Kunnen we ons monetaire systeem op een eerlijker manier organiseren? Lees meer

Waarom is de creatie van geld in handen van – particuliere – banken? En moet dat altijd gepaard gaan met schuld? Ofwel: kunnen we ons monetaire systeem op een eerlijker manier organiseren?

Dat zijn vragen waar menig econoom zijn tanden op heeft stukgebeten. Toneelgroep De Verleiders zette een brede discussie in gang door op te roepen tot een burgerinitiatief. Met 120.000 handtekeningen moest de politiek wel reageren en nadenken over de aard en het wezen van ons geld en hoe het wordt gecreëerd. Dat leidde tot een opdracht voor de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) om onderzoek naar geldschepping te doen.

Op Follow The Money begon het debat in 2015, toen auteur en voormalig bankenlobbyist Robin Fransman reen open brief aan het toneelgezelschap schreef, die werd beantwoord door Martijn Jeroen van der Linden, bestuurder van de stichting Ons Geld. Daarnaast gaven tientallen lezers in het discussieforum hun visie op wat misschien wel de grote vraag van het moment is: van wie is ons geld eigenlijk?

81 artikelen

Geldschepping is geen valsemunterij, wel diefstal

4 Connecties
137 Bijdragen

Een artikel van Thomas Bollen op FTM over geldschepping en fractioneel reservebankieren lokte een scherpe reactie uit van Ewoud Jansen, docent Accounting & Finance. Gastauteur Ger van Gils weegt hun argumenten en voegt een interessant aspect aan de discussie over geldcreatie toe.

De financiële crisis van 2008-2009 heeft Nederland een geanimeerd debat opgeleverd over de rol van geld en banken. Theatergroep De Verleiders trok twee jaar geleden zelfs uitverkochte zalen met het stuk ‘Door de Bank Genomen,’ een titel die weinig ruimte voor twijfel liet over de teneur. Op Follow the Money stelde Thomas Bollen onlangs met aansprekende voorbeelden en in toegankelijke taal de discussie over geld en bankieren verder op scherp. Hij stelt dat de gangbare praktijk van het ‘fractioneel reservebankieren,’ waarbij banken aanzienlijk meer geld uitlenen dan zij aan spaargelden in kas houden, als valsemunterij zou worden vervolgd als een gewone burger het in zijn hoofd zou halen om voor eigen gewin of ‘het maatschappelijk belang’ ook eens wat ‘geld te creëren’. Hij maakt een onderscheid tussen een reële economie van hard werken om goederen en diensten te produceren en een financiële, ‘waar je door middel van slimme trucjes’ zoals geldcreatie winst kunt maken en mee kunt liften op de productie en het werk van anderen. Thomas Bollen zei het zelf niet met zoveel woorden, maar hij citeerde zijn vader, die vond dat je het werk van bankiers met diefstal kunt vergelijken.

Economische leerboeken

Een repliek van de economische wetenschap op deze explosieve uiteenzetting liet niet lang op zich wachten. Ewoud Jansen, docent International Business and Management Studies aan de Fontys University en auteur van een inleiding tot Accounting & Finance, nam de taak op zich om de beweringen van Bollen over geldschepping door banken recht te zetten op basis van ‘een juiste weergave van basale principes’ waarvan hij al in het vak Economie I op het VWO kennis nam. Bollen’s voorstelling van zaken is volgens hem ‘feitelijk onjuist’. Meer in het bijzonder is van valsemunterij en wederrechtelijke verrijking ‘absoluut geen sprake’. Jansen ontkent dat een bank ‘gratis geld voor zichzelf kan maken’ en beschrijft daarentegen geldschepping als een ‘heel logisch en natuurlijk proces’ van ‘wederzijdse schuldaanvaarding’ dat een belangrijke economische functie vervult. Er kunnen op die manier namelijk transacties plaatsvinden zonder boter bij de vis, maar door betaling op termijn. Jansen geeft als voorbeeld een graanboer die de reparatie van zijn lekkende dak niet wil laten wachten tot na het binnenhalen van het graan. Hij betaalt de timmerman daarom met tegoedbonnen voor bijvoorbeeld tien zakken graan, te voldoen na de oogst. De timmerman verstrekt een krediet ter waarde van de reparatie van het dak. Hij kan die tegoedbonnen vervolgens gebruiken als betaalmiddel voor andere goederen en diensten. Wanneer dit trucje wordt gecentraliseerd door de oprichting van een betalings- en kredietcentrale, een centrale bank zeg maar, die één algemeen aanvaarde ‘tegoedbon’ uitgeeft, hebben we het eindstation van een algemeen aanvaard ruilmiddel, zijnde geld, bereikt. Het maakt niet alleen betaling op termijn mogelijk, maar vergemakkelijkt ruil als de ruilende partijen niet toevallig allebei het goed nodig hebben dat de ander aanbiedt.

Jansens leerboekversie van geldschepping komt niet voorbij het eerste hoofdstuk

Zo te zien is dit een aannemelijke beschrijving van de ontwikkeling van een geldstelsel dat handel vergemakkelijkt. Maar helaas, Jansen is ziende blind. Zijn leerboekversie van geldschepping komt niet voorbij het eerste hoofdstuk. De kern van het probleem zoals door Bollen beschreven, fractioneel reservebankieren, komt in het verhaal van Jansen niet eens voor. Toch worden de tien zakken van de boer in de echte wereld niet één keer beleend, maar tot wel tien keer. De boer laat voor dezelfde tien zakken graan niet alleen het dak repareren, maar ook de muren voegen, het houtwerk schilderen, een tuin aanleggen en nog een extra schuur bouwen. Het is niet duidelijk welke economische functie het uitgeven van schuldverklaringen dan nog vervult. Om het dichter bij huis te houden: stel, u verpandt uw huis tienmaal en neemt er tien hypotheken op. Voor de eerste bank die u een hypotheek verstrekt, stelt u een nette schuldverklaring op, en voor elk van de volgende negen ook. Volgens Jansen zijn dit allemaal stappen in een ‘logisch en natuurlijk proces’, maar ik ben benieuwd welke bank deze ‘wederzijdse schuldaanvaarding’ zou aangaan.

Valsemunterij?

Maar kunnen we dit slimmigheidje van de banken als ‘valsemunterij’ bestempelen, zoals Bollen doet? Het bekt lekker en heeft een prettig choquerend karakter, zeker als het in verband kan worden gebracht met een ooit gerespecteerd instituut als het bankwezen. Maar Jansen heeft hier wel een punt: het is zaak het hoofd koel te houden. Valsemunterij is niet aan de orde. Diefstal echter wel. Want zoals Jansen blijkbaar ook heeft geleerd, ooit had geld een ‘reële waarde,’ een tegenwaarde in goederen. In een ontwikkeling van eeuwen is deze tegenwaarde stapje voor stapje uitgehold. Papiergeld was ooit inderdaad een tegoedbon, een ‘promesse’ voor een vaste hoeveelheid goud of zilver die bij een bank was gedeponeerd. De verleiding om meer bonnetjes uit te schrijven dan er aan goud of zilver in de kluis lag, was echter te groot. Geleidelijk aan, in de loop van eeuwen, werd de band met goud (en zilver) als reële dekking van de geldhoeveelheid steeds losser gemaakt.

Wie het extra geld als eerste in handen krijgt, de bank dus, trekt profijt van de geldschepping ten koste van wie verderop in de rij staat

Het drukken van kleurige briefjes papier of het toevoegen van nullen voor de komma in een computernetwerk produceert geen huizen, pc’s, auto’s, maaltijden, verzekeringen, medische zorg of welke goederen of diensten dan ook. De geldhoeveelheid neemt toe, maar daardoor vindt geen uitbreiding van de maatschappelijke productie plaats. Die gelijkblijvende productie wordt echter wel met meer geld gekocht. Dat betekent dat de prijzen van de goederen en diensten gaan stijgen, eerst geleidelijk, later, naarmate meer mensen doorkrijgen dat er iets niet klopt, sneller. Dat betekent ook dat wie het extra geld als eerste in handen krijgt, de bank dus, profijt trekt van de geldschepping ten koste van wie verderop in de rij staat. En daarin schuilt de diefstal.

Handjeklap

Voordat we de bankiers in het beklaagdenbankje zetten, is het goed te bedenken wie er verder van deze opzet profiteert. Dat is de overheid, de partij die bij Jansen, maar opvallend genoeg ook bij veel kritischer Bollen buiten beschouwing (en buiten schot) blijft. Het stelsel kan niet functioneren zonder handjeklap tot wederzijds profijt van banken en politiek.

Voor de banken is het fractioneel reservebankieren inmiddels de hoeksteen van hun verdienmodel

Voor de banken is het fractioneel reservebankieren inmiddels de hoeksteen van hun verdienmodel, geschraagd door een wettelijk monopolie op de uitgifte van het wettig betaalmiddel, het overnemen van het risico op faillissement door de overheid en andere beschermende maatregelen. In ruil voor deze privileges houden de banken een markt voor staatsobligaties op de been. De politiek kan daarmee de kiezer op douceurtjes ‘op de pof’ blijven trakteren zonder steeds weer het parlement te moeten vragen om de belastingen te verhogen.

Aanvankelijk gebruikte de politiek de extra financiële armslag vooral om meer en langer oorlog te kunnen voeren. Een van de eerste noodmaatregelen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was het opschorten van de inwisselbaarheid van geld voor goud om de slachtpartij te kunnen financieren met schuld. In de moderne democratieën wordt de extra ruimte vooral gebruikt om de verzorgingsstaat uit te breiden en overeind te houden. In de VS, het land met de grootste en meest liquide markt voor staatsobligaties, mogen politici van beide partijen deze hobby’s graag combineren in een politiek van guns and butter. En ze nemen het er goed van. Nadat president Nixon in de zomer van 1971 het laatste dunne lijntje tussen de dollar en goud had doorgeknipt, groeide volgens cijfers van de Federal Reserve Bank of Saint Louis de geldhoeveelheid met een factor 13, maar ging de nationale schuld in deze periode ruim 40 keer over de kop.

Faustiaans pact

Het inwisselen van de gouden standaard voor de ‘papieren standaard’ is wel vergeleken met de vervulling van de alchemistendroom: het maken van goud uit een minderwaardige stof, in dit geval papier. Maar het is veel meer een Faustiaans pact waar niets goeds uit kan komen. Het leidt tot uitwassen die meestal ‘het kapitalisme’ worden aangewreven. Het voorbeeld van de VS in de afgelopen decennia laat zien dat er meer en langere oorlogen gevoerd kunnen worden dankzij de ruime beschikbaarheid van staatskrediet. Het spelen met de geldhoeveelheid leidt tot financiële en economische instabiliteit met de bijpassende conjuncturele werkloosheid. De rondklotsende massa’s nieuw gecreëerd geld veroorzaken ook financiële instabiliteit en onevenwichtigheden in de internationale handel, met als gevolg groeiende vijandigheid tussen verschillende handelsblokken. De inflatie van vermogenstitels van de laatste decennia bewerkstelligt een herverdeling van de minder bedeelden naar de rijkeren, die vrij vermogen hebben om te beleggen: denk aan de inflatie van de prijzen van huizen en goud in de jaren ’70, van internetaandelen in de jaren ’90 en weer van huizen, goud en aandelen in de jaren ’00.  Uiteindelijk moeten we allemaal meer met geld bezig zijn omdat de koopkracht van het geld als zand door je vingers loopt. Het was de laatste jaren misschien makkelijk om te vergeten, maar inflatie is de collectieve ervaring van de twintigste eeuw. Eén gulden uit 1914, zo blijkt uit gegevens van het CBS, zou in 2016 nog maar 4 cent waard zijn, ofwel nog geen 2 eurocent. Eén gulden uit 1976, een redelijk moment om te gaan sparen voor een pensioen anno 2017, is nu nog ongeveer 37 cent, of 17 eurocent, waard. Op zoek naar behoud van vermogen en enig rendement zijn spaarders in de armen gedreven van financiële intermediairs met hun woekerpolissen. Maar inderdaad, zoals Bollen stelt, is met financiële speculatie vaak meer te verdienen dan met hard werken, ondernemen en productie van reële goederen en diensten.

Het was de laatste jaren misschien makkelijk om te vergeten, maar inflatie is de collectieve ervaring van de twintigste eeuw

De leerboeken economie brengen het debat over geld en banken vaak terug tot een technisch verhaal, bijvoorbeeld over de noodzaak en manieren om op langere termijn een inflatie van gemiddeld 2 procent per jaar te bereiken. Met zijn ‘leerboekversie’ van geldschepping getuigt Jansen vooral van de retorische kracht van de hersenspinsels waarin veel economen sinds hun kennismaking met het vak leven. Gezien de rampzalige gevolgen van de gestage uitholling van de waarde van geld zijn technocratische distantie en bedaardheid echter misplaatst. De verbazing en verontwaardiging van Bollen, en eerder van theatergroep De Verleiders, zijn meer op hun plek. Het is daarbij echter wel zaak het hele speelveld te overzien. De algemeen gedeelde morele verontwaardiging over de hebzucht van bankiers is op zijn minst eenzijdig en, als de politiek aan het woord is, hypocriet. Het stelsel bestaat immers alleen bij gratie van de bereidwillige en enthousiaste steun van overheid en politiek.

Ger van Gils is bestuurslid van het Ludwig von Mises Instituut Nederland.