© CC0 (Publiek domein)

Minder Harford, meer Marx

Bijna waren we er in de jaren tachtig in geslaagd om klimaatverandering een halt toe te roepen. Toch deden we het niet. In het New York Times Magazine van afgelopen week beschrijft Nathaniel Rich nauwgezet de gebeurtenissen van het decennium. Een fraai stuk, al heeft Ewald Engelen er nog wel wat kanttekeningen bij.

De nieuwsgebeurtenis van deze maand was zonder twijfel de publicatie van het bijna 30.000 woorden tellende essay ‘Losing Earth’ van Nathaniel Rich in de New York Times. Daarin reconstrueert de auteur nauwgezet de periode tussen 1979 en 1989, toen er voor het eerst politieke aandacht was voor data die onmiskenbaar bewees dat klimaatverandering menselijke oorzaken had.

Rich laat zien hoe er van links tot rechts consensus bestond om tot internationale afspraken te komen over de beperking van CO2-uitstoot. En, belangrijker: hoe er uiteindelijk niets van terecht kwam, en het laatste moment waarop de mondiale temperatuurverhoging wellicht nog kon worden afgewend.

Wat mij betreft is dit journalistiek zoals het is bedoeld. Weg van de actualiteit. Zich niets aantrekkend van het adagium dat alles kort en onderhoudend moet zijn, maar zich eigenwijs buigend over datgene wat belangrijk en onderbelicht is. Maling aan de vraag of lezers hier wel zin in of tijd voor hebben. En, vooral, met liefde, geduld, en hardnekkigheid onderzocht en opgeschreven. 

Jarenlang hebben de mainstream media namelijk gezwegen over de desastreuze gevolgen van de wijze waarop we onze productie en consumptie hebben ingericht. Milieu was saai en weinig mediageniek, op een in zee stortende ijsschots en een verdwaalde ijsbeer na. En dat kwam vooral omdat het niet paste in de puberale verhaallijnen waar redacties hun publiek op menen te moeten trakteren: die van boosdoeners, slachtoffers en helden zonder geschiedenis.

Grootschalige veranderingen, diepliggende structuren en systemische gevolgen die zich over decennia manifesteren komen er bekaaid af in een mediawereld waarin alles moet passen in het schelmenverhaal van schuld en boete. Als je er geen bekend gezicht op kunt plakken, haalt een onderwerp het einde van de redactievergadering niet. Of in meer sociaalwetenschappelijke taal: journo's zijn dol op projecten – wie, wat, waar, wanneer – en blind voor processen en structuren.

Rich gooit de deur naar een andere toekomst keihard voor onze neus dicht

En zo weten de Nederlandse lezer, luisteraar en kijker alles over Zwarte Piet, Sylvana Simons, Stef Blok, Halbe Zijlstra en het multiculturele drama, maar weinig tot niets over de rol van de Nederlandse bio-industrie bij het opwarmen van de aarde. Of over de snel afnemende biodiversiteit in Nederland. Of, om een ander stokpaardje van mij te berijden, over de structureel dalende arbeidsinkomensquote: het deel van de toegevoegde waarde dat naar de factor arbeid gaat en niet naar kapitaal. Of wat de samenhang is tussen stug volgehouden loonmatiging en de exorbitante groei van de private schulden in Nederland.

Die fout maakt Losing Earth niet. Door diep in de archieven te duiken en de paden die we niet zijn ingeslagen bloot te leggen, vervult Rich de nuttige rol van de archeoloog van ons recente verleden. Hij laat zien dat onze geschiedenis ook anders had kunnen verlopen: een in principe bevrijdende en dus politieke daad. Om met de vooroorlogse Oostenrijkse schrijver Robert Musil te spreken: Rich is een man met mogelijkheidszin, niet met realiteitszin.

Maar Rich maakt een zo mogelijk nog grotere fout. Hij gooit de deur naar die andere toekomst namelijk weer keihard voor onze neus dicht. Zijn verklaring voor het niet ingeslagen pad is namelijk dat de menselijke soort nu eenmaal kortzichtig is en kortetermijnbelangen dus altijd zwaarder zal laten wegen dan belangen op de lange termijn. In zijn eigen woorden: ‘almost nothing stood in our way – nothing except ourselves.’ Merk daarbij op dat dit een ongespecificeerd ‘wij’ is: alsof burgers waar ook ter wereld even verantwoordelijk zijn voor klimaatverandering als multinationals van het kaliber Shell, ExxonMobil en BP.

In een scherp commentaar op het essay van Rich wijst Naomi Klein er fijntjes op dat de periode die Rich analyseert, tevens de periode is van de mondiale opmars van de ideologie van het neoliberalisme. De markt werd steeds vaker gezien als de oplossing; de overheid steeds vaker als het probleem. Burgers (studenten, patiënten, bejaarden, treinreizigers) werden consumenten. Keuzevrijheid werd het hoogste goed. En op alle plaatsen waar ideeën werden gemaakt — universiteiten, denktanks, krantenredacties — begon de grote zuivering. Iedereen die dacht in termen van structurele machtsongelijkheden, moest op verdenking van totalitaire Marxistische sympathieën het veld ruimen.

Het is duidelijk zichtbaar in de curricula van de neoliberale madrassa’s waar toekomstige generaties economen worden opgeleid: volgens data van Rethinking Economics is ruim negentig procent van de studietijd gewijd aan indoctrinatie door het heersende, markt- en keuzevrijheid-georiënteerde paradigma.

Het verhaal van Rich is een impliciete apologie van neoliberale politici en beleidsmakers

Van overheidswege opgelegde beperkingen op emissies pasten niet in zo’n tijdsgewricht en kwamen er dus ook niet. Logisch, zou je zeggen, maar Rich rept er met geen woord over. Alsof de beslissing om iets aan klimaatverandering te doen en er vervolgens in de praktijk niets aan te doen, in een ideologisch vacuüm werden genomen. En dus is de verklaring die hij geeft op zijn best incompleet en op zijn slechtst een doelbewuste verhulling van de grote rol die multinationals achter de schermen hebben gespeeld om effectief klimaatbeleid te frustreren — iets dat meerdere Amerikaanse beleidshistorici hebben beweerd.

Het verhaal van Rich is daarmee een impliciete apologie van neoliberale politici en beleidsmakers, die tot over hun oren in de zak zaten van Amerikaanse oliemaatschappijen. Dat politici eind jaren tachtig hun kortetermijnbelang lieten prevaleren, kwam door de ongemeen effectieve aanval die een handjevol neoliberalen op de toen nog heersende ideologie van zorgzaamheid, prudentie en solidariteit wist te lanceren. Daarbij van harte ondersteund door het mondiale grootbedrijf. 

Het is het type gedragstheoretische nonsens dat momenteel in de mode is. Sociaalpsychologisch en gedragseconomisch individualisme (ons gedrag is de resultante van onze biologische constitutie, lees: onze hersenstructuur) en universalisme (mensen hebben zich altijd zo gedragen, ongeacht plaats en tijd) is momenteel schering en inslag. Het domineert de sociale wetenschappen, gaat er met de meeste Nederlandse en Europese beurzen vandoor, staat wetenschappelijk het hoogst in aanzien, en mag zich op grote en groeiende populariteit onder de babbelende kaste verheugen. Zie de 12 miljoen exemplaren die de Israëlische historicus Yuval Harari inmiddels van zijn populair-wetenschappelijke vertalingen van sociaalpsychologische en sociobiologische brouwsels heeft weten te verkopen. Zie het success van de undercover economist, Tim Harford, en zijn vele klonen. Zie de grote stapels aan populair-wetenschappelijke boeken naast de kassa's van de boekhandels op vliegvelden.

Wat mij betreft is het de dood in de pot voor iedere vorm van radicale maatschappijkritiek en dus radicale maatschappelijke verandering. Gedragseconomie ontslaat ons van individuele verantwoordelijkheid, omdat ons ‘marktfalen’ (en ons ‘marktsucces’) nu eenmaal wordt veroorzaakt door de manier waarop onze hersenen functioneren. Het nodigt daardoor uit tot een fatalisme, dat in het licht van de steeds zichtbaardere perverse neveneffecten van het neoliberalisme – grootschalige uitbuiting van mens, dier en milieu gekoppeld aan een desastreuze uitholling van iedere democratische controle op de activiteiten van multinationals (globalisering) – uiterst onwenselijk is.

 In een universum waarin alleen markten en individuen bestaan, is geen plaats voor structurele ongelijkheid

Maar dat niet alleen: het verhult bovendien de structurele ongelijkheid die het hedendaags kapitalisme kenmerkt onder een sluier van individuele keuzevrijheid. Op de markt krijgt eenieder wat hij verdient, zo luidt het adagium. Er bestaat geen externe maatstaf van rechtvaardigheid waarmee marktuitkomsten bekritiseerd kunnen worden: wat je waard bent, is het resultaat van vraag- en aanbodverhoudingen op in theorie vrije en gelijke markten, die in werkelijkheid echter worden gekenmerkt door grote en systemische verschillen in marktmacht. Iets dat de marxistische economen Baran en Sweezy in 1966 al betoogden in een opnieuw uiterst actueel boek.

In dat narratief zijn ongelijkheden de uitkomst van individuele keuzes, en dus een kwestie van individuele verantwoordelijkheid. Reclameren heeft geen zin: het precariaat had simpelweg beter zijn best op school moeten doen. Dat het precariaat uit individuen bestaat die bij hun geboorte al over minder hulpbronnen beschikken om onderwijstrajecten te bewandelen die hun precaire arbeidsplaatsen hadden kunnen helpen ontlopen, gaat er bij de gedragseconomen en hun groupies domweg niet in. In een universum waarin alleen markten en individuen bestaan, is geen plaats voor structurele ongelijkheden, machtsverschillen en klassenrelaties. De huid van de markt onttrekt de kapitalistische constitutie ervan aan het zicht.

Alle variabelen waar Marx, Engels, Dürkheim en Weber hun klassieke status aan te danken hebben – cultuur (de ‘Protestantse ethiek’), sociale relaties, klassenverhoudingen, politieke economie – worden in de moderne gedragseconomie genadeloos weggedacht achter hippe hersenscans die alles reduceren tot universele eigenschappen van het individuele brein. En daarmee houdt iedere politiek op te bestaan: waar geen structuren meer bestaan en alles de uitkomst is van individuele beslissingen, heeft het geen zin meer om je te organiseren en op te trekken naar Den Haag om daar structurele verandering af te dwingen. Beter je best doen en betere beslissingen nemen, is dan het adagium.

Geen wonder dat links nu al tien jaar ideologisch met de mond vol tanden staat. Wat minder Harford en Harari en wat meer Marx, David Harvey en Nacy Fraser zou een probaat medicijn zijn.