Het CPB, machtig instituut met tunnelvisie [Longread]

5 Connecties

Relaties

Staatsschuld Loonmatiging

Organisaties

CPB Overheid

Werkvelden

Economie
71 Bijdragen

Het CPB drukt met ferme stelligheid flink zijn stempel op het politiek-economische debat. Aan de opvattingen van deze rekenmeesters wordt nauwelijks getwijfeld. Terwijl daar alle reden toe is, ontdekte columnist Hans de Geus

Het is de snelste manier om een debat te verzieken: strooien met halve waarheden of niet hard te maken beweringen. Een mooie discussie verzandt in een welles-nietes spelletje of een onooglijk wedstrijdje triviakennis. Maar voor het debat over economisch beleid hebben we daar in Nederland iets op gevonden: het Centraal Planbureau (CPB), onze ultieme economische scherprechter en genadeloze onzinontmaskeraar. Dankzij het CPB laten politici en opiniemakers het wel uit hun hoofd om de waarheid zomaar naar zich toe te rekenen. Door het CPB weten we van elke maatregel exact hoe die ons rijker maakt of armer, banen oplevert of kost, de toekomst financieel zekerder stelt of juist op het spel zet. Het CPB bespaart ons niet alleen slechte debatten en gebrekkige democratische waarheidsvinding; het bevordert ook de kwalitatieve uitkomst van die debatten. Het CPB weet op wetenschappelijke gronden wat rationeel gezien optimaal beleid is. Hoe beter we met zijn allen naar ze luisteren, hoe meer we toewerken naar het beste van alle mogelijke Nederlanden. Althans, zo gaan we met hun bevindingen om. Is dat terecht? Wat betekent dit voor de democratische besluitvorming? Zijn hun boute conclusies echt zo spijkerhard – als er al zoiets bestaat in de economie?

Blind geloof in CPB

Als het waar is, valt er eigenlijk alleen nog maar wat te kiezen binnen de begrenzingen die het CPB aangeeft. Vrijuit discussiëren of opiniëren over economisch beleid kan achterwege blijven. Het CPB als wetenschappelijk doorgeefluik van de eenduidige, objectieve waarheid. Bestaat dat? Nee natuurlijk. Economie is politiek. En sinds wanneer is politiek neutraal? Toch lijken we het CPB die wijsheid toe te dichten. Dillema’s waar kennelijk geen eenduidige uitspraak over mogelijk is, lossen we op met een ferm CPB oordeel en dat is het dan. Einde discussie. De rekenmeesters bepalen niet alleen hoe we geacht worden dillema’s op te lossen, maar beïnvloeden ook de actoren in hun gedrag. Zo levert bij verkiezingen zelfs politiek links op de valreep nog maar wat strenge maatregelen in bij het CPB om beter uit de doorrekening te komen. En als het CPB de plannen van jouw partij meer werkgelegenheid toerekent omdat je belooft rechten van werknemers verder af te bouwen, kun je nog jaren roepen dat jij dé banenkampioen bent, en tegen andere partijen dat ze asociaal zijn want ‘ze zijn kampioen banenkillen’ . Elke verdediging tegen zo’n toewerping is bij voorbaat kansloos. Want het CPB heeft er al over geoordeeld. Tekenend voor het alom bestaande blinde geloof in het CPB is dat we zelfs de ontmaskering van een wat minder geslaagde studie overlaten aan...een (ex)CPB-er. In een openhartige bui gaf oud-CPB directeur Coen Teulings toe dat onderzoek naar de effecten van de invoering van de euro met zoveel onzekerheid omgeven was dat die misschien helemaal geen ‘week aan inkomen per jaar’ had opgeleverd, zoals de claim aanvankelijk luidde, maar net zo goed een week inkomen gekost kan hebben. Als Teulings niet had gesproken had de ‘week extra inkomen’ nog altijd als een paal boven water gestaan om eurosceptici mee om de oren te slaan.
we zijn te slaafs in het volgen van het CPB en moeten actiever aan hun studies gaan twijfelen
Het gaat er niet om die bewuste studie nog eens door de mangel te halen. Wel moeten we van deze Teulings-euro casus iets belangrijks meenemen: we zijn te slaafs in het volgen van het CPB en moeten actiever aan hun studies gaan twijfelen. Niet uit wantrouwen, maar uit besef dat economie geen natuurkunde is. Economie is een sociale wetenschap die van al dan niet verborgen aannames en axioma’s over, onder meer, menselijk gedrag aan elkaar hangt waardoor uitspraken onvermijdelijk een ideologische lading hebben. Neutraliteit is een illusie.

Wij zijn te goedgelovig, zij zijn te stellig

Voor hun aanbevelingen leunt het CPB op wetenschappelijk primair onderzoek van anderen. Nu wijzen over veel beleidsterreinen de verschillende onderzoeken nogal eens verschillende kanten op. Hoe maak je daar een keuze uit? Welk studies neem je mee in je oordeel, welke negeer je? Mijn hypothese is hier dat het CPB daarbij selectief te werk gaat. Het ene onderzoek wordt wel - en het andere niet meegenomen voor een eindoordeel, naar het lijkt op basis van een bepaalde visie op hoe een economie idealiter zou kunnen of moeten werken. Het moge duidelijk zijn dat die nuance – of, om in de hypothese te blijven, dat vooroordeel – in de Tweede Kamer of de meeste media nimmer terug te horen is. Zaken zijn zoals ze zijn want het CPB zegt het en daarmee basta. Hieronder geef ik een aantal voorbeelden aan de hand van de onderwerpen loonmatiging, pensioensparen en bezuinigen.

Loonmatigen: redding van ‘ziek’ Nederland, of gewoon harder werken voor minder geld?

De CPB studie naar de positieve effecten van loonmatiging vormde de basis voor het beroemde akkoord van Wassenaar in 1982. Door de perceptie van een enorm succes ervan, en door alle lof uit het buitenland voor de ‘Dutch Employment Miracle’ in de jaren ’90, is loonmatiging een automatische reactie geworden als het tegen zit. Die reflex wordt nog altijd gestaafd door het CPB. Wie lagere lonen in z’n modellen stopt werd én wordt beloond met een doorrekening die wijst op meer werk en meer welvaart. De redenering is dat lagere loonkosten bedrijven ruimte geeft om te investeren. Dat slingert de economie aan zodat we uiteindelijk met zijn allen rijker worden. In de typisch Nederlandse variant met zijn kleine, open economie komt daar het argument van de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland bij: goedkopere export sleurt ons wel uit het economische moeras. Dat er ook een andere wetenschappelijk geluid is, dat veel kritischer is over de gevolgen van ‘Wassenaar’ en er een andere logica over loonmatiging op nahoudt, daar hoor je het CPB niet over. De Delftse economen Storm en Naastepad beargumenteren namelijk in een studie dat het Wonder van Wassenaar beter het Sprookje van Wassenaar genoemd zou kunnen worden (mijn woorden), en ze hebben ook een verklaring waarom het niet werkte. Investeringen en groei trokken in de jaren ’80 weliswaar aan, maar haalden bij lange na niet bij de niveau’s van de jaren ‘60 en ‘70. Dat het beter ging was niet dankzij – maar ondanks loonmatiging, stellen zij. In werkelijkheid was het aan nogal toevallige omstandigheden te danken dat Nederland ineens ging bloeien: de wereldhandel trok aan, oliecrisis ging voorbij en rente daalde. Iets later, in de jaren ’90, kwam daar de beruchte huizenbubbel bij waardoor burgers, ondanks de matige koopkracht, toch redelijk bleven consumeren. Volgens DNB is de helft van de consumptiestijging tussen ’90 en 2005 daaraan te danken. Maar we werden toen toch wel exportkampioen? Nee. In de relevante periode waarin de loonmatiging zijn werk deed, daalde ons exportaandeel op de wereldmarkt, waar dat van landen als Oostenrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden, die veel minder op loonmatiging inzetten, juist toenam. Wel steeg bij een toevallig sterk aantrekkende wereldhandel de export in absolute zin. De import bleef daar dankzij loonmatiging bij achter en voilà, we hebben een handelsoverschot dat ten onrechte de bijsmaak heeft van nieuwe rijkdom door een concurrerende industrie. Kijk je door dit alles heen dan blijft er van de pure voordelen van loonmatigen weinig over. Storm en Naastepad leggen uit hoe dat kan. Lagere lonen zorgen voor vraaguitval; daar kunnen hogere bedrijfswinsten niet tegenop, zeker niet als er maar matig geïnvesteerd wordt. Als er minder wordt uitgegeven wordt er ook minder verdiend. Achterblijvende groei bij een stijgend aantal aantal gewerkte uren betekent achterblijvende productiviteit. Meer werken voor minder geld, is het gevolg. Mede mogelijk gemaakt door de liberalisering van de arbeidsmarkt met steeds meer flexwerk en soepeler ontslagregels. Het cliché van de hardwerkende Nederlander zou vollediger moeten luiden: de ‘onderbetaalde, onnodig hard werkende Nederlander’.
alleen met een hogere productiviteit kunnen welvaart en welzijn houdbaar verbeteren
Dus ja, er kwamen banen bij, maar tegen welke prijs? Als er nou iets is waar vrijwel alle economen het over eens zijn is het dit: alleen met een hogere productiviteit kunnen welvaart en welzijn houdbaar verbeteren.

