© Rosa Snijders

Miljonairs op een minimum: het inkomen van boeren onder de loep

3 Connecties

Relaties

Agrimatie

Organisaties

CBS WUR
160 Bijdragen

Over het inkomen van de Nederlandse boer bestaat veel onduidelijkheid. Dat weerhoudt politici en activisten niet van het gebruik van grote woorden: ruim de helft van de boeren zou leven onder de armoedegrens. Maar klopt dat wel?

Dit stuk in 1 minuut
  • Met de stikstofcrisis en de grote verkiezingswinst van de BBB staat het lot van de Nederlandse boer volop in de belangstelling. 
  • Veel aandacht gaat daarbij uit naar de veronderstelde financiële malaise op het platteland. Het Nederlandse boerenbedrijf zou consequent verlieslatend zijn. De boer werkt meer dan fulltime, maar moet vervolgens rondkomen van een inkomen onder de armoedegrens. 
  • Dat beeld klopt niet. Boerenbedrijven zijn niet consequent verlieslatend, tenminste: niet op de manier waarop de achteloze lezer winst en verlies begrijpt. 
  • En zelfs als het bedrag dat de boer maandelijks te besteden heeft laag is, dan ligt een belangrijke oorzaak daarvan in het feit dat de gemiddelde boer in rap tempo vermogender wordt. Vaak is de Nederlandse boer op papier zelfs miljonair. 
  • Dat wil niet zeggen dat de boer niets te klagen heeft. Maar zijn positie is niettemin fundamenteel anders dan die van andere Nederlanders op of onder de armoedegrens. 
Lees verder

Op de glooiende weides achter Nijmegen is het rustig. De grond is nog te nat, de koeien staan nog op stal. Toch is boerin Elsa druk. Dit weekend gaat haar ijscafé weer open en de diepvries ligt vol met zelfgemaakt boerenschepijs in een klein dozijn smaken. De komende maanden zal het druk zijn: de ijsboerderij ligt vlak bij het Pieterpad, toeristen lopen ervoor om en ouders uit de omliggende dorpen nemen hun kinderen mee voor een ijsje, waarna die hun sugar rush op de trampoline van het boerenerf weer van zich af kunnen springen. 

Ondanks de populariteit van het ijscafé is het voor Elsa en haar man slechts bijzaak. Achter het barretje waar de ijsjes verkocht worden, bevinden zich de stallen, waar meer dan honderd koeien staan. Er zijn drie tractoren, en de stal is uitgerust met een robot die de koeien volledig automatisch melkt. ‘Mijn man is het hele jaar bezig met de koeien. Ik ben in de zomer vooral druk met het ijscafé, maar in de vakanties hebben we een paar meisjes uit de buurt in dienst. Ik werk zelf ondertussen namelijk ook door op de boerderij.’ Hoe haar tijd precies verdeeld is tussen boerderij en ijscafé kan ze niet zeggen: ‘Het loopt nogal in elkaar over.’

‘Het houden van varkens hielden wij financieel niet meer vol’

In de aanpalende polder, precies op de grens tussen Nederland en Duitsland, staat een boerderij die minder uitnodigend oogt. Op de veranda voor het woonhuis staat een roestige barbecue tussen oude gescheurde banken, lege halveliterblikken slingeren in het rond. Er staan drie auto's zonder- en eentje met een Pools kenteken op het erf. In het verlengde van het woonhuis staat het geraamte van een stal van ongeveer tachtig bij veertig meter, in een olievat brandt een vuurtje. Een van de bouwvakkers vertelt vanaf een tractor dat hier ooit een varkensstal stond, en dat deze wordt omgebouwd tot een stal voor kalkoenen. Hoeveel vogels er komen zegt hij niet te weten. Dan geeft hij gas en rijdt weg, achter hem valt het hek dicht met daarop een groot blauw bord: ‘Verboden voor onbevoegden.’

Weer iets verder bevindt zich de markante, op een terp gelegen boerderij van Jozef en Maria. Het boeren is hier tot een minimum teruggedrongen. Ooit hadden zij een gemengd bedrijf, met een grote varkensstal en veel akkerland eromheen. Maar varkens zijn er al jaren niet meer. In plaats daarvan heeft het echtpaar een tiental trekkershutten geplaatst, waar regelmatig Pieterpad-wandelaars overnachten. ‘Het houden van varkens hielden wij financieel niet meer vol’, zegt Maria. ‘We zijn nu in gesprek met de gemeente over het inleveren van de laatste varkensrechten. In ruil daarvoor zouden we in de oude stal graag woningen realiseren.’ 

Of Jozef en Maria op de boerderij blijven wonen, weten ze nog niet. ‘Wij zijn nu bijna 70. Misschien gaan we wel wat dichter bij onze kinderen wonen. Jozef wil nog een paar akkers om wat groente en aardappelen te kunnen verbouwen, maar dat kan ook op afstand. De rest van ons land zullen we verkopen of verpachten. Dat is ons pensioen hè. Verder houdt het boeren voor ons op.’

Hoe de boer boert, weten we niet

Hoe het met een boerenbedrijf gaat, zie je niet aan de buitenkant. Of een boer aan het begin of het einde van zijn carrière staat, of er recent is geïnvesteerd, hoe die investeringen zijn gefinancierd, of er grote aflossingsverplichtingen zijn, of de boer nevenactiviteiten heeft, of die succesvol zijn, of het boerengezin het extra werk aankan of dat er extra arbeidskrachten worden ingehuurd: het is allemaal van belang. 

Van een zoektocht in de registers van de Kamer van Koophandel word je niet veel wijzer. Boerenbedrijven zijn relatief kleine ondernemingen, vaak met een vof of maatschap als rechtsvorm, en publiceren daarom slechts zeer beperkt over hun financiële voortgang. Een jaarverslag met een winst- en verliesrekening, of een balans met een actueel overzicht van bezittingen en schulden zijn er doorgaans niet. 

Hoewel de boerenfinanciën dus contextgevoelig en intransparant zijn, schrikken politici niet terug voor het gebruik van grote woorden. Volgens Caroline van der Plas van de BBB zit ‘een derde van de boereninkomens onder het minimumloon’. Het CDA en de SP weten zeker dat ‘de inkomsten van boeren te laag’ zijn. De ChristenUnie meent dat ‘een beter inkomen voor de boer’ nodig is. Het Farmers Defense Force trekt de conclusie dat ‘iedereen het erover eens is: ministers, parlementsleden, EU Commissarissen, maatschappelijke organisaties, onze afnemers, burgers [...]: het inkomen van de boeren is te laag.’

In de media wordt dit beeld keer op keer bevestigd. Recent concludeerde Het Financieele Dagblad dat de Nederlandse landbouw ‘structureel verlieslatend’ is. Volgens de krant noteerde vrijwel iedere agrarische sector sinds het begin van deze eeuw een negatief rendement. Bij een gemiddeld leghennenbedrijf zouden de kosten sinds 2001 elf maal hoger zijn geweest dan de baten, bij het gemiddelde akkerbouwbedrijf was dat zestien keer het geval en bij de gemiddelde varkenshouderij zeventien keer. Maar de kroon – of in dit geval: de doornenkroon  – wordt gedragen door de melkveehouder. Volgens het FD noteerde die in 21 jaar tijd twintig keer rode cijfers.

Als het boerenbedrijf werkelijk vrijwel altijd verlies maakt, waarom gaat het dan niet failliet?

De financiële malheur staat volgens de krant in schril contrast met ‘de veelgehoorde loftuitingen van LTO en het landbouwministerie over een hoogproductieve sector.’ Cor Pierik van het CBS stelt in het artikel dat ‘de helft van de boeren onder de armoedegrens leeft.’ Volgens landbouweconoom Harold van der Meulen 'vraagt het ministerie zich af hoe die boeren het volhouden.' Landbouwminister Piet Adema (ChristenUnie) meent dat een nieuw Landbouwakkoord moet leiden tot ‘een toekomstig beter verdienmodel van de boeren [...] die vaak alleen staan tegenover grote partijen als voerleveranciers en supermarkten.’

Op zich is die analyse niet vreemd: al vaker is de conclusie getrokken dat boeren nauwelijks een onderhandelingspositie hebben ten opzichte van inkooporganisaties zoals supermarkten en leveranciers van bijvoorbeeld kunstmest en veevoer. De boer moet betalen wat de leverancier vraagt, en accepteren wat de afnemer biedt, en dan maar hopen dat er voldoende marge tussen zit.

Toch bevredigen de analyses van de politici, media en actiegroepen niet. Als het boerenbedrijf werkelijk vrijwel altijd verlies maakt, waarom gaat het dan niet failliet? Dat is toch het lot van elke onderneming die consequent verlieslatend is? Waar leeft de boer überhaupt van, als de kosten telkens boven de baten uitstijgen? Er is een beeld gecreëerd van een boer die het hele jaar hard werkt om ons voedsel te verbouwen, maar daarmee niet boven de armoedegrens uitkomt, te weinig verdient om in zijn basisbehoeften te voorzien en daarmee zelfs in aanmerking komt voor hulp van de voedselbank. Een tragisch beeld – maar klopt het wel?

Wie iets over de economische prestaties van de Nederlandse boer zegt, komt al snel uit bij het bedrijfsinformatienet van Agrimatie, onderdeel van de Wageningen Universiteit (WUR). Hier worden de financiële prestaties van Nederlandse boeren bijgehouden. In tegenstelling tot bij de Kamer van Koophandel is hier bijvoorbeeld wel een balans en winst- en verliesrekening te vinden: ook Follow the Money maakte voor dit en voor eerdere verhalen gebruik van deze database. 

Maar – en dit is belangrijk – Agrimatie anonimiseert de cijfers die het krijgt aangeleverd en publiceert over gemiddelde Nederlandse boeren. Dat biedt inzicht en het maakt Agrimatie de betrouwbaarste openbare informatiebron met betrekking tot financiële cijfers uit de Nederlandse landbouw, maar de grote variatie tussen boeren onderling is minder inzichtelijk.

De prestatie van individuele boeren is namelijk afhankelijk van meer context dan Agrimatie kan bieden. Bovendien doen de samenstellers van de database bij hun berekeningen van bijvoorbeeld rendement een aantal aannames die het resultaat sterk kleuren. In dit artikel lichten we een aantal van die aannames en berekeningen uit.

Fictieve arbeidskosten

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: de meeste boeren keren geen salaris uit aan zichzelf. Het zijn ondernemers met een eigen bedrijf, die winst of verlies maken. Een succesvolle boer moet daarom, net als elke ondernemer, voldoende winst maken, zodat zijn gezin ervan kan leven. 

De winst van een gemiddelde boer zou dus een simpele rekensom kunnen zijn. Je trekt de kosten van de opbrengsten af en het resultaat is de winst waarvan het boerengezin moet leven.

In de presentatie van het boereninkomen kiezen veel onderzoekers, journalisten en politici voor een minder eenvoudige berekening. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de tijd die boeren in hun bedrijf steken, zonder dat ze daarvoor een salaris in rekening brengen. Net als zijn gezinsleden die ook vaak tijd steken in het boerenbedrijf, tijd waarvoor ook zij niet krijgen betaald. 

In de ‘moeilijke’ rekensom worden deze onzichtbare kosten opportuniteitskosten genoemd. Was de boer elders aan de slag gegaan, dan had hij geld verdiend. Onderzoekers rekenen de uren die de boer ‘om niet’ in zijn eigen bedrijf steekt dus mee als bedrijfskosten. Maar wat zijn de uren die de boer en zijn gezinsleden in het bedrijf steken eigenlijk waard?

Voor een antwoord op die vraag introduceerden ze een rekensom die verder in geen enkele andere bedrijfstak gebruikt wordt: de ‘loonkosten per onbetaalde arbeidseenheid’: een bedrag dat de waarde uitdrukt van het werk dat de boer en zijn gezinsleden in het bedrijf verrichten.  

Om dit fictieve uurloon te berekenen gebruikt de WUR de cao Dierhouderij. De onderzoekers gaan uit van het minimumloon voor een volwassene met meer dan vier jaar ervaring: 17,35 euro per uur. Ze tellen daar een aantal zaken bij op, en komen zo tot een fictief uurloon van 29,80 euro. 

Dat bedrag vermenigvuldigen ze met het aantal uren dat de melkveehouder en zijn gezinsleden onbezoldigd in het bedrijf steken. Dat urenaantal ligt volgens de onderzoekers tussen de 3500 en 4000 per jaar, zodat de onbetaalde arbeidsinzet in 2022 gewaardeerd wordt op ruim 116.000 euro. 

Vakbond FNV, een van de onderhandelende partijen in de cao voor de dierhouderij, laat Follow the Money weten kritisch te staan jegens het gebruik van de cao-afspraken als rekeneenheid. De cao is immers bedoeld voor werknemers, die hun salaris nodig hebben om de huur of hypotheek te betalen of een auto te kopen. 17,35 euro per uur is dan geen vetpot; een beveiliger op Schiphol verdient tegenwoordig al meer. 

De boer heeft echter te maken met een andere kostenstructuur. De boerenwoning staat meestal op de balans van het bedrijf, zo blijkt uit de cijfers van de WUR. Ook andere kosten blijven de boer bespaard, vertelt FNV-bestuurder Leo van Beekum: ‘Zoals veel ondernemers zetten boeren hun auto vaak op naam van de zaak.’ 

Dus zelfs als de boer zichzelf en zijn gezinsleden zou uitbetalen volgens de cao, dan nog zou hij aan het einde van de maand meer overhouden, omdat de auto en de huur of hypotheek al zijn betaald. ‘Het gebruik van deze cao als rekeneenheid suggereert een vergelijkbaarheid die niet bestaat’, aