© CC0 (publiek domein)

Een kind kan de was doen (in tegenstelling tot een robot)

We moeten stoppen elkaar angst aan te praten over een naderende robot-apocalyps. In doemscenario’s over verdwijnende banen door kunstmatige intelligentie worden mensen structureel onderschat, schrijft Robert Went. En de mogelijkheden van nieuwe technologieën? Die overschatten we des te meer.

De Amerikaanse econoom Robert Gordon publiceerde in 2016 een dik boek dat prijzen won en voor veel economen – ook voor mij – het beste boek van dat jaar was. In The Rise and Fall of American Growth: The U.S. Standard of Living Since the Civil War laat hij zien dat en hoe het leven in de Verenigde Staten ingrijpend veranderde in de jaren 1920 tot 1970, dankzij sterke productiviteitsgroei. In de jaren daarvoor en de periode daarna was en is de groei van de productiviteit veel lager.

Gordon is uiterst sceptisch over claims uit Silicon Valley en van trendwatchers, futurologen en andere ‘thought leaders’ die stellen dat de technologische ontwikkelingen momenteel ‘sneller gaan dan ooit’ en al onze zekerheden ter discussie stellen. Het laaghangende fruit van digitalisering is volgens Gordon inmiddels wel geplukt, en hij schetst een aantal ‘tegenwinden’ die het weinig aannemelijk maken dat de productiviteitsgroei snel flink omhoog zal gaan. Van robots verwacht hij weinig.

We wilden vliegende auto’s...

Tot nog toe heeft Gordon gelijk gekregen. ‘We wanted flying cars, instead we got 140 characters’, zei Facebook-investeerder Peter Thiel in 2013, en die quote is veel aangehaald. Er is sindsdien niks fundamenteel veranderd. Van de vrees voor en hoge verwachtingen van robots, die volgens sommigen wel 47 procent – of misschien zelfs nog meer – van onze banen zouden gaan overnemen, is niet veel meer over. Vrachtwagenchauffeurs zouden ernstig moeten vrezen voor hun baan, maar in de VS en in ons land zijn die momenteel niet aan te slepen. Zelfs Uber denkt niet meer dat zelfrijdende trucks van dock-tot-dock realistisch zijn. En het relatief makkelijk geachte ‘platooning’ – vrachtwagens die dicht op elkaar en digitaal aan elkaar gekoppeld over de snelweg rijden – blijkt toch veel meer voeten in de aarde te hebben dan techno-optimisten dachten.

Het gaat, kortom, nog wel even duren voor we die op de snelweg in het wild tegenkomen. Ook schoolbuschauffeurs, om een ander voorbeeld te noemen, konden volgens Frey en Osborne maar beter naar ander werk gaan uitkijken: 89 procent van die chauffeurs zou binnenkort werkloos worden. Maar wie weleens in een bus heeft gezeten, weet dat chauffeurs meer doen dan op hun achterwerk zitten, gas geven, remmen, en aan een stuur draaien. In de streetwiseformulering van Oren Cass: ‘Oxford’s research usefully illustrates the limitations of such studies. From a tall enough ivory tower, or a heady corner of Silicon Valley, the claim about school bus drivers might seem to make sense. What could be easier than driving a school bus? The route is the same every day, it’s short, and it gets cancelled for snow. For parents, though, the idea of locking twenty kids in a self-driving vehicle for half an hour, with no adult supervision, sounds dubious at best.’

Zoek de robot

Onlangs heb ik ontdekt dat Robert Gordon en ik hetzelfde spelletje spelen als we op straat lopen of ergens naartoe gaan: de naam van dat spel is ‘zoek de robot’. Er zijn natuurlijk veel ‘robots’ waarvan we ons nauwelijks nog realiseren dat ze er zijn – denk aan stoplichten, de ov-chipkaart, parkeerboetes dankzij scannende auto’s, en beveiligingscamera’s. En we hebben allemaal een robot (mobiele telefoon) met een routeplanner en nog veel meer mogelijkheden en applicaties in onze zak. Gordon, die erg kritisch is over de mogelijkheden van robots, zoekt om zich heen naar robots die mensen hebben vervangen. Dat doe ik ook, en dat valt dus nogal tegen. 

‘De robot haalt uw medicijnen op’

In mijn supermarkt zijn een paar kassa’s neergezet waarmee je zelf kunt afrekenen. Handig, en fijn voor de aandeelhouders van AH dat ik gratis een deel van het werk voor hen doe. Maar er loopt wel een mens in de buurt om te kijken of alles goed gaat, om af en toe met een steekproef te kijken of ik wel alles afreken, en om zegels te geven als ik die wil hebben.

Mijn apotheek is een ander voorbeeld. Die heeft sinds enige tijd de optie om medicijnen uit een automaat te halen, met een code die je gemaild krijgt, op de tijd die jou uitkomt. Ook handig. En schattig ook wel, want als ik mijn code intik verschijnt op het scherm de tekst ‘de robot haalt uw medicijnen op’. In geen velden of wegen is een robot te zien, en die medicijnen zijn natuurlijk wel eerst door mensen klaargemaakt, gecontroleerd, ingepakt en in een vakje gestopt in de automaat waar ik ze dan met mijn code weer uitvis.

Het is een beetje teleurstellend, want daar houdt het wel mee op wat betreft robots bij mij in de buurt in Amsterdam Nieuw-West. Bij de bakker, boekhandel en visboer staan – gelukkig maar – aardige mensen in de zaak die ook een praatje met me maken als ik daarvoor open sta. De vuilnisbakken in de buurt worden geleegd door mensen (vrijwel altijd mannen geloof ik) in een vrachtwagen met een flinke hijskraan er op. Pakketjes worden door mannen en vrouwen met bestelbussen aan de deur bezorgd, of ergens anders in de straat als we niet thuis zijn. Dan ligt er een met pen ingevuld briefje in de bus waar we het op kunnen halen.

De bladeren en het vuurwerk (na oudjaar) worden van de straten geveegd met wagentjes die over de weg rijden, en door mannen en vrouwen die met bezems en bladblazers op de stoep werken. Nadat bij de buren was ingebroken, hebben we een mens gebeld om nog eens te kijken of ons huis wel voldoende beveiligd was tegen ongewenste gasten (hij had wat nuttige tips!). Toen de buitenkant van ons huis onlangs geschilderd moest worden — daar heb ik, anders dan mijn buren, zelf helemaal geen zin in met mijn twee linkerhanden — bestelden we een schilder die met steigers, kwasten, verf en schuurpapier in de weer ging. En toen de vloerverwarming uitviel en de cv-ketel dringend aan vernieuwing toe was, heeft de verwarmingsmonteur die ik via de website van de brancheorganisatie had gevonden dat netjes voor ons geregeld.

Zo kan ik nog wel even doorgaan. Gelukkig dat al die mensen er zijn!

Mensen worden onderschat

Toen Elon Musk in 2018, tegen het advies van al zijn adviseurs in, opdracht gaf om de montage van Tesla’s Model 3 volledig te robotiseren, liep het proces daarna vast. De productie moest zelfs een aantal dagen worden stilgelegd, met negatieve gevolgen voor de beurskoers van Tesla. Pas nadat een deel van de robots uit de lijn gehaald was en die machines vervangen waren door mensen, kon Tesla de productie weer op gang brengen.

 ‘U heeft wel een erg positief verhaal’, kreeg ik vaak te horen

Andere autoproducenten waren Musk voor: zij hadden al lang ontdekt dat je mensen nodig hebt in de eindmontage. Ook als je, zoals Toyota, op permanente verbetering inzet en suggesties voor verbetering van je product en productieproces wil krijgen.

Musk concludeerde en twitterde vervolgens dat ‘Humans are underrated’ en dat is toevallig de titel van een van mijn favoriete boeken over wat mensen wel en robots niet kunnen.

Dat je mensen niet moet onder- en technologie niet moet overschatten, weten ze inmiddels ook bij het Henn-na hotel in Nagasaki, Japan. Vier jaar geleden installeerde dat hotel 500 robots. Begin dit jaar heeft het management van het hotel de helft van die robots weer ontslagen, omdat ze veel minder konden dan gedacht (en beloofd) was. En ook omdat gasten zich er aan ergerden, bijvoorbeeld omdat ze geen antwoord op vragen kregen, of midden in de nacht door een robot werden wakker gemaakt.

‘Overselling’ en ‘underperforming’ zijn als het over technologische toepassingen gaat aan de orde van de dag, daar kent iedereen voorbeelden van. Over mensen, en over wat mensen allemaal moeten kunnen en doen in een baan, wordt daarentegen al snel te licht gedacht – denk aan de chauffeurs van schoolbussen die bijna allemaal werkloos zouden worden.

AI-deskundige Meredith Broussard, auteur van Artificial Unintelligence (2018), legt in een artikel mooi uit waar zulk simplisme vanachter een bureau de mist in gaat: ‘The current transportation system of buses, trains, and trucks has built-in protections that we have collectively invested in over time. The vehicles are operated by people who are good at their jobs, who like their jobs, and who do more than technochauvinists think to keep our complex social and technical transportation system running. It’s not smart city design to take away the important work — both visible and invisible — that bus, truck, train, and taxi drivers do.’

Hall Varian, de chief economist van Google, sloeg dus de spijker op zijn kop toen hij in een panel over de toekomst van werk zei: ‘It’s easy to make misleading assumptions about the kinds of jobs that are in danger of becoming obsolete. Most jobs are more complex than [many people] realize.’

Robots, AI en werkgelegenheid

In onze WRR-verkenning De Robot de Baas benadrukken we dat technologie niet neutraal is en ons niet overkomt: overheden, bedrijven, sociale partners en ingenieurs kunnen invloed uitoefenen op de manier waarop technologie al dan niet wordt toegepast, en kunnen dus ook kiezen voor inclusieve toepassingen. Tijdens (inmiddels een kleine 150) presentaties, expertmeetings en discussies over robots, AI en de toekomst van werk sindsdien kwamen veel nieuwe voorbeelden naar voren die de analyse in De Robot de Baas ondersteunen, en werd nog duidelijker dat en waarom zo’n inclusieve robotagenda niet vanzelf realiteit gaat worden. ‘U heeft wel een erg positief verhaal’, kreeg ik vaak te horen na presentaties of in gesprekken. Het is, om met Gramsci te spreken, ‘het optimisme van de wil’: er is geen enkele garantie dat een inclusive robotagenda realiteit wordt, maar het zou wel kunnen. Als we daar voor gaan.

De voorspelde kaalslag onder werkenden is uitgebleven

Veel discussies gingen de afgelopen jaren over de gevolgen voor het aantal banen als we meer robots en AI gaan gebruiken. Er zijn meer belangrijke dimensies, want deze technologische toepassingen hebben allerlei gevolgen voor de kwaliteit van ons leven en de brede welvaart. Maar we kwamen moeizaam uit de grote crisis van 2008, dus dat de werkgelegenheidseffecten van robots en algoritmen centraal stonden is wel te begrijpen. Wat weten we daar inmiddels over?

Allereerst: dat de door sommigen voorspelde kaalslag onder werkenden is uitgebleven, en de komende jaren ook niet te verwachten is. En ten tweede dat de gevolgen van de inzet van robots en AI voor de hoeveelheid werk van geval tot geval verschillen, en mede afhankelijk zijn van keuzes die gemaakt worden.

Als we er met een economische blik naar kijken, gaat het bij robots om routiniseerbare deeltaken van functies – banen zijn bundels van taken – die geautomatiseerd zouden kunnen worden. Of dat ook daadwerkelijk gebeurt, is van veel factoren afhankelijk, en niet alleen een simpele economische calculatie:

  • Kapitaal kan arbeid vervangen (en dan stijgt het kapitaalinkomen).
  • De productiviteit van arbeid kan met technologie stijgen (dat rechtvaardigt dan hoger loon).
  • Er kunnen nieuwe taken en functies ontstaan (en daarmee nieuwe banen).

Het saldo hiervan bepaalt of de vraag naar arbeid toeneemt, afneemt, of verandert (omdat er meer academisch geschoolden nodig zijn bijvoorbeeld, of juist meer praktische mensen). 

Bij de economie van algoritmen (kunstmatige intelligentie, AI) gaat het vooral om complementaire voorspellingen (op basis van historische gegevens) die een plaats kunnen krijgen in werkprocessen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, is opnieuw van veel factoren afhankelijk:

  • AI kan kapitaal voor arbeid substitueren.
  • AI kan de relatieve opbrengst van kapitaal versus arbeid vergroten en soms wordt complete automatisering mogelijk.
  • AI kan de productiviteit van arbeid vergroten.
  • AI kan onzekerheid verkleinen en tot nieuwe taken leiden voor arbeid en/of kapitaal.
  • Er kan sprake zijn van een indirect effect als door de inzet van AI nieuw werk ontstaat, up- of downstream, dat complementair is aan bestaand werk.

Het saldo hiervan bepaalt de gevolgen voor de hoeveelheid arbeid, en voor eventuele verschuivingen daarin.

Er zijn intussen allerlei voorbeelden van nieuwe banen, veranderde banen, meer banen, en minder banen door de inzet van robots, cobots en AI. De consensus is nu dat maar weinig banen helemaal geautomatiseerd kunnen (en zullen) worden, maar dat (vrijwel) iedereen die werkt te maken heeft of krijgt met deeltaken die worden geautomatiseerd, en met nieuwe deeltaken die daarvoor in de plaats komen. En er zijn zelfs al rapporten waarin ‘voorspeld wordt’ dat er veel meer nieuwe banen bijkomen door robots en AI dan er verdwijnen. Als dat klopt, hebben we straks geen mensen over: we krijgen een tekort. 

En wat staat ons nu te doen?

Wat betekent dit alles voor beleidsmakers? De volgende drie uitgangspunten lijken me in elk geval van belang.

1. Kiezen voor inclusieve toepassingen van technologie in al het beleid

Op de markt voor technologie is sprake van marktfalen, en de grote techbedrijven zijn te groot en machtig geworden. Maar zo hoeft het niet te gaan, we kunnen er ook voor kiezen nieuwe technologie zo in te zetten dat de welvaart van iedereen toeneemt. Dat schrijven de gerenommeerde economen Daron Acemoglu en Pascual Restrepo (2019) in een opiniestuk waarin zij, niet als eersten, het idee onderuit halen dat technologie ons overkomt en dat we geen invloed hebben op de manier waarop die wordt ontwikkeld en toegepast.

Je kunt niet ‘een algoritme inpluggen’ en verder alles bij het oude laten

We kunnen kiezen voor inclusieve toepassingen van technologie, en dat betekent bijvoorbeeld dat de overheid daar in al haar beleid op inzet. Dus bij aanbestedingen, in het fiscaal beleid, en last but not least in subsidieregelingen (innovatiebeleid en meer) eisen stellen om ervoor te zorgen dat nieuwe technologische toepassingen mensen beter laat functioneren in plaats van werkloos maken. Zo heeft bijvoorbeeld de regering van Zuid-Korea, het meest geautomatiseerde land van de wereld, besloten om het voor bedrijven fiscaal minder aantrekkelijk te maken robots af te schrijven.

2. Mens en machine zijn complementair, in bedrijven en bij beleidsmakers 

De afgelopen tijd heb ik regelmatig groepen of individuele HR-managers in de zaal gehad bij lezingen over robots, AI en de toekomst van werk. In de discussie of na afloop tijdens het napraten werd vaak, te vaak, geconstateerd dat ‘wij er niet bij zijn en niet meepraten als de directie over technologie beslist.’ Dat is dodelijk, en eerlijk gezegd ook vragen om mislukkingen, bij technologie die – zoals robots en AI – afhankelijk is van de samenwerking van mensen en machines. Je kunt niet in een bestaand werkproces ‘een algoritme inpluggen’ en verder alles bij het oude laten; vaak zal je processen helemaal opnieuw moeten doordenken en inrichten.

Niet alleen bij bedrijven zijn mensen en machines gescheiden werelden en verantwoordelijkheden, maar ook bij de overheid. In de brief van 23 pagina’s die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op 15 juni 2018 aan de Kamer stuurde over het tegengaan van tekorten op de arbeidsmarkt komen robots, automatisering, algoritmen en kunstmatige intelligentie, en de mogelijkheden die zij kunnen bieden om meer mensen aan het werk te helpen (ook mensen met een beperking), niet voor.

Het ministerie van SZW gaat over de mensen, en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de innovaties en de machines. Als we willen profiteren van de mogelijkheden van AI en robotica, zal dat anders moeten.

3. Ruim baan voor co-creatie en sociale innovatie 

Productieve en inclusieve toepassingen van robots en algoritmen kunnen alleen succesvol ontwikkeld worden door de mensen die er mee moeten werken daar actief bij te betrekken. In de schoonmaak-CAO is in 2017 een pilot afgesproken waarin werkgevers en vakbonden samen onderzoeken of het mogelijk is robottechnologie te ontwikkelen die goed is voor schoonmakers en voor de bedrijven, met complementariteit, co-creatie en co-eigenaarschap als uitgangspunten.

Het is moeilijk om technologie die door een fabrikant gepusht wordt, goed op zijn waarde te schatten

We weten nog niet wat daar uitkomt, dat heeft ook tijd nodig, maar het is een mooi voorbeeld van iets wat veel vaker zal moeten gebeuren als we willen profiteren van de mogelijkheden van robots en AI. Geld voor toponderzoek is natuurlijk nodig, maar vergeet vooral de ‘dag-tot-dag AI’ op de bedrijfsvloer niet. Dat ontbreekt vaak in alle grote verhalen die over AI en robots verteld worden. Sociale innovatie verdient dan ook veel meer prioriteit. En we moeten het meer over de kwaliteit van werk gaan hebben.

Er is bij technologische toepassingen al snel sprake van technology push: bedrijven die iets hebben ontwikkeld, bijvoorbeeld voor de medische sector of voor de zorg, promoten dat als effectief, hip en onmisbaar, zonder dat duidelijk is of de prijs wel opweegt tegen de voordelen, en wat we dreigen te verliezen — aan sociaal contact bijvoorbeeld — als we die toepassing gaan gebruiken. ‘Move fast and break things’ is een populair motto in Silicon valley en bij techbedrijven. Maar daar komt steeds meer kritiek op: ‘Move slowly and fix things’ is het verantwoordelijk alternatief.

Het is moeilijk, zeker voor kleinere bedrijven en instellingen, om technologie die door een fabrikant gepusht wordt goed op zijn waarde te schatten. De overheid zou daarom ook moeten zorgen voor goed toegankelijke neutrale kennis voor wie met zulke vragen zit. Geen beleid voor topsectoren, die kunnen dat zelf wel als het goed is, maar wel voor de massa van bedrijven en instellingen die dit niet kunnen. Dat is ook goed voor de stagnerende productiviteit, want dit zal er aan bijdragen dat meer kennis circuleert.

Samenvattend pleit ik ervoor om niet meer te praten over een naderende robotapocalyps, of over massaal banenverlies door de opkomst van kunstmatige intelligentie (AI). In zulke doemscenario’s worden mensen schromelijk onderschat, en de mogelijkheden van technologie sterk overschat. Het gaat met die nieuwe technologie veel minder snel dan vaak geclaimd wordt door de bedenkers en verkopers van machines, en er zijn en blijven een heleboel dingen die mensen wel en robots en algoritmes niet kunnen. 

Bovendien: technologie overkomt ons niet. Overheden, bedrijven, sociale partners, en techneuten zouden in moeten zetten op inclusieve toepassingen waardoor mensen beter (en productiever) gaan werken, samen met machines. De komende tijd moet centraal staan in het beleid hoe we dat gaan doen.

Dit essay is oorspronkelijk geschreven voor het boek dat aan Bernard ter Haar is aangeboden bij zijn afscheid als directeur-generaal op het ministerie van SZW.