen wat deze bedrijven weten over het effect van hun bedrijfsvoering op het klimaat (en wat ze zeggen over en doen aan die effecten) vormt de onderbouwing van het groeiende aantal klimaatrechtszaken dat wereldwijd tegen ze wordt aangespannen. Jammer genoeg voor BP maakt deze film het alleen maar moeilijker om als bedrijf te zeggen “We wisten van niets.” Het laat maar al te goed zien dat ze wél op de hoogte waren.’

Lees verder Inklappen

Groene beloftes, gitzwarte acties

De ‘Stanfordspeech’ mag dan hebben bijgedragen aan het imago van BP als een ‘bewust’ oliebedrijf dat bekend is met de dreiging van klimaatverandering, in de bedrijfsvoering van dit groene bewustzijn weinig terug te zien. Nadat BP zich had teruggetrokken uit de GCC was het bedrijf bijna twee decennia lang lid van de American Legislative Exchange Council (ALEC). Deze lobbyorganisatie, bestaande uit conservatieve wetgevers en vertegenwoordigers van bedrijven als Shell, ExxonMobil en Peabody Energy, maakte deel uit van een ‘decennialange campagne voor klimaatmisleiding’, zoals de Union of Concerned Scientists het omschreef. Of in de woorden van corporate accountability specialist Kert Davies: ‘ALEC Haat het Klimaat’. 

In 1999 was ALEC al in 16 Amerikaanse staten erin geslaagd wetten te blokkeren die de uitstoot van broeikasgassen moesten verminderen. En tegen de tijd dat BP in 2015 de organisatie verliet, hadden de wetgevers talloze andere anti-klimaatwetten en besluiten weten te promoten.

Dit was nog lang niet het einde. In de drie jaar na het vertrek bij ALEC lobbyde BP met succes bij de Amerikaanse overheid om de centrale regelgeving terug te draaien wat betreft de reductie van het lekken van methaan (wat in kleine hoeveelheden vrijkomt in de gasinfrastructuur), ontluchten (het vrijlaten van onverbrand gas) en affakkelen (het verbranden van vrijgekomen gas). In 2017 lobbyde BP bij de regering-Trump om het noorden van Alaska open te stellen voor de olie- en gaswinning. Het bedrijf deed deze oproep samen met enkele handelsorganisaties die mede door BP werden gefinancierd, zoals de Alaska Oil & Gas Association (AOGA) en de Resource Development Council for Alaska (RDC). In datzelfde jaar richtte de oliegigant zijn pijlen op de Braziliaanse overheid, om ervoor te zorgen dat milieu- en belastingregels voor het boren bij de pas ontdekte offshore-olievelden van het land versoepeld zouden worden.

In 2018 financierde BP een campagne tegen een burgerinitiatief in Washington dat pleitte voor een CO2-heffing van 15 dollar per ton. Deze heffing zou de eerste van het land worden, maar het initiatief werd uiteindelijk afgewezen. BP stopte meer dan 13 miljoen dollar in de campagne, waarmee het staatsrecord werd verbroken: nooit eerder werd zoveel geld gedoneerd om campagne te voeren tegen een initiatief. In 2020 financierde het Political Action Committee (PAC) van BP enkele overheidskandidaten die zich uitspreken tegen een progressief klimaatbeleid. 

Liz Cheney, kandidaat voor de Republikeinen en dochter van voormalig vicepresident Dick Cheney, ontving 2500 dollar van PAC. Ze prees het besluit van Trump om zich terug te trekken uit het historische klimaatakkoord van Parijs, en stemde vervolgens tegen een wetsvoorstel dat Trump en de Verenigde Staten zou hebben verplicht om een plan te maken voor het behalen van de emissiereductie-doelen uit het Parijs-akkoord. 

BP financierde nog meer Republikeinse kandidaten. Ohio-afgevaardigde Robert Latta en leden van het Huis van Afgevaardigen, minderheidsleider Kevin McCarthy en partijlijnhandhaver (‘whip’) Steve Scalise, ontvingen allemaal 5000 dollar en stemden tegen het wetsvoorstel. Toen Scalise vorig jaar de vraag kreeg voorgelegd of hij de wetenschappelijke kennis over de door de mens veroorzaakte klimaatverandering accepteerde, antwoordde hij: “[De temperatuur van de aarde] stijgt en daalt. In de jaren zeventig werd gezegd dat er een koele periode aan zat te komen, … een nieuwe “koude trend”’.

Dossier

Shell Papers: onderzoek naar banden tussen Nederlandse overheid en fossiele industrie

FTM en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) onderzoeken sinds april 2019 de verwevenheid van Shell en de Nederlandse overheid. Dat doen we onder andere door middel van tientallen Wob-verzoeken, aan het adres van diverse ministeries, provincies en gemeenten.

Dossier

Shell Papers: onderzoek naar banden tussen Nederlandse overheid en fossiele industrie

FTM en Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) onderzoeken sinds april 2019 de verwevenheid van Shell en de Nederlandse overheid. Dat doen we onder andere door middel van tientallen Wob-verzoeken, aan het adres van diverse ministeries, provincies en gemeenten.

Wil jij op de hoogte blijven van dit onderzoek? Meld je aan, dan sturen we je een seintje als er een nieuw artikel online staat.

Volg dit dossier

Het maatschappelijk draagvlak om te handelen

Als er één ding is wat deze activiteiten duidelijk maken, is het dat er een opvallend verschil zit tussen het publieke imago dat BP neer wil zetten en de besluiten die het bedrijf achter gesloten deuren neemt. Hoewel het bedrijf publiekelijk al 23 jaar een vooruitstrevend standpunt inneemt over klimaatverandering, komt het overgrote deel van de winst nog steeds uit koolwaterstoffen. Sinds 2010 heeft BP slechts 2,3% van haar budget in koolstofarme vormen van energie geïnvesteerd. 

Dit komt niet als een verrassing. BP moet haar aandeelhouders tevreden houden, wat betekent dat het bedrijf fossiele brandstoffen moet blijven winnen. Helaas voor BP kan slechts 20% van de fossiele brandstofreserves wereldwijd aangeboord worden, als we de Parijse doelstelling willen halen van een opwarming die onder de 2°C blijft. Deze cijfers werden in een vrij recente studie in het tijdschrift Energy Research & Social Science nog eens aangehaald. Als BP wil overleven moet het bedrijf doen alsof zijn zoektocht naar winst en onze zoektocht om onze planeet leefbaar te houden enigszins verenigbaar zijn, zelfs als BP weet dat dit niet het geval is.  Als het bedrijf er niet in slaagt om deze schijn op te houden te houden, komt zijn maatschappelijk draagvlak in het gedrang en zal dit uiteindelijk de ondergang van BP betekenen.

Het bedrijf beseft dit maar al te goed, zeker nadat het publiek zich onverwachts en agressief tegen BP leek te keren na de olieramp bij de Deepwater Horizon. 

Een geheugenopfrisser: op 20 april 2010 zorgde een blow-out op het door BP geleasede boorplatform Deepwater Horizon voor een explosie waarbij 11 doden vielen. De vuurbal die daarbij ontstond, was 64 kilometer verderop zichtbaar. De brand bleek niet te blussen, en twee dagen later zonk het platform naar de bodem van de Golf van Mexico. In de drie daaropvolgende maanden lekte het equivalent van 3,19 miljoen vaten ruwe olie de oceaan in; dat veroorzaakte op zijn beurt één van de grootste milieurampen in de menselijke geschiedenis.

De lekkage werd later in verband gebracht met een aantal kostenbesparende beslissingen van BP en haar partners, samen met een algemeen gebrek aan veiligheidsmaatregelen op het platform. Toen het publiek in de Verenigde Staten in de gaten kreeg dat de publieke statements van het bedrijf over haar zorgen om het milieu en de verwoestende gevolgen van de olieramp niet verenigbaar waren, dreigde het doek te vallen voor BP. De toenemende politieke onvrede maakte het moeilijker voor BP om geld te lenen, waardoor zorgen over de liquiditeit van het bedrijf oplaaiden. Het ‘politieke klimaat’ en de markt, in de woorden van voormalig ceo Tony Hayward, ‘begonnen elkaar op te stoken’. 

‘Velen voelden zich verraden, het publiek vertrouwde BP’

In een artikel uit 2011 laten rechtenprofessoren Miriam Cherry en Judd Sneirson nog een ander verband zien tussen het publiek vertrouwen in BP en de levensvatbaarheid van het bedrijf: ‘Naast de milieuschade, de levens die het gekost heeft en de overblijfselen van de Golfeconomie was er nog een ander aspect van de olielekkage dat het publiek bijzonder kwetste. Velen voelden zich verraden, omdat […] er een enorme scheiding was tussen de lekkage enerzijds en de campagnes van BP anderzijds waarin het bedrijf zichzelf profileert als anders (lees: beter) dan traditionele oliebedrijven. Consumenten en het publiek vertrouwden BP en velen deden hun uiterste best om waar mogelijk benzine van BP te kopen. Sociaal bewuste investeerders kochten BP-aandelen, omdat ze geloofden dat BP milieuvriendelijker handelde dan haar concurrenten. Deze verwachtingen, van zowel investeerders als consumenten, waren gebaseerd op reclames van BP waarin het traditionele beeld van een oliebedrijf in twijfel wordt getrokken, moeilijke milieukwesties worden erkend (voornamelijk klimaatverandering) en waarin de noodzaak om vormen van alternatieve brandstoffen te onderzoeken wordt aangekaart.’

Adverteren als strategie voor publiek vertrouwen

In het verleden hield BP voornamelijk de schijn op dat de belangen van het bedrijf en die van het publiek tot op zekere hoogte verenigbaar waren, door twijfel te zaaien over het idee dat de mens verantwoordelijk is voor klimaatverandering. Dat spel is min of meer uitgespeeld — BP zag dat al in de jaren negentig in. Het bedrijf leunt nu vooral op een tweede, minder vaak onderzochte strategie: BP erkent de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering, maar profileert zichzelf daarnaast ook als deel van de oplossing, en niet van het probleem.

Vorig jaar omschreef de ngo Influencemap deze strategie als ‘klimaatpositieve branding’. De organisatie rekende uit dat BP in de drie jaar na het klimaatakkoord van Parijs zo’n 30 miljoen dollar heeft uitgegeven aan deze vorm van profilering. Deze strategie is alleen niet nieuw. BP legde de werking hiervan al uit in een andere, eveneens lang vergeten bedrijfsfilm uit 1990.

De video, ‘We can’t afford to gamble’, laat meerdere (kranten)koppen zien die over de opwarming van de aarde en een aantal andere milieukwesties berichten. Daarna zien we BP-voorzitter Robert Horton in beeld die benadrukt dat ‘ons geen gebrek aan verantwoordelijkheid mag worden verweten waar mensenlevens of onze gezondheid in het geding zijn, of waar milieuschade op kan treden’. De voice-over legt hierna uit dat BP ‘de gemeenschap zal vertellen over de aard van haar werkzaamheden, de mogelijke gevaren hiervan en haar paraatheid om in te grijpen bij noodsituaties’. Het doel: ‘het publieke vertrouwen winnen, om zo een blijvend draagvlak te creëren voor onze werkzaamheden’.

Een andere voice-overstem benadrukt de precieze relatie tussen sociale acceptatie en zakelijk succes: ‘BP heeft dit draagvlak nodig, maar als BP het mis heeft en consumenten het vertrouwen in ons bedrijf verliezen, (…) als de gemeenschap zich tegen ons keert, dan vertrekken onze aandeelhouders en dan is er geen bedrijf meer. We kunnen het ons niet veroorloven om de welvaart van BP op het spel te zetten door te gokken met gezondheid, veiligheid en het milieu’.

Dit is BP’s pr-strategie, dertig jaar geleden blootgelegd in haar eigen woorden

Op het eerste gezicht lijkt het een complete tegenstelling: leugens verspreiden en de waarheid vertellen. Maar BP heeft het verdraaien van de feiten altijd ingezet als middel om het publiek voor zich te winnen, zodat het bedrijf makkelijker kan doen wat nodig is om geld te verdienen. Als hoofd overheids- en publiekszaken bij BP vertelde David Walton in 1989 dan ook aan de Financial Times: het imago van BP is een ‘enorme commerciële en politieke troef’.

Dit is BP’s pr-strategie, dertig jaar geleden blootgelegd in haar eigen woorden. Het doel is om de messen van het bedrijfsapparaat en de politieke interventies te slijpen, ook al weet BP dat het daarmee in onze toekomst snijdt. Om dit doel te bereiken, past BP haar pr-strategie aan (radicaal, indien nodig), in lijn met de wisselende tijdgeest.

Waarom een reclameverbod voor fossiele brandstoffen nodig is

De kritische achterban heeft dit allang begrepen. De rebranding-campagne van BP, ‘Beyond Petroleum’ (totale kosten: zo’n 200 miljoen dollar) lag al vanaf het begin onder vuur, waarbij critici naar BP verwezen als de ‘moeder van het greenwashen’. Vorig jaar diende milieurechtenorganisatie ClientEarth een aanklacht in tegen de ‘Possibilities Everywhere’-campagne van BP, met als reden dat BP ‘mensen misleidt door de illusie te wekken dat BP investeert in hernieuwbare energie, terwijl 96% van het bedrijf in dienst staat van olie- en gaswinning’.

De oliegigant trok de campagne afgelopen februari terug, maar kreeg twee weken geleden opnieuw beschuldigingen van greenwashing naar het hoofd geslingerd. Een studie van The Pathway Institute (TPI) concludeerde dat de ambitie van het bedrijf om ‘uiterlijk 2050 netto een klimaatneutraal bedrijf te zijn’ – vier maanden geleden aangekondigd door de nieuwe ceo Bernard Looney – ‘niet in lijn is met beloften rondom het  Parijs-akkoord en al helemaal niet overeenstemt met de bovengrens van 2 graden opwarming, of klimaatneutraliteit’. Jonathan Watts, milieuredacteur bij The Guardian, analyseerde het volledige statement van BP en stelde dat het ‘te weinig en te laat was om de klimaatcrisis aan te pakken’.

Pogingen om het destructieve effect van de culturele uitingen van Big Fossil tegen te gaan zijn belangrijk, maar dat gebeurtalleen advertentie voor advertentie, campagne voor campagne, ambitie voor ambitie. Tegen de tijd dat de greenwashing is blootgelegd, heeft het zijn werk gedaan. Het is een constante, reactieve, tijdrovende en kapitaalintensieve bezigheid waar weinig resultaat van terug te zien is.

De fossiele industrie is niet zomaar een industrie

De campagne van ClientEarth, ‘The whole truth’, tilde deze aanpak naar een hoger niveau. De campagne werd gelanceerd in december 2019 en roept op tot een reclameverbod voor fossiele brandstoffen, ‘tenzij de advertentie wordt voorzien van een waarschuwing over de gevaren van klimaatverandering voor jou en jouw planeet, iets soortgelijks als in de tabaksindustrie’. Maar dit initiatief is gebaseerd op het idee dat de waarheid schadelijk zou zijn voor de olie- en gasindustrie. BP laat zien dat dit niet het geval is. Het bedrijf buit zowel leugen als waarheid uit om zich te verzekeren van maatschappelijk draagvlak.

We hebben een radicalere oplossing nodig. Een systematische manier om de fossiele energieindustrie cultureel te depriciëren: er moet er een volledig reclameverbod komen. 

Ik heb eerder opgeroepen tot zo’n verbod. Uit eigen ervaring weet ik ook dat zo’n voorstel een aantal automatische reflexen uitlokt. Één daarvan is de angst dat zo’n verbod een precedent zou scheppen om iedere willekeurige andere industrie een reclameverbod aan de broek te doen. Als de fossiele industrie immers niet meer mag adverteren, waarom zou een andere door het publiek als schadelijk bestempelde industrie dat dan wel mogen? Bijkomende beschuldigingen, zoals het idee dat hier opgeroepen wordt tot censuur, liggen natuurlijk op de loer. 

Zulke reacties zijn echter misleidend. De fossiele industrie is immers niet zomaar een industrie: haar kernproduct jaagt uitroeiing op wereldniveau aan. Het is een industrie die, zoals filosofen dat zouden zeggen, sui generis is – uniek in zijn soort.

Op zijn best heeft de fossiele industrie een aantal overeenkomsten met de tabaksindustrie, en ook voor die industrie geldt in veel landen een reclameverbod. Daarnaast heeft de tabaksindustrie vaak geen geprivilegieerde toegang meer tot publieke fondsen. Pensioenfondsen sluiten bijvoorbeeld veelvuldig tabaksbedrijven uit van toekomstige investeringen (zoals ze dat ook doen met bedrijven die clustermunitie produceren). Deze fondsen legitimeren hun beslissing door te verwijzen naar meerdere verdragen en principes, waaronder de Guiding Principles on Business and Human Rights van de VN.

Het Noorse Government Pension Fund Global (GPFG), ooit begonnen als een oliefonds, voegt regelmatig fossiele brandstofbedrijven toe aan haar uitsluitingslijst. Dit is geen censuur of, erger nog, een glijdende schaal richting totalitarisme. Het maakt zaken als wetenschap en mensenrechten simpelweg deel van financiële beslissingen. Een totaalverbod op reclame voor fossiele brandstoffen maakt ze ook deel van culturele beslissingen. Het ontneemt de fossiele industrie haar bevoorrechte toegang tot de publieke ruimte, in de hoop dat we catastrofale klimaatverandering en massaal uitsterven kunnen voorkomen.

Hoe langer bedrijven als BP op onze zintuigen in mogen boren in hun zoektocht naar publieke acceptatie, hoe gemakkelijker we de klimaatcrisis in worden geduwd. Een verbod op advertenties voor fossiele bedrijven, afgedwongen door wetten en beleidsvoering, geeft ons in ieder geval een kans om een weg te vinden uit deze benarde positie — voor het te laat is. 

De auteur heeft de afgelopen weken meerdere keren contact gezocht met BP voor commentaar, maar heeft geen reactie ontvangen.