De coronapandemie zet de wereld op zijn kop. Wie betaalt de rekening? En wie profiteert? Lees meer

Het virus SARS-CoV-2, beter bekend als het coronavirus, dook eind 2019 op in de Chinese provincie Hubei. In een paar weken tijd veroorzaakte het een epidemie, waarna het zich over de rest van de wereld verspreidde. Begin maart 2020 verklaarde de World Health Organisation de ziekte tot een pandemie en gingen landen wereldwijd 'op slot'.

Met het coronavirus is een crisis van historische proporties ontstaan, niet alleen medisch, maar ook economisch. In de vorm van steunfondsen en noodmaatregelpakketen werden bedrijven wereldwijd met vele miljarden op de been gehouden.

Waar met geld gesmeten wordt, liggen misbruik en fraude op de loer. Daarom volgt FTM de ontwikkelingen op de voet. Wie profiteert van de crisis? En welke oplossingen dienen welke belangen? 

212 artikelen

© Matthias Leuhof

Hardwerkende Nederlanders dokken voor luie Italianen (en zes andere misvattingen over het Europese coronafonds)

Politici zaaien verdeeldheid met het beeld van de ‘hardwerkende Nederlander’ die moet dokken voor de ‘luie Italiaan’. De cijfers tonen wat anders. Gewone Nederlanders betalen voor Italiaanse begrotingstekorten, maar de Nederlandse fiscus helpt ondertussen rijke Italianen en grote bedrijven belasting te ontwijken.

Dit stuk in 1 minuut
  • Minister-president Rutte is niet eerlijk over de manier waarop het herstelfonds wordt gefinancierd. Dat gebeurt met gezamenlijke schulden. Op de bestemmingen van het coronageld heeft Nederland geen noemenswaardige invloed. 
  • Tegelijkertijd maakt de oppositie een karikatuur van de Italiaan. Dat de halve schatkist naar Zuid-Europa gaat, is onzin. De begrotingstekorten van Italië zijn vooral een erfenis uit het verleden.
  • De euro heeft de Italiaanse werknemer in een uitzichtloze situatie gebracht, waarbij hem een nieuwe ronde bezuinigingen boven het hoofd hangt.
  • De Nederlandse werknemer heeft weinig teruggezien van de economische groei in ons land, maar wordt wel gevraagd om solidair te zijn. Ondertussen helpt de Nederlandse fiscus Italiaanse miljonairs en multinationals met het minimaliseren van hun belastingafdracht.
Lees verder

Er is een eeuwenoude fabel die Nederlanders graag aanhalen wanneer ze over Zuid-Europa praten: het verhaal van de krekel en de mier. De krekel, die de hele zomer heeft liggen luieren, klopt in de winter aan bij de hardwerkende mier voor voedsel en onderdak. De mier kijkt op de krekel neer en weigert hem te voeden. Zo denkt ook de ‘hardwerkende Nederlander’ over de ‘luie Italiaan’. Die laatste gaat op zijn vijftigste met pensioen, laaft zich aan Barolo-wijn en vreet zich vol met pasta alla carbonara – van ónze zuurverdiende belastingcenten.

Althans, dat is het onderbuikgevoel van veel Nederlanders. Inspelen op dat gevoel werkt als een tierelier. Niet alleen het conservatieve Elsevier doet het, ook cabaretier Arjen Lubach gaf zijn kijkers in april bevestiging van dit stereotype. Maar wat klopt er van het beeld? Werken Italianen inderdaad minder hard dan Nederlanders? Draaien ‘wij’ op voor ‘hun’ tekorten, doordat we samen de euro hebben? En als dat niet zo is, waarom moet er dan telkens weer Nederlands belastinggeld naar het Zuiden? FTM zocht het uit en zet zeven grote misvattingen over Italië en Nederland op een rijtje. 

1. ‘Nederland draait nooit op voor schulden van Zuid-Europa’ 

Het frame van de hardwerkende Noord-Europeaan en de luierende nietsnutten uit Zuid-Europa domineert de debatten over Europa in de Tweede Kamer. Niet alleen populisten als Geert Wilders en Thierry Baudet, maar politici van alle kleuren houden de fabel van de krekel en de mier in stand. De socialisten van de SP en de PvdA, de Christenen van het CDA, de SGP en de CU en ook de liberalen van de VVD benaderen de debatten over Europa vanuit dit perspectief.

Zo schilderden premier Mark Rutte (VVD) en minister van Financiën Wopke Hoekstra (CDA) de Zuid-Europeanen dit voorjaar nog af als ‘onverantwoordelijke krekels’. Daarmee traden ze in de voetsporen van Jeroen Dijsselbloem (PvdA), die in 2017 in een interview met de Frankfurter Allgemeine impliceerde dat Zuid-Europeanen hun geld uitgeven aan ‘drank en vrouwen’.

De anti-EU-retoriek ten spijt gingen Rutte en Hoekstra in juli wel akkoord met het Next Generation EU-fonds, een corona-herstelfonds ter waarde van 750 miljard euro. Renske Leijten (SP) sprak er tijdens het Kamerdebat van 9 september schande van: ‘In het regeerakkoord staat: we gaan geen gezamenlijke schulden aan. De minister-president komt thuis met gezamenlijke schulden.’ Sjoerd Sjoerdsma van coalitiepartij D66 complimenteerde Rutte juist met de gewijzigde koers: ‘We hebben taboes durven doorbreken. We hebben een beetje door het regeerakkoord heen gekeken, laat ik het maar zo noemen.’

Rutte zelf deed er overigens alles aan om het beeld te ontkrachten dat het hier om gezamenlijke schulden ging. Hij verkondigde zelfs onwaarheden. Toen Henk Krol aan Rutte vroeg of hier sprake is van schuldendeling, ontkende Rutte stellig: ‘Nee, dat is het niet.’ 

Dat klopt dus niet: om de 750 miljard bij elkaar te brengen leent de EU wel degelijk gezamenlijk van private partijen. De gezamenlijke EU-schuld zal als gevolg van dit herstelfonds minstens met een factor 15 stijgen.

2. ‘Het coronaherstelfonds repareert alleen de coronaschade’

Als we de presentatie van het herstelfonds mogen geloven, zou die 750 miljard euro alleen gebruikt worden om de economische schade van de coronacrisis op te vangen. De praktijk is iets ingewikkelder: het herstelfonds wordt ook wel gezien als een opstapje richting een grotere gezamenlijke EU-begroting. De Duitse minister van Financiën, Olaf Scholz (SPD), staat bijvoorbeeld positief tegenover meer integratie. Ook Klaas Knot, de president van De Nederlandsche Bank (DNB), pleitte in zijn H.J. Schoo-lezing van 1 september voor ‘nauwere afstemming van het economische beleid’ in Europa. Daarvoor is ‘het inleveren van nationale bewegingsvrijheid’ volgens Knot onvermijdelijk; volgens Knot moeten ‘alle lidstaten hun deel doen, ook Nederland.’

Premier Rutte blijft ondertussen volhouden dat het fonds niets met een Europese begroting te maken heeft. Het is volgens de premier een ‘eenmalige post’, die slechts vanwege corona in het leven is geroepen: ‘hulp van de verstandige landen’ in ruil voor ‘hervormingen in Zuid-Europa’. Naar buiten toe doet de regering het dus voorkomen alsof Nederland een weldoener is, terwijl Rutte in eigen land benadrukt dat de steun voorwaardelijk is.

Op beide punten valt flink wat af te dingen. Bovendien zijn ze onverenigbaar met elkaar. Het grootste deel — 312,5 miljard van de 390 miljard euro aan subsidies — van het herstelfonds gaat via de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht naar specifieke landen. De nationale hervormings- en investeringsagenda’s die de lidstaten ter goedkeuring moeten voorleggen aan de EU, worden beoordeeld op criteria die reeds lang voor de corona-uitbraak waren bepaald en uitgewerkt. Het behelst zaken als de uitrol van 5G- netwerken, digitalisering van overheidsadministraties en het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen.

En dan is er het voorstel voor een gezamenlijk EU-gezondheidsprogramma. Daarvoor was oorspronkelijk 7,7 miljard euro begroot; als er iets corona-gerelateerd was, was het dat plan. Maar juist dit programma werd tijdens de onderhandelingen in juli volledig geschrapt. SP-Kamerlid Leijten vatte het in het Kamerdebat correct samen: ‘Nu zitten we met een herstelfonds [..] voor economische investeringen die niks met corona te maken hebben.’

Dossier

Dossier: Coronacrisis

De maatregelen om de verspreiding van het coronavirus in te dammen zijn ongekend; de uitwerking ervan nog grotendeels onbekend. Welke oplossingen dienen welke belangen?

Volg dit dossier

De framing dat het hier om een ‘coronafonds’ gaat, is dan ook vooral een communicatiestrategie. In werkelijkheid heeft de pandemie hoogstens de begrotingsruimte van landen die al krap bij kas zaten nog wat verder verkleind. Het coronageld vergroot op zijn beurt die ruimte. Hoe landen die ruimte gebruiken, bepalen ze echter zelf. Zo kondigde Griekenland in september aan flink te investeren in defensie. De orders voor gevechtsvliegtuigen gaan naar Franse bedrijven, die voor marineschepen naar Duitse. Verder worden 15.000 extra beroepsmilitairen geworven en wordt het arsenaal luchtdoelraketten en torpedo’s uitgebreid. 

De Franse regering trekt 8 miljard uit om de salarissen van zorgmedewerkers te verhogen, terwijl Nederlandse dokters en verplegers het voorlopig moeten doen met applaus en een tonnetje haring. De Nederlandse coalitie stemde de motie voor een generieke loonsverhoging in de zorg immers weg.  

Juist omdat de EU geen begrotingsunie is – en onze regering ook faliekant tegenstander van ontwikkelingen in die richting – heeft Nederland niets te zeggen over Griekse defensieuitgaven, Franse zorgsalarissen of de Italiaanse pensioenleeftijd. De hervormingen in Zuid-Europa waar Rutte over sprak, kan hij in werkelijkheid dus niet afdwingen

3. ‘We geven onze halve schatkist aan Zuid-Europa’

De draai van Rutte en Hoekstra gaf de oppositie kans om het bestaande beeld nog verder uit te vergroten. ‘Hoe kunt u nog verwachten dat Nederlanders u en de VVD nog vertrouwen als u zegt "ik wil geen giften" maar ongeveer onze halve schatkist aan Zuid-Europa geeft,’ zei Geert Wilders (PVV) in het Kamerdebat van 9 september. 

Maar hoeveel geld betaalt Nederland nou echt aan Zuid-Europa? Volgens de officiële berekening was de netto bijdrage van Nederland aan de EU-begroting van 2019 bijna 3 miljard euro, 0,36 procent van ons nationaal inkomen van 815 miljard euro. 

Maar de aanname dat dit geld naar Italië ging is verkeerd. Italië droeg netto 4 miljard euro bij. Dat is procentueel minder dan Nederland (0,23 procent van het nationaal inkomen van 1800 miljard euro), maar in absolute aantallen was Italië de afgelopen jaren na Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk de grootste nettobetaler aan de EU. 

Griekenland ontving in 2019 3,6 miljard euro en Portugal 2,6 miljard. Spanje, het andere grote land van Zuid-Europa, ontving netto slechts 733 miljoen, 0,06 procent van zijn nationaal inkomen. Al met al is het dus overdreven om te spreken van een megatransfer van Noord naar Zuid via het reguliere EU-budget; het gaat om minder dan drie miljard euro per jaar, nog geen twee procent van het totale EU-budget van 159 miljard. De EU-gelden stromen vooral richting Oost-Europa. Ironisch genoeg zijn de eurosceptische regeringen van Polen (12 miljard in 2019) en Hongarije (5 miljard) de grootste netto-ontvangers. 

Dan het coronaherstelfonds. 360 van de 750 miljard uit het Next Generation EU-herstelfonds wordt toegekend als lening. Elk EU-land kan maximaal 6,8 procent van zijn bruto nationaal product lenen via dit potje. Die leningen kosten Nederland in principe niets, tenzij een van de lenende landen niet kan terugbetalen. De EU als geheel zal het geld dan op een andere manier bij elkaar moeten brengen om de geldschieters terug te betalen.

De overige 390 miljard wordt in de komende 3 jaar toegekend als subsidie. Ook hiervan is de precieze verdeling nog niet bekend, maar het grootste deel (312,5 miljard euro) gaat via de Faciliteit voor Herstel en Veerkracht naar specifieke landen. Die moeten daarvoor een nationale hervormings- en investeringsagenda’s ter goedkeuring voorleggen aan de EU. Het totale subsidiebedrag van 390 miljard euro moet vanuit de EU-begroting van 2028-2058 weer worden terugbetaald.

Exacte cijfers zijn er niet, maar op basis van eerdere berekeningen van de Europese Commissie (en met de aanname dat de procentuele EU-bijdrage van de eurolanden in 2028-2058 vergelijkbaar is met die van 2019), is het mogelijk een inschatting te maken van de ‘transfers’. Nederland krijgt uit het fonds de komende 3 jaar zo’n 5,5 miljard euro, maar zal in de periode 2028-2058 in totaal circa 19,5 miljard extra bijdragen om het gat te dichten. Dat komt neer op een extra transfer van 470 miljoen euro per jaar naar andere EU-landen. Hoogleraar Banking & Finance Harald Benink kwam eerder uit op 330 miljoen euro per jaar, omdat Nederland in ruil voor het herstelfonds een extra korting op zijn reguliere bijdrage heeft bedongen.

Italië krijgt uit het fonds de komende drie jaar circa 65 miljard, en betaalt in de 30-jarige periode vanaf 2028 zo’n 41 miljard extra aan de EU. Dat komt neer op een netto voordeel van 24 miljard. Spanje heeft het grootste voordeel: 30 miljard euro. Griekenland krijgt 12 miljard, Portugal 8,5 miljard. 

Het herstelfonds is zeker geen niemendalletje

In het kader van de Europese strijd tegen corona worden via het herstelfonds dus wel degelijk flinke bedragen overgeheveld van toekomstige generaties Noord-Europeanen (met name Duitsers, Fransen en Nederlanders) naar de Zuid-Europese regeringen van nu. De hoeveelheid geld die hiermee in drie jaar tijd naar Spanje, Italië, Portugal en Griekenland gaat — circa 75 miljard — is bijna 1,5 keer zo groot als het totale bedrag dat de afgelopen 10 jaar via de reguliere begroting is overgemaakt: dat was zo’n 55 miljard euro.

De ‘100 miljard belastinggeld’ die de premier volgens Wilders zou ‘hebben weggegeven aan Zuid-Europa en aan Brussel’ is een zware overdrijving. Maar het herstelfonds is zeker geen niemendalletje: de 330 tot 470 miljoen euro die Nederland per jaar extra betaalt in 2028-2058 betekent dat Nederland in die dertig jaar zo’n 10 tot 15 procent meer gaat bijdragen aan de EU-begroting dan we nu doen.

4. ‘Zuid-Europa heeft een gat in de hand’

In Europa hebben de eurolanden zichzelf beperkingen opgelegd wat betreft de overheidsfinanciën. Zo zijn er limieten op de staatsschuld en mag het begrotingstekort maximaal 3 procent bedragen. Die laatste regel was volgens ‘uitvinder’ Guy Abeille niet meer dan een arbitraire formule en blijkt in de praktijk onwerkbaar, maar toch is het nog steeds de afspraak. En in plaats van die afspraak open te breken, wordt de bewoners van het ene Europese land nu gevraagd om mee te betalen aan de begroting van het andere land. 

Die rekening roept logischerwijs weerstand op bij de Nederlanders. Aan de uitgavenkant van de begroting zijn de verschillen immers groot. Zo is de effectieve pensioenleeftijd in Nederland (voor mannen 65,2 in 2018) een stuk hoger dan in Frankrijk (60,8), Spanje (62,1) Italië (63,3) of Griekenland (61,7).

Minister van Financiën Wopke Hoekstra verwoordde in april dus een veelvoorkomend sentiment, met een voor Nederlanders kenmerkende botheid: pandemie of niet, waarom kunnen die Fransen en Italianen geen voorbeeld nemen aan ons en gewoon flink snijden in hun uitgaven? Als ze dat de afgelopen jaren al hadden gedaan, was hun staatsschuld bovendien nooit zo hoog opgelopen en zaten ze net als wij onder de norm van 60 procent van het bbp.  

Was het maar zo eenvoudig. Cijfers uit verschillende EU-landen tonen dat de grondoorzaak van de begrotingstekorten niet ligt bij hoge overheidsuitgaven an sich. In de Scandinavische landen en Oostenrijk zijn de overheidsuitgaven – net als in Frankrijk en Italië – hoog in verhouding tot de omvang van de economie. De overheidsuitgaven in Spanje zijn qua omvang juist weer vergelijkbaar met die in Nederland. Toch hebben Nederland, Oostenrijk en Scandinavië over het algemeen hun budget op orde, terwijl de Fransen, Spanjaarden en Italianen structureel meer uitgeven dan er binnenkomt. 

Een belangrijke oorzaak hiervan zijn schulden uit het verleden. Daarover betaalt een land rente, en hoe hoger de schuld, hoe hoger het rentetarief dat investeerders rekenen. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel: als je eenmaal een hoge schuld hebt, moet je elk jaar meer opzij zetten voor de rentebetalingen. Het gevolg: je komt met nieuwe tekorten te zitten, die je weer moet opvangen door nieuwe schuld aan te gaan. 

Dat laatste is in Italië het geval. De afgelopen 30 jaar, met uitzondering van crisisjaar 2009, had dat land een zogeheten primair budgetoverschot. Er komt dus elk jaar meer geld binnen uit belasting, dan wordt uitgegeven aan dingen als pensioenen, zorg en onderwijs.

De schuld als gevolg van primaire begrotingstekorten tussen 1960 en 1990 drukt echter als een molensteen op de Italiaanse overheidsfinanciën van nu. De staatsschuld bedraagt zo’n 138 procent van het Italiaanse bbp, en de rentelasten over die schuld zijn zo hoog dat Italië elk jaar weer meer geld moet bijlenen. 

Sinds de invoering van de euro is de tragiek van dit patroon compleet. Kon een land als Italië in het verleden immers nog zelfstandig geld bijdrukken om van de schuldenlast af te komen, door de euro is dit onmogelijk geworden. Het land heeft immers geen nationale munt meer.

5. ‘Italianen ontduiken massaal belasting’

Dat wil niet zeggen dat er in Zuid-Europa niets mis gaat aan de inkomstenkant. Zuid-Europeanen zijn erg bedreven in het ontduiken van belastingen: Michael Lewis, de auteur van The Big Short, beschreef in 2010 bijvoorbeeld hoe Grieken stelselmatig belastingfraude pleegden. Ook de Italiaanse belastingmoraal is grosso modo belabberd. Zo schrijft het IMF: ‘Het belastingsysteem is te complex, het belast met hoge tarieven een basis die is uitgehold door allerlei uitzonderingen en incentives, en lijdt onder belastingontduiking.’

Het IMF schat dat Italië in totaal 109 miljard euro aan belasting misloopt, wat overeenkomt met 6 procent van het Italiaanse bbp. De ‘schaduweconomie’, die buiten de boeken omloopt, wordt in Italië geschat op 13 procent. In Nederland bedraagt die 5,5 procent. 

Maar dat is niet het hele verhaal. Italië zet inmiddels namelijk forse stappen om belastingontwijking aan te pakken. Volgens fiscalisten van Deloitte zou Nederland zelfs een voorbeeld kunnen nemen aan de Italiaanse en Spaanse modernisering van de btw-aangifte. Een Italiaans stelsel zou ons land volgens Deloitte 1,5 miljard euro aan extra belasting kunnen opleveren. 

De Nederlandse belastingwetgeving veroorzaakt bovendien grote problemen in de rest van Europa: de Amsterdamse Zuidas helpt — met de zegen van de Nederlandse regering — Italiaanse grootbedrijven als Campari, Segafredo, Illy, ENI, Enel en Tiscali met het ontwijken van belasting.

Neem bijvoorbeeld Exor, het investeringsvehikel van de schatrijke Agnelli-familie en het moederbedrijf van Fiat en Ferrari. De Agnelli’s verhuisden de hoofdkantoren van die autofabrikanten om fiscale redenen naar Amsterdam. Maar toen de coronacrisis begon, klopte Fiat wel gewoon bij de Italiaanse regering aan voor steun – en niet bij de Nederlandse. 

Uit recent onderzoek van het Tax Justice Network, op basis van gegevens van de Amerikaanse belastingdienst, blijkt dat Amerikaanse multinationals in 2017 geldstromen ter waarde van 115 miljard hebben omgeleid via Luxemburg, Nederland, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Het gevolg daarvan: de andere Europese landen liepen in een jaar tijd 27 miljard aan belastinginkomsten mis. Luxemburg nam daarvan 12 miljard voor zijn rekening; Nederland is een goede tweede. Via ons doorsluislandje hebben Amerikaanse bedrijven 10 miljard euro belasting ontweken in de rest van de EU. Dat leverde Nederland ruim 2 miljard extra op, maar het kostte Frankrijk bijna 3 miljard, Italië 1,5 miljard en Spanje een miljard.

En dit is slechts het topje van de ijsberg. Alleen de belastingontwijking van Amerikaanse multinationals is immers meegenomen in deze berekeningen. Toch zijn de bedragen in deze berekening al van dezelfde orde van grootte als de jaarlijkse transfers via de EU-begroting. Met andere woorden: wat Nederland in een jaar naar Italië of Spanje ‘overmaakt’ via de EU, wordt ruimschoots terugverdiend via de achterdeur op de Zuidas. Tegelijkertijd kost het Zuid-Europese een veelvoud van wat ze via de EU-begroting vanuit Nederland ontvangen.  Belastingontwijking via Nederland is dus een serieus probleem voor de Zuid-Europese huishoudboekjes.

6. ‘De Italiaan is een luie flierefluiter’

Dan de hamvraag: is de Italiaan niet gewoon een minder harde werker dan de Nederlander? Italië kampte al vóór corona met een werkloosheid van 10 procent. Die was dus bijna drie keer zo groot als in Nederland, dat met 3,4 procent op een laagterecord zat. 68,8 procent van de Nederlanders van 15 tot en met 74 jaar oud heeft een betaalde baan; in Italië is dat slechts 51,6 procent van die bevolkingsgroep. Er zitten dus meer Italianen dan Nederlanders achter de geraniums.

Kijk je echter alleen naar de mensen met een baan, dan werkte de gemiddelde Italiaan in 2019 bijna 300 uur meer dan de gemiddelde Nederlander: 1.718 uur ten opzichte van 1.434 uur. De werkende Nederlander heeft zelfs de kortste werkweek van alle Europeanen.

Dat verschil zit hem niet in de full-time banen: Nederlandse en Italiaanse voltijdwerkers werken allebei exact 41,7 uur per week. Het gemiddeld aantal gewerkte uren in parttime banen verschilt ook nauwelijks: 20,6 in Nederland en 21,9 in Italië. Het echte onderscheid zit hem in het gegeven dat we in Nederland veel meer parttime banen hebben dan in Italië. Dat maakt ons werkloosheidscijfer lager, net als het gemiddelde aantal uren per baan. 

De productiviteit van een Nederlands werkuur is overigens wel zo’n 22 procent hoger dan die van een Italiaans werkuur, dat ongeveer gelijk is aan het EU-gemiddelde. Maar kun je daarmee stellen dat Italianen minder hard werken dan Nederlanders? Eigenlijk niet. Productiviteit hangt immers af van tal van factoren: industrieel beleid, gebruik van machines en technologie, onderzoek en scholing. De toevallige aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen kan de productiviteit per gewerkt uur omhoog brengen, terwijl dat niets met inzet of kundigheid te maken heeft. Bovendien is de hoge werkloosheid van de Italianen geen vrijwillige keuze, maar een gevolg van te weinig arbeidsplekken. En dat is weer het gevolg van een haperende economie. 

Eurolanden met een hoge staatsschuld en een fragiele economie zitten in een Catch-22

De Indiase econoom Ashoka Mody schreef in zijn boek Euro Tragedy (2018): ‘De essentie van het Italiaanse verhaal is een nationale economie in verval.’ Het bbp per hoofd van de bevolking is in Italië lager dan 20 jaar geleden. De gemiddelde leeftijd van de Italiaanse bevolking is hier een belangrijke oorzaak van: de Italiaanse bevolking is het oudst van heel Europa. Ook de ‘notoir inefficiënte overheden en bedrijven waar de overheid eigenaar van is’ zijn volgens Mody onderdeel van het probleem. De belangrijkste oorzaak legt hij echter bij wat anders: een gebrek aan investeringen die de productiviteit van de Italiaanse economie omhoog kunnen brengen. 

Eurolanden met een hoge staatsschuld en een fragiele economie – en zonder eigen geldpers – zitten in een Catch-22. Hun economie is voor private partijen minder aantrekkelijk om in te investeren, en de overheid zelf heeft er geen geld voor. Dat leidt tot een investeringstekort, waardoor hun economie steeds verder achterop raakt. Dat is ook de reden waarom deze landen hun hand ophouden bij de rest van Europa.

Ook Mark Rutte lijkt te beseffen dat de kloof steeds groter wordt: ‘Het is ook in ons belang dat de onbalans in de eurozone en in de Europese Unie niet verder verergert. Die moet verbeteren. En de basale belofte die achter de euro zat, en achter de Europese Unie, dat je samen toegroeit naar een hoger niveau van welvaart en competitiviteit, moet worden hersteld.’ 

In ruil voor het hulpgeld wil Rutte ‘structurele hervormingen’. Hij hamert daarbij op hervorming van de arbeidsmarkt: het oplossen van rigiditeit, meer flexibilisering en loonmatiging. Maar die politieke eis lijkt economisch gezien helemaal niet zo verstandig. Eerdere hervormingen op de Italiaanse arbeidsmarkt – naar aanleiding van de eurocrisis – hebben geleid tot meer flexwerkers en minder vaste contracten. Dat leverde juist mínder investeringen op, omdat bedrijven minder geneigd zijn geld te stoppen in het opleiden van flexwerkers. Ook investeringen in onderzoek daalden, en de knapste koppen van het land gingen massaal op zoek naar werk buiten de landsgrenzen. De Italiaanse economie is zodoende alleen maar verder achterop geraakt.

In ons eigen land heeft Ruttes strategie een ietwat minder ernstige, maar vergelijkbare trend aangewakkerd. Nooit eerder kende Nederland zoveel nulurencontracten, flexwerkers en zzp’ers (2 miljoen). Het CBS constateerde dat die flexibilisering gepaard ging met een lagere groei van de Nederlandse productiviteit.

De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft verder vooral de onderhandelingspositie van de Nederlandse werknemer verslechterd. Dat is in lijn met de daling van de arbeidsinkomensquote die sinds de jaren ‘70 is ingezet: er gaat een kleiner deel van het nationaal inkomen naar de arbeider dan 50 jaar geleden. Tijdens de coronacrisis vallen de hardste klappen bij de flexwerkers en zzp'ers, terwijl de vaste loonwerker zijn salaris via de NOW-regeling nog wel krijgt doorbetaald.

7. ‘Nederlanders zijn rijker dan Italianen’

Desondanks is het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) wel gestaag gegroeid, iets waar Italië het afgelopen decennium alleen maar van durfde dromen. Maar wat heeft de gewone Nederlander aan die groei? ‘Het besteedbaar inkomen staat in Nederland al bijna 40 jaar stil,’ schreef de Rabobank in 2018. De afgelopen twee jaar hebben een kleine opleving laten zien, maar de trend blijft over de gehele periode consistent: hoewel de totale Nederlandse economie sinds de invoering van de euro flink groeide, is het besteedbaar inkomen van het gemiddelde Nederlandse huishouden gelijk gebleven.

Met andere woorden: de economische koek werd groter, maar de Nederlandse huishoudens zagen er niets van terug in hun portemonnee. Wel kwam een deel van de koek terecht bij de overheid, en belandde via publieke uitgaven – denk aan zorg en onderwijs – indirect toch bij de huishoudens. 

Maar de echte winnaars van de afgelopen 25 jaar zijn de eigenaren van niet-financiële bedrijven. De brutowinst van die bedrijven steeg sinds 1995 veel harder dan hun toegevoegde waarde. Dat is een indicator dat een groter deel van de koek niet als salaris naar de werknemers ging, maar in de vorm van winstuitkeringen bij de kapitaalbezitters is beland.

Meer geld naar kapitaalbezitters en minder naar werknemers vergroot de vermogensongelijkheid. Het kapitaal is immers ongelijk verdeeld. Uit data van de ECB blijkt dat de 20 procent armste Nederlanders een negatief vermogen van 36.000 euro hebben. Dat is volgens diezelfde data bijna 40.000 euro minder dan het vermogen van de armste Italianen. Harde conclusies kunnen we daaruit echter niet trekken, omdat het pensioenvermogen hierin niet is meegenomen. 

Uit de ECB-data blijkt nochtans dat het vermogen (exclusief pensioenregelingen) van de rijkste 10 procent van de bevolking in zowel Italië als Nederland rond de 1 miljoen euro ligt – en dat is in beide landen honderden keren zoveel als het vermogen van de armste 20 procent. Waarschijnlijk zijn de echte vermogensverschillen nog veel groter. De ECB stelde deze reeksen samen op basis van enquêtes en de ervaring leert: rijke mensen geven liever niet al hun bezittingen prijs. Het vermogen van de rijkste 1 procent van Nederland bleek onlangs ook tweemaal zo groot als altijd door het CBS werd verondersteld. 

Die vermogensongelijkheid is de olifant in de kamer wanneer we het over Europa hebben. De Nederlandse werknemer draagt braaf zijn steentje bij, zonder dat hij daar in zijn loon iets van terugziet. Tegelijkertijd helpt de Nederlandse fiscus Italiaanse miljonairs en multinationals om hun belastingafdracht te minimaliseren. Italiaanse werknemers hangt daardoor een nieuwe ronde bezuinigingen boven het hoofd, mede afgedwongen door Nederlandse ministers, terwijl eerdere bezuinigen hun economie meer kwaad dan goed deden. Ondertussen wakkeren politici, met Lubach in hun kielzog, de onderlinge verdeeldheid tussen de Europese bevolking verder aan.