Loonmatiging levert stagnatie

Onze achterblijvende productiviteit is bijna helemaal toe te schrijven aan loonmatiging, stellen Storm en Naastepad. Dat verklaren ze via twee mechanismen. Ten eerste zijn er in het productieproces minder schaalvoordelen te halen door de achterblijvende groei dankzij eerdergenoemde vraaguitval (1). Daarnaast krijgen ondernemers door goedkope arbeid minder de prikkel om te investeren in arbeidsbesparende machines. Waarom innoveren, met alle kosten en risico’s van dien, als je met goedkope arbeid zonder gedoe lekker op de oude manier kan blijven concurreren? Andersom geldt ook: als je wel innoveert, wíl je niet eens beknibbelen op arbeid. Kijk bij Audi, kijk bij ASML: de succesvolle sectoren, waar werkelijk wat verdiend wordt in de export, betalen juist bijzonder royale salarissen om hun goede mensen vast te houden. Lonen matigen: het hoeft niet en het moet niet om een sterkere, innovatieve economie te krijgen - in deze visie. Rond 1980 viel er misschien nog iets te zeggen voor het met het Akkoord van Wassenaar enigszins beknotten van de uit de hand gelopen macht van de vakbonden, in de situatie waarin we nu zitten is er van dat argument niets meer over. Juist als je probeert op te krabbelen uit het soort depressie waarin we nu zitten – huishoudens met hoge schulden, met gedaalde huizenprijzen als onderpand – zal verdere loonmatiging en flexibilisering je niet verder helpen. Integendeel, zegt de studie: het is een recept voor langdurige stagnatie in productie en productiviteit. We houden onszelf arm door te matigen (2). Helemaal met de vergrijzing die voor de deur staat, is creëren van laagwaardig werk tegen laag loon niet de weg om te gaan. We moeten de handjes die er nog zijn straks zo efficiënt mogelijk laten wapperen. Een hele andere visie is dit, waar we in de ‘neutrale’ CPB adviezen niets terugzien. Waarom niet? Hoe kon dat wat mogelijk een mythe is zulke vormen aannemen? Politicologen Becker en Hendriks onderbouwen in een onderzoek dat er rond loonmatiging sprake is geweest van wijdverspreid ‘groepsdenken’ onder politici, journalisten, academici en de sociale partners. Twijfelen aan matiging was taboe.

Groepsdenken

In plaats van ons als neutrale denktank voor kortzichtigheid te behoeden, speelde ons CPB juist een centrale rol in het groepsdenken met hun ‘wetenschappelijke’ justificatie voor loonmatiging waardoor tegenspraak gelijk stond aan zelfmoord, beschrijven Becker en Hendriks. Zelfs vakbonden gingen eerst bij het CPB ten rade over hoe ver het nog wel ‘verstandig’ is om te gaan met looneisen. Nederland staat overigens niet alleen: in veel westerse landen daalde het loonaandeel in de totale koek. Charles Goodhart (ex-Bank of England) legt uit hoe dat, sluipenderwijs ontwrichtend, leidde tot de ‘schuldenval’ waar we nu inzitten. Omdat de economie door de vraaguitval continu tegen een recessie aanzit, had de centrale bank geen andere keus dan telkens maar de rente één kant op laten gaan: omlaag. Mensen konden zich daardoor makkelijker in de schulden steken – dat hield de consumptie nog enigszins op peil en verbloemde lange tijd hoe slecht het onderliggend ging. Maar het blies wel een huizenzeepbel op waardoor wonen steeds minder betaalbaar werd. Centrale banken staan nu met de rug tegen de muur en door de opgebouwde zeepbellen dreigt continu een financiële schok. Er is dus op zijn minst reden om aan de heilzaamheid van loonmatiging te twijfelen. Hetzelfde geldt voor twee andere koopkracht bedervende factor van de laatste tijd: lastenverzwaring door de overheid en voor de pensioenen:

Waarom loopt de staatsschuld op - en hoe komen we ervanaf

‘Boven een bepaald niveau kan de staatsschuld de rente opstuwen en een belemmering vormen voor de economische groei’, waarschuwt het CPB in deze publicatie . Daarin wordt aangeraden de staatschuld binnen één decennium terug te brengen met voldoende ‘tekort reducerende maatregelen’ (bezuinigen en lasten verzwaren). Waarom? Men draagt de veelbesproken studie van Reinhart en Rogoff aan, die een relatie legt tussen overheidsschuld en groei. De grote vraag daarbij is echter: wat veroorzaakt wat? Het CPB is eenduidig: 'onderzoek laat zien dan een hoge overheidsschuld slecht is voor de groei'. Reinhart en Rogoff zelf zeggen echter: 'Our view has always been that causality runs in both directions”(lees hier). Oftwel: een hoge staatsschuld kan net zo goed een gevolg zijn van een crisis, als een veroorzaker. Dat geldt bijvoorbeeld voor ons eigen land; in 2007 was onze staatschuld 45 procent, om ten gevolge van de crisis op te lopen naar 75 procent. Dat het CPB de Rogoff studie foutief aanhaalt om te bewijzen dat we moeten bezuinigen is opmerkelijk gezien de ophef die juist over die causale volgorde van schuld en groei is geweest. Ook de oplossing van het CPB voor het terugbrengen van de schuld is kwestieus. Studies stapelen zich op die laten zien dat lastenverzwaring in een crisis averechts uitpakken. Door te kiezen voor snelle bezuinigingen en bijbehorende krimp neemt in veel landen de staatsschuld als percentage van het BNP juist toe. Hier berekent men bijvoorbeeld dat elke euro bezuinigen door de overheid, de economie tot ruim drie euro laat krimpen. Zelfs het normaliter behoudende Internationaal Monetair Fonds (IMF) pleit daarom nu voor meer investeren door de overheid. En het gevaar van een snel uit de hand lopende rente omdat de kapitaalmarkten een land niet meer solvabel achten? Ook daar is weinig bewijs voor te vinden. Eerder het tegenovergestelde. De rente lijkt zich meer aan te trekken van een langdurige lage groei dan van schuld, merkt wederom Rogoff op.

Staatsschuld en belastingclaim

De zorgen over de Nederlandse staatsschuld en overheidstekort bevreemden te meer daar Nederland als geheel, inclusief pensioenen en bedrijven, juist als een gek aan het sparen is. Jaarlijks verdienen we momenteel circa tien procent meer dan we uitgeven, en dat slaat neer in grote spaarpotten. We maken ons druk om een staatsschuld van ongeveer 450 miljard terwijl daar in pensioenbesparingen 1.200 miljard tegenover staat. Alleen al tegen de belastingclaim op de latere pensioenuitkeringen kun je bijna de gehele staatsschuld wegstrepen. Tel daarbij op de dekking van de pensioenen van ambtenaren bij het ABP, en er ís helemaal geen staatsschuld. De bruto staatsschuld van 75 procent één op één vergelijken met andere landen, die zulke spaarpotten niet kennen, is ernstig misleidend. Op zijn eigen manier erkent het CPB dit trouwens ook door te wijzen op het zogenaamde ‘houdbaarheidstekort’, dat sinds kort inderdaad is omgeslagen in een houdbaarheidsoverschot. Maar dit blijft een beschouwing alsof Nederland alleen maar bestaat uit de sector ‘overheid’. En, belangrijker: het kijkt naar de BV Nederland alsof die alleen maar om de afdeling boekhouden draait, terwijl we het voor ons voortbestaan toch uiteindelijk moeten hebben van ‘afdelingen’ als productie, innovatie, recruitment, opleidingen en sales.

Houdbaarheid: wat is dat eigenlijk?

Als alleen de boekhouder het in een bedrijf het voor het zeggen heeft, is het de vraag of het wel een lang leven beschoren is. Zetten we als land misschien onze verdiencapaciteit op het spel door alleen maar op de financiële houdbaarheid letten, om zo door veel sparen een groot gat te slaan in onze koopkracht? Als de bevindingen van Storm en Naastepad over relatie tussen bestedingen en productiviteit kloppen, doen we voor de echte economie inderdaad het tegenovergestelde van onze toekomst veilig te stellen: we zijn onze economie eerder structureel aan het verzwakken.
imf: 'Er is geen bewijs dat grote pensioenpotten tot meer economische groei leiden'
Dat werpt ook de vraag op of heel veel sparen in een gedekt pensioensysteem, waar Nederland zo blij mee is, per definitie handig is. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) twijfelt daar in deze studie hardop aan. Het enige wat echt telt is een sterke, productieve economie, zeggen ze: ‘Pensioners are not interested in currency as such, but in food, heating, medical services, seats at cinemas, and so on. Money is irrelevant unless the goods and services are available to buy (..) Policies are needed to raise the productivity of each worker.’ Er is geen bewijs dat grote pensioenpotten tot meer economische groei leiden, aldus het IMF. Toch tracht het CPB in deze studie te laten zien waarom pensioensparen wél voor hogere groei kan zorgen. Naast het feit dat het ‘bewijs’ daarvoor nogal gekunsteld (3) is, is in relatie tot het voorgaande interessant dat men de volgende verklaring geeft waarom pensioenen in algemene zin aan groei kunnen bijdragen. Vrij vertaald staat er: ‘door hogere totale besparingen zijn er meer middelen beschikbaar om te investeren’       Deze kijk op sparen en investeren wordt door veel economen verworpen. Zo betoogt onder meer Keynes dat de volgorde andersom is: een groeicyclus begínt juist met investeren; dat stelt mensen in staat geld te verdienen en te sparen. Sparen is een gevolg van investeren. Ook gaat men voorbij aan het feit dat overmatig sparen volgens veel denkers inherent onmogelijk is. Het leidt tot een daling van het inkomen waardoor we uiteindelijk per saldo alleen maar armer worden. Ook het IMF twijfelt aan het nut van extra sparen: ‘if savings do rise, there is no certainty that the increase will be invested so as to increase output growth—the goal of individual accounts is asset growth, which is not the same thing as growth of output’. Als dat klopt dreigen we met steeds meer pensioensparen achter onze eigen staart aan te lopen en in een vicieuze spiraal terecht te komen. Hoe meer we sparen, hoe minder we verdienen, onze economie verzwakken, en de rente steeds verder omlaag drukken, hoe nóg meer we moeten sparen. Spaardoelen worden onhaalbaar. Intussen doen we dat waar we als toekomstige oudere écht wat aan hebben tekort: een productieve economie. de_geus_CPB_pensioen_v_14_bewerkt_docx_-_Google_Documenten

Wie houdt eigenlijk wie voor de gek?

Een van de mooiste verhalen van de New Yorkse schrijver Paul Auster gaat over man A die de opdracht krijgt man B te schaduwen. A huurt een appartement tegenover B om hem te observeren. Het wordt een obsessie voor A. Jarenlang, dag-in-dag-uit begluurt hij B en tracht patronen in diens gedrag te ontdekken. Hij gaat niet meer naar huis en wordt door zijn vrouw als vermist opgegeven. Eindelijk raken A en B met elkaar in gesprek op straat. Blijkt dat B al die jaren juist A aan het observeren was. Ze waren elkaars wederzijds doelwit, hielden elkaar jarenlang letterlijk gevangen. Gevangen in wederzijdse onwetendheid.
Willen we een zombiedemocratie die louter schijnkeuzes voorlegt?
Je lot zonder enige twijfel in handen leggen van een instantie als het CPB is in essentie jezelf voor de gek houden. De democratie zelf staat op het spel als wat er toe doet op voorhand en buiten zicht van de kiezer in de paar duizend gedragsvergelijkingen in het model van het CPB is gepredestineerd. Willen we een zombiedemocratie die louter schijnkeuzes voorlegt? Of gaan we weer zelf nadenken en echt meepraten. Dat is wat op het spel staat. En er staat nogal wat op het spel. Privatisering, marktwerking, spaardogma’s, begrotingsorthodoxie, loonmatiging, rechten van werknemers, de vermeende voordelen van de euro, het beter africhten van bankiers. Direct of indirect, het CPB raakt dit alles aan met een kwantitatieve schijnzekerheid die elk alternatief narratief uitsluit.

It’s the economics, stupid…

Rest de vraag: waarom? Wat is achter alle waardekeuzes die het CPB maakt de gemene deler - noem het hun visie, maatschappijbeeld, ideologie? ‘…ons uitgangspunt is de mainstream economie, zo meldt een CPB woordvoerder desgevraagd naar het richtsnoer. Mainstream, oftewel de gangbare, orthodoxe academische stand van zaken. Niet gek, zou je zeggen, ze kunnen moeilijk achter elke modegril aan gaan lopen? Beter gaan voor wat zeker en bewezen is…. Je kunt het ook omdraaien. Bovenstaande voorbeelden laten zien dat met een wat bredere blik veel stelligs uit de gangbare koker helemaal niet ‘zeker’ en ‘bewezen’ is, en eerder gebaseerd lijkt op vastgeroestheid en blikvernauwing. Misschien moeten we het dáár eens wat vaker over hebben. Dúrven te hebben…   Noten
  1. Het zgn. Kaldor-Verdoorn effect
  2. Overigens is het tegenovergestelde doen - de lonen nu snel verhogen - alleen dan een oplossing als het gepaard gaat met een fors expansief beleid door de overheid om banenkrimp op korte termijn te voorkomen. Alleen dan combineer je groei van de productiviteit met banengroei. De overheid moet dus fors investeren, te betalen door groepen te belasten die hun geld toch alleen maar oppotten (zoals mensen met hoge vermogens en bedrijven die weigeren te investeren)
  3. Wat men in de studie meet is dat industriële sectoren die in sterkere mate afhankelijk zijn van externe financiering sneller groeien in landen waar de pensioenbesparingen hoger liggen. Het lijkt wat ver te gaan om dan te concluderen dat grote pensioenpotten de groei bevorderen. Hoe groot is de mogelijke bijdrage aan de groei van de economie dankzij het feit dat sommige sectoren wat makkelijker aan een lening komen? Die vraag wordt niet beantwoord. Bij de methode van de studie zelf zijn ook vraagtekens te zetten. Zo verdelen grote beleggers als pensioenfondsen het meeste geld over de grenzen. Hoe kun je dan de voordelen van je éigen pensioenpotten afmeten aan hoe goed een sector in jouw land het doet die wellicht baat zou hebben bij veel belegd vermogen? Kapitaalmarkten zijn internationaal. Daarnaast zijn nu juist Europese bedrijven traditioneel grotendeels aangewezen op bankkrediet – en zijn dus van liquide kapitaalmarkten dus nauwelijks afhankelijk. Verder: zoals wel vaker in economisch-empirische studies: men ‘bewijst’ iets door op een correlatie te wijzen. De vraag is of dat ook een logische causaliteit impliceert. Maar het belangrijkste is dat er gestart wordt vanuit een voor economische groei nogal vergezochte hypothese die voorbij gaat aan macro-economische effecten van pensioensparen die mogelijk veel belangrijker zijn.