© CC0 (Publiek domein)

Geef het universitair onderwijs terug aan de docent

Gebroederlijk gaan vanaf 24 november studenten, docenten en bestuurders het Malieveld op om te protesteren tegen regeringsbeleid voor hoger onderwijs. De maat is vol, want de werkdruk neemt alleen maar toe. Meer geld is niet de oplossing, betoogt Hein Vrolijk. Ander universitair onderwijs wel.

Terug van lang weggeweest: demonstraties in Den Haag tegen het regeringsbeleid voor het hoger onderwijs. Op 24 november tegen het schuldenstelsel, georganiseerd door de studentenvakbond LSBv, terwijl op 14 december geprotesteerd kan worden tegen de zoveelste bezuinigingsronde. Studenten, docenten en bestuurders lijken een hechte coalitie te vormen. Hun maat is vol, want zowel docenten als studenten zouden onder toenemende werkdruk lijden.

In september waren er al wat ludieke acties om het academische protest in de media te krijgen. De eensgezindheid werd toen verstoord door Willem Schinkel, hoogleraar sociologische theorie in Rotterdam. ‘Waarom ik niet actievoer voor de universiteit’, schreef hij. Immers: meer geld vragen aan Den Haag betekent meer van hetzelfde onderwijs, terwijl we juist een andere universiteit moeten nastreven.

Publiek, publiek, wat is publiek?

Prompt kreeg hij uiterst kritische reacties. Hoogleraren Ido de Haan en Ingrid Robeyns vonden dat Schinkel de actievoerders ‘een dolk in de rug steekt door ze als een onfris en reactionair gezelschap weg te zetten’. Hun standpunt: voordat we praten over hoe het beter kan, moet er eerst geld bij. De universiteit is immers ‘een publieke instelling, waar taken worden verricht die op grond van democratische besluitvorming van essentieel belang worden geacht. Als goede wetenschap een publiek belang is, moet daar ook toereikende publieke financiering voor zijn.’ Drie keer hameren op het adjectief ‘publiek’ maakt echter niet duidelijker wat zij daaronder verstaan. Wat wij doen is belangrijk en daarom moet Den Haag meer geld voor ons vrijmaken, daar komt het eigenlijk op neer.

Ook Schinkel excelleert niet in duidelijkheid, behalve dan in zijn schets van de sfeer op de huidige universiteit: ‘Een institutie waar haat en nijd onderdeel zijn van de dagelijkse organisatie van het werk, waarbij feedback en peer review zo vaak met een overschot aan venijn geserveerd wordt.’ Misschien moet hij proberen W.F. Hermans te evenaren met een Onder professoren in de 21e eeuw.

Het kan — moet — radicaal anders

Zodra het gaat om een betere universiteit, komt hij helaas niet veel verder dan ‘vormgeven van publieke relaties, opgaan in publieken, gezamenlijk componeren van werelden, in plaats van uitleggen hoe de wereld eruitziet aan het publiek.’ Ook hij is dol op het woord ‘publiek(en)’ en laat een nadere uitleg achterwege. Wat jammer is, want zijn actie heeft mijn sympathie.

Het kan — moet — anders. Om van de universiteit weer een creatieve, intellectuele werkplaats te maken en uiteindelijk zo de werkdruk bij docenten en studenten te verminderen, moet het zelfs radicaal anders.

Probleem 1: Outputfinanciering in het kwadraat

Eerst moet ik het hebben over wat er mis is en waarom. Zoals vaker kom je dan eerst bij het geld terecht. Om precies te zijn: bij de financiële prikkels die universiteiten en hogescholen in een bepaalde richting drukken. Onderwijsinstellingen worden middels een rijksbijdrage afgerekend op het aantal studenten dat is ingeschreven voor de officiële studieduur: meestal drie jaar voor de bachelors en één jaar voor de masters. Bovendien worden ze beloond naar ‘het aantal voltooide bachelors en masters, waarvoor een diploma is verleend’, om te vermijden dat luie of domme studenten zonder diploma de universiteit verlaten. Er is dus een dubbele prikkel om zoveel mogelijk studenten aan te trekken en vervolgens zo snel mogelijk naar de eindstreep te brengen, eventueel met een ‘genadezesje’.

Bovendien gaat het hier om een verdelingsmodel, dat van onderwijsinstellingen concurrenten maakt. Als de ene universiteit meer studenten aantrekt (en snel aflevert) gaat er minder geld naar de collega-instellingen; het totale budget voor het hoger onderwijs gaat namelijk met een veel kleiner percentage omhoog, en dat gebeurt bovendien met enkele jaren vertraging. Iedere individuele universiteit heeft dus baat bij een groter reclamebudget als dat zou leiden tot extra studenten, maar op macroniveau is het verspilling van gemeenschapsgeld.

Met dit bekostigingssysteem is het niet verwonderlijk dat universiteiten de aandacht verleggen naar buitenlandse studenten, zeker als ongeveer tien jaar geleden de instroom van eigen bodem begint te stagneren. Krimp staat immers gelijk aan financiële zelfmoord, want de vaste voet in de rijksbijdrage is bij lange na niet voldoende om de vaste kosten te dekken. En het variabele deel is dermate hoog dat iedere extra student veel meer oplevert dan hij kost: het is immers voornamelijk een kwestie van aanschuiven bij de overige studenten.

Bij economie en bedrijfskunde gaat slechts 3 procent van de afgestudeerden verder in het wetenschappelijk onderzoek

In economentaal: de marginale opbrengst is aanzienlijk hoger dan de marginale kosten, wat een prikkel geeft om de ‘productie’ uit te breiden. Wat vervolgens leidt tot extra werkdruk bij de docenten die al die extra studenten van onderwijs moeten voorzien.

Probleem 2: Universiteiten zijn klonenfabrieken

Dat er meer aan de hand is, zie je het duidelijkst aan de afstudeerscriptie. Met het huidige bekostigingssysteem is het financieel aantrekkelijker om de student zo snel mogelijk te laten afstuderen. Daarom is er een uitgebreid voorbereidingstraject opgetuigd, dat zelfs langer duurt dan het eigenlijke afstudeeronderzoek. Studenten moeten hun onderwerp vaak kiezen uit een lijst die veel overeenkomsten vertoont met de onderzoeksthema’s van de wetenschappelijke staf. Bovendien kent de scriptie een standaardindeling, namelijk het format dat je tot vervelens toe in wetenschappelijke tijdschriften aantreft. Studenten krijgen zo de receptuur opgelegd die de universitaire medewerkers moeten hanteren om hun onderzoek gepubliceerd te krijgen.

Probleem 3: Wetenschappelijk onderzoek is een heilig huisje

Bij economie en bedrijfskunde gaat slechts 3 procent van de afgestudeerden verder in het wetenschappelijk onderzoek, zo is vastgesteld door Rethinking Economics, een groep van kritische economen (in opleiding). De rest wordt dus afgerekend op capaciteiten die ze later helemaal niet nodig hebben. Wat een verspilling van menselijk kapitaal! Ik vermoed dat het bij andere opleidingen niet veel anders gaat, zeker in het gammadomein.

De overgrote meerderheid van de studenten krijgt meestal in hun beroepspraktijk wél veel te maken met onderzoeksrapporten van anderen. Training in het beoordelen van andermans onderzoeksresultaten is echter helemaal niet nodig, luidt de dominante reactie vanuit de universiteit. Alleen door zelf onderzoek te doen, leer je andermans onderzoek beoordelen.

Dit lijkt mij grote onzin. Om te beginnen vertonen de meeste opleidingen een monocultuur. Zo wordt 86 procent van het universitaire economiecurriculum besteed aan neoklassieke theorieën en concepten, onderzocht Rethinking Economics. Dat is niet bevorderlijk voor de intellectuele diversiteit die je als beleidsmaker of consultant hard nodig hebt om een kwestie uit uiteenlopende hoeken te bekijken.

Van kruisbestuiving tussen onderzoek en onderwijs heb ik nooit zoveel gemerkt

Bovendien is het wetenschappelijke gehalte slechts één van de criteria die afgestudeerden in hun latere beroepspraktijk moeten hanteren om onderzoeksresultaten (van anderen) te beoordelen. Veel belangrijker zijn vragen als: zijn deze resultaten wel relevant voor deze problematiek; als we nieuw onderzoek willen uitzetten om meer toegespitste kennis te verwerven, welke opdrachten moeten we onderzoekers dan verstrekken; en hoe selecteren we de meest capabele onderzoekers? Aan al deze vragen wordt op de universiteit nauwelijks aandacht besteed. De belangrijkste reden: de stafleden hoeven zich bij hun eigen onderzoek niet om deze vragen te bekommeren en dus hebben ze er helemaal geen verstand van, een enkeling daargelaten.

Probleem 4: Onderzoekers beslissen over onderwijs

De eenheid van onderzoek en onderwijs wordt vaak als de hoeksteen van het academische bedrijf beschouwd, vanwege de vruchtbare kruisbestuiving die zou optreden. Daar heb ik nooit zoveel van gemerkt, ik zag vooral veel ongerijmdheden.

Zo heeft de toegenomen werkdruk eerder betrekking op het onderzoek dan op het onderwijs. Bij een universitaire onderwijsaanstelling telt elk contactuur meestal voor vier tot vijf klokuren, te besteden aan voorbereiding van het onderwijs en aan tentamens maken en nakijken. In het hbo is deze verhouding eerder 1:2. Terwijl je in het voortgezet en basisonderwijs 25 contacturen moet draaien voor een fulltime baan.

Waarom universitaire docenten toch zoveel werkdruk en vooral frustratie ervaren, heeft eerder met andere zaken te maken. Afgezien van de selectie in het eerste jaar, moet je als docent ook domme en luie studenten zoveel mogelijk laten slagen, vanwege het bekostigingssysteem. Frustrerend is ook dat je op de universiteit als een loser wordt beschouwd wanneer je weinig – of nog erger: géén – onderzoeksuren hebt. Niet dat het academische onderzoek tegenwoordig zo leuk of uitdagend is (tenzij je lekker wilt freaken met wiskundige modellen en statistische hoogstandjes) maar het is de enige manier om hoger op de universitaire apenrots te komen. Als je tenminste je onderzoek gepubliceerd weet te krijgen in toptijdschriften, want alleen dan kun je scoren.

En zo worden de beslissingen over het universitaire onderwijs voornamelijk genomen door hoogleraren die zo min mogelijk onderwijs (willen) geven. De vele overuren die universitaire docenten inderdaad maken, besteden zij vooral aan het meedogenloze spelletje Publish or Perish.

Radicaal anders 1: Geef docenten het heft in handen

Wil je een grondige verbetering van het universitaire onderwijs, dan is de enige oplossing om niet de (publicerende) onderzoekers maar de docenten het heft in handen te geven. Dus dat de hoogleraar inderdaad weer leraar is, en wil zijn. Moet er dan helemaal geen onderzoek plaatsvinden op de universiteit? Natuurlijk wel, maar dan ondergebracht in para-universitaire instituten die zich uitsluitend met onderzoek bezighouden. Ongetwijfeld zullen er dan voldoende wetenschappers zijn met een aanstelling bij de universiteit, die op gezette tijden worden gedetacheerd bij een para-universitair instituut. Of de broodnodige kruisbestuiving verloopt andersom: medewerkers van een para-universitair instituut worden uitgeleend om een onderwijsprogramma te helpen uitvoeren.

Dat het University College alleen voor rijkeluiskinderen is weggelegd, is nogal overtrokken

De besluitvormingsmechanismen zullen echter hemelsbreed verschillen van de huidige situatie, omdat dan uitsluitend onderwijscriteria bepalen of iemand op de universiteit kan werken en daar hogerop kan komen. Zoals bij de para-universitaire instellingen uitsluitend onderzoeksindicatoren de doorslag geven. Ook de financiering wordt niet langer op één hoop gegooid. De rijksbijdrage, gekoppeld aan het aantal studenten (liefst met een degressief tarief), mag uitsluitend aan onderwijs worden besteed, zoals de para-universitaire instituten hun broek moeten ophouden met louter onderzoeksfinanciering, bijvoorbeeld van NWO. Het staat iedere universiteit vrij om (zwaar) te investeren in het onderzoek van een of ander para-universitair instituut, bijvoorbeeld omdat ze daarna een interessante opleiding kunnen aanbieden. De besluitvorming wordt dan een stuk transparanter dan de onderonsjes die momenteel de overhand hebben.

Radicaal anders 2: Voer op grote schaal University Colleges in

Mijn voorstel om onderzoek en onderwijs te scheiden is al gerealiseerd: bij de University Colleges, waar de staf zich vrijwel uitsluitend met onderwijs bezighoudt. Het onderwijs is Engelstalig, kleinschalig, intensief en interdisciplinair. Inmiddels zijn er negen University Colleges in Nederland (met 1500 studenten), die allemaal hoog scoren in de Keuzegids Universiteiten. De aanmeldingen (uit binnen- en buitenland) overtreffen ruimschoots het aantal vrije plekken, zodat een strenge selectie noodzakelijk is. Het collegegeld is met ruim vierduizend euro twee keer zo hoog als wat de overige 99 procent universitaire bachelorstudenten betalen. Voor kost en inwoning op de campus moeten ze ongeveer achtduizend euro betalen. Uitgaande van het normbedrag van zestienduizend euro die het Nibud voor de gemiddelde student heeft berekend, houden ze dus per jaar nog vierduizend euro over voor andere uitgaven. Dat het University College alleen voor rijkeluiskinderen is weggelegd, is dus nogal overtrokken.

Laat honderd University Colleges bloeien, stel ik voor. Deze hoeven heus niet allemaal bij gevestigde universiteiten en hogescholen worden ondergebracht. Steeds meer organisaties laten zien, in navolging van thuiszorgorganisatie Buurtzorg NL, dat zelfsturende teams heel weinig overhead nodig hebben. Niet iedere College hoeft Engelstalig te zijn, of zich te beperken tot de liberal arts and sciences; bij economie, bedrijfskunde, psychologie en andere massastudies kunnen kleinschalige Colleges eveneens voor een vruchtbare omslag zorgen. Stimuleer dat iedere universiteitsstad minimaal twee Colleges krijgt. Meer wedijver maakt innovatief, zolang er niet wordt geconcurreerd op kwantiteit, zoals nu, maar op (onderwijs)kwaliteit.

Het Harvard-systeem kan hier ook werken

Het collegegeld van Harvard bedraagt komend cursusjaar 46,340 dollar. Inderdaad, torenhoog, maar er zijn allerlei beurzen voor studenten met arme ouders of afkomstig uit minderheidsgroeperingen. Van de huidige Harvard-studenten heeft maar liefst 55 procent een beurs ontvangen en het gemiddelde beursbedrag is meer dan 53.000 dollar. Ik durf te wedden dat het Harvard-systeem meer diversiteit en gelijkheid bewerkstelligt dan ons sociaal leenstelsel, maar ook dan bij de basisbeurs het geval was! Want ‘positieve discriminatie’ is de enige manier om de maatschappelijke ongelijkheid in het onderwijs aan te pakken.

In Nederland daarentegen willen we graag blijven geloven in het sprookje van ‘onze egalitaire samenleving’, ondanks het feit dat ons land na de VS de hoogste vermogensongelijkheid kent. Beurzen voor minderheidsgroepen, bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse Nederlanders, kennen we hier niet. Ook bij de buitenlandse studenten geldt dat Nederlandse universiteiten zich in de praktijk eerder richten op rijkeluiskinderen dan op armlastige studenten uit ontwikkelingslanden. Met cijfers van het Nuffic heb ik berekend dat het aandeel van studenten uit sub-Sahara Afrika in de periode 2006-2017 is gedaald van 7 naar 3 procent, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal niet-Europese studenten. Met het Harvard-systeem zou dit aandeel eerder zijn gestegen.

In dit licht gezien lijken de University Colleges het helemaal nog niet zo slecht te doen. Zo ontvangt ongeveer 7 procent van de studenten aan het Utrechtse University College een beurs. Niet veel in vergelijking met Harvard, maar het is ongetwijfeld hoger dan het Nederlandse gemiddelde,  waarover maar weinig informatie beschikbaar is.

Lees verder Inklappen

Radicaal anders 3: Stel een beurzenfonds in

Creëer naar het voorbeeld van Harvard een beurzenfonds voor minderheden en voor studenten met armlastige ouders. Zodat iedereen die daarvoor de capaciteiten heeft, kan studeren; niet alleen in theorie maar ook in de praktijk. Cofinanciering kan goed werken: iedere beurs van het eigen College wordt voor de helft gefinancierd uit een landelijk fonds. En laat de onderwijsinstellingen reclame maken voor de zaken die er echt toe doen: een hoog aandeel van docenten die zich primair op het onderwijs richten (en niet op toppublicaties), betaalbare huisvesting op de campus of elders in de stad en een hoge score op maatschappelijke diversiteit en emancipatie. Wie weet krijgen we dan ook nog een revival van de studentenbeweging.

Alleen de rijke student leent maximaal

Een alternatief is hard nodig, want het huidige systeem draagt bij tot de groeiende tweedeling in de Nederlandse maatschappij. Aan de ene kant heb je de rijkeluiskinderen die helemaal geen studielening nodig hebben – als hun ouders hen financieel ondersteunen. Waarom lenen ze dan toch, en vaak het maximale bedrag? Om maximaal te kunnen leven! Dankzij het ‘sociaal leenstelsel’ kunnen zij het feest- of vakantiebeest uithangen zonder bij hun ouders de hand op te houden. Of ze gaan alvast sparen voor een eigen huis; er bestaat immers geen goedkopere bank dan de DUO. Zodra ze moeten terugbetalen, hebben ze meestal een goedbetaalde baan (vaak via het netwerk van hun ouders). Of kunnen ze zonder grote problemen aankloppen bij hun vermogende ouders, die om fiscale redenen maar al te graag hun kroost (en vooral hun kleinkinderen) wat geld toeschuiven.

Aan de andere kant heb je ‘jongeren met laagopgeleide ouders en eerstegeneratiestudenten, jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond en jongeren met ouders met minder dan een modaal inkomen’. Die maken volgens een onderzoek van Researchnet de afgelopen jaren minder vaak de stap om te gaan studeren of door te stromen. Studenten uit deze milieus weten maar al te goed dat je zonder rijke ouders je hele leven last kunt hebben van torenhoge schulden.

Lees verder Inklappen

Radicaal anders 4: Gij zult juist wél selecteren

Blijft over de vraag hoe mijn voorstel zich verhoudt tot het Elfde Gebod dat in Nederland officieel nog steeds wordt beleden: gij zult niet selecteren aan de poort van de Academische Hemel. Mijn oplossing: geef iedereen met een havo- of vwo-diploma, die niet meteen wordt geselecteerd door een van de vele Colleges, recht op een oriëntatiejaar. Om zich desgewenst voor te bereiden op de volgende selectieronde maar vooral om erachter te komen welke richting ze willen inslaan, of dat nou studie of werk is. Maatschappelijke dienstplicht, stages bij bedrijven of zelfs een wereldreis: alles om te voorkomen dat jonge mensen overhaast de verkeerde studie kiezen. Dat veroorzaakt  immers veel emotionele ellende bij de betrokken studenten en maakt het hoger onderwijs nodeloos duur.

‘Eerst een paar jaar werken’ moet ook een reële optie zijn, wat vereist dat iedere Nederlander –  laaggeschoolden niet uitgesloten – een voucher krijgt met recht op X aantal jaren onderwijs, die gedurende de gehele levensloop kan worden benut. Dan wordt het eindelijk serieus, het pleidooi voor een leven lang leren.