De spaarpotjes logica waarmee in Nederland over de pensioenen wordt geredeneerd slaat de plank volledig mis. Kleinere pensioenpotten hoeven niet ten koste te gaan van de toekomstige generatie.
Er is een generatie-oorlog gaande en de verhoging van de rekenrente is een nieuwe slag in die bittere strijd. Dit is de indruk die je krijgt als je de commentaren van zelfbenoemde belangenbehartigers van jongeren hoort. In plaats van de rekenrente te verhogen, waarmee in feite wordt gedaan alsof er 4,2 procent rendement kan worden behaald (terwijl dit vrij twijfelachtig is) had er gewoon gesneden moeten worden in de pensioenuitkeringen. “Ze hadden hard moeten korten [op de pensioenen], in één klap,” zei Sywert van Lienden van 'jongerenorganisatie' G500 in een vraaggesprek over de rekenrente met NRC Handelsblad.
Hoewel niet iedereen zo ver wil gaan als van Lienden lijkt iedereen het er over eens dat het opmaken van de pensioenpotten per definitie ten koste gaat van toekomstige generaties. Om het pensioen van onze generatie veilig te stellen moet daarom gekort worden, of de premies moeten omhoog. Op deze spaarpotjeslogica valt echter nogal wat aan te merken.
Stelen van jongeren
Veel van de generatiestrijders maken geen expliciet onderscheid tussen reële problemen (een gebrek aan goederen en diensten in de toekomst) en financieringsproblemen (een gebrek aan geld in de toekomst). Pensioenbesparingen zijn claims op toekomstige productie, maar het bestaan van die claims betekent nog niet dat die toekomstige productie er ook zal zijn. Hier begint de grote verwarring. De Sywerts van deze wereld besteden veel aandacht aan spaarpotjes, terwijl wat echt relevant is, onze productiecapaciteit over 30 jaar, veel minder aandacht krijgt.
Stel dat we nu gaan sparen voor later, maar daarvoor investeringen in infrastructuur, verzorging- en ziekenhuizen, onderwijs en energievoorziening nalaten. Nederland bouwt enorme claims op toekomstige productie op, maar doordat investeringen in productiecapaciteit zijn nagelaten is de reële waarde van die claims enorm afgenomen. De economische levensstandaard van toekomstige generaties wordt niet bepaald door spaarpotjes, maar door de kwaliteit en kwantiteit van wat we uiteindelijk consumeren.
In de toekomst kunnen Nederlanders consumeren wat we in eigen land kunnen produceren plus wat het buitenland naar ons wil sturen minus wat wij naar het buitenland sturen. Het pensioensysteem regelt vervolgens de distributie van deze nationale productie tussen gepensioneerden en de rest van de bevolking. Als de generatiestrijders willen beweren dat er straks minder voor ons overblijft dan moeten ze uitleggen waarom leeglopende pensioenpotten onvermijdelijk zorgen voor a) een lagere nationale productie of b) een oneerlijke verdeling van de nationale productie.
Financieringsproblemen
Als de pensioenpotten leeglopen dan levert dit een financieringsprobleem op. Toekomstige gepensioneerden hebben geen geld meer om goederen en diensten te kopen. Dat betekent echter niet dat de goederen en diensten niet meer geproduceerd kunnen worden. Het betekent alleen dat er in de pensioenpotten te weinig geld zit om ze te kopen. Dat de enige oplossing voor dit financieringsprobleem is om nu te korten op onze ouderen getuigt van een gebrek aan creativiteit.
Ons huidige pensioenstelsel kent veel mankementen. Ten eerste zijn cruciale beslissingen over de distributie van de nationale productie tussen generaties voor een groot deel afhankelijk van beleggingsresultaten in plaats van politieke besluitvorming. Ten tweede is het pensioensysteem onnodig procyclisch. Premies stijgen als het slecht gaat en premies dalen als het goed gaat. Ten derde zorgen de gedwongen pensioenbesparingen ervoor dat er teveel geld op zoek is naar rendement. Veel van dit geld resulteert niet in nieuwe productie, maar in hogere prijzen van al bestaande activa (aandelen, obligaties, onroerend goed etc.). Deze prijsstijgingen zorgen voor financiële instabiliteit en nodeloze financiële overhead.
In veel andere landen wordt de financiering van de oudedagsvoorziening heel anders geregeld. In het succesvolle Duitsland spaart men niet voor het pensioen. Ongeveer 85 procent van de oudedagsvoorziening komt uit de eerste pijler (de Duitse versie van de AOW). Duitsers betalen hiervoor een loonbelasting van 19,6 procent die voor de helft door de werkgever en de helft door de werknemer wordt opgebracht. Als de Duitse overheid geld overmaakt aan een Duitse pensionado, dan creëert ze een nieuwe claim op productie. Als ze vervolgens de lonen belast van werkgevers en werknemers, dan haalt ze weer claims weg. In Duitsland worden pensioenen niet gefinancierd door claims op te sparen (zoals in Nederland), maar door constant claims te scheppen en te verwijderen uit de economie. Pensioenfondsen spelen daardoor in Duitsland een veel kleinere rol dan in Nederland. Ondanks de geringe spaarpotjes kan Duitsland echter prima in de behoefte van haar ouderen voorzien.
Grafiek 1: Pensioenfondsbezittingen als percentage van het bbp (Bron: OESO)
Ondanks de in internationaal opzicht gigantische pensioenpotten gaat Nederland korten op de pensioenen, terwijl in Duitsland op dit moment de ‘pensioenpremie’ (loonbelasting) juist wordt
verlaagd. In het Duitse systeem hangt de hoogte van pensioenuitkeringen en pensioenpremies niet af van de grillen van de financiële markten, maar van politieke besluitvorming.
Alternatieve financiering
Om over te stappen op het Duitse systeem is echter onnodig ingrijpend. Er zijn ook binnen het pensioenfondsstelsel oplossingen te vinden. De Nederlandse staat kan bijvoorbeeld een Pensioengarantiefonds oprichten. Bij dit garantiefonds kunnen Nederlandse pensioenfondsen voor een schappelijke premie hun pensioenuitkeringen verzekeren. Met de premieopbrengsten kan het pensioengarantiefonds onderhands indexleningen (Nederlandse staatsobligaties gekoppeld aan inflatie) kopen. Als ultieme achtervang staat ook de overheid garant voor de verplichtingen van het Pensioengarantiefonds. Slecht gedrag mag uiteraard niet beloond worden, zodat pensioenfondsen die aanspraak maken op de pensioengarantie onder curatele komen te staan.
Op de langere termijn is het misschien verstandig om na te denken over een ander pensioensysteem, waarbij niet zulke enorme pensioenbesparingen worden opgebouwd. Lange tijd was het gebruikelijk dat pensioenfondsen met name in Nederlandse staatsobligaties belegden. In 1986 zat zo’n 40 procent van de beleggingen in Nederlandse staatsobligaties, inmiddels nog maar 5 procent. Door pensioenfondsen te dwingen meer te beleggen in Nederlandse staatsobligaties (het liefst geïndexeerd op inflatie), loopt de pensioenvoorziening in feite, net als in Duitsland, ook via de overheidbegroting. Het is dan nog maar een kleine stap om de pensioenvoorziening voor een groot deel formeel onder te brengen in de overheidsbegroting en net als in Duitsland belasting te heffen in plaats van besparingen af te dwingen.
Conclusie
Onze obsessie met financieringsproblemen slaat door. Een tekort aan claims op productie (pensioenbesparingen) is geen reden om te korten. Nieuwe claims zijn altijd te maken. Deze hoeven niet, zoals in de pensioendiscussie in Nederland wordt aangenomen, opgespaard te worden. Duitsland spaart geen claims, maar creëert ze door overheidsuitgaven. Het gevaar in Duitsland is niet een tekort aan claims, maar een overschot aan claims ten opzichte van de werkelijke productie, zodat de nieuwe claims alleen resulteren in prijsstijgingen (inflatie).
Het is niet nodig om te korten op pensioenen zolang onze economie genoeg productieve capaciteit heeft om te kunnen voorzien in de behoeften van ouderen. Als ouderen een te hoge levensstandaard genieten ten opzichte van werkende Nederlanders is er een legitieme reden om te korten op de pensioenen. Maar om pensioenen te korten, omdat we denken dat latere generaties anders een lagere levensstandaard zullen genieten is stupide verspilling van onze economische mogelijkheden. Oma hoeft het niet slechter te hebben, zodat wij het later beter krijgen. Niet de omvang van de verzamelde financiële claims in onze pensioenfondsen, maar de productiviteit van onze reële economie bepaalt de levensstandaard van toekomstige generaties.
7 Bijdragen
Roriclipper
Slechte zaak!
Schrijver let op uw belang!
Hansdegeus
Jesse Frederik
HansdegeusStef
Fhoman
Ja, lijkt me logisch, als het economisch goed gaat met een land en de vergrijzing heeft nog niet in alle hevigheid toegeslagen is het als land nog makkelijker om aan pensioenverplichtingen te voldoen. Maar hoe zal dit aflopen in de toekomst in Duitsland als steeds minder werkenden het geld moeten ophoesten voor een steeds grotere groep pensioenengerechtigden? Ben blij dat we in Nederland iig nog kunnen interen op een grote zak met geld.
En hoezo is het in Duitsland niet procylisch beleid nu ze minder belasting gaan heffen voor hun pensioenen? Zouden ze juist nu niet er goed aan doen om hun staatschuld terug te brengen? Of schaart de auteur dit onder anticyclisch beleid?
Frank87
FhomanHet sparen is inderdaad sparen voor inflatie in het geval van vergrijzing.
Anonymous
Productie en consumptie is een wereldmarkt. Als er in Nederland spaargeld vrijkomt voor consumptiegoederen heeft dat geen invloed op inflatie.
Gaande het spel de regels veranderen omdat de overheid een greep uit de pensioen spaarpot wil doen om de economie te stimuleren en ondertussen gedwongen moeten deelnemen is onaanvaardbaar. Dit is potverteren onder het mom dat sparen voor je pensioen vervangen kan worden dooor een omslagstelsel.
De spaarpot opofferen zodat de regering nu dat geld aan PIGS Euro landen kan schenken. Onder het mom nu lekker de spaarpot leegroven en wie dan leeft die dan zorgt en men kan in de toekomst altijd met de pet rond bij de belastingbetaler om het pensioen van die maand op te halen, nee dank u. Met deze spaarpot zou Nederland tegenstander moeten zijn van uitholling van de Euro.We moeten uit de Euro nu we nog iets in bezit hebben.
Als er onaanvaardbare dingen gebeuren zijn er altijd onnozele mensen die voorop staan om dat te promoten. Nederland heeft een historie van NSB-ers en collaborateurs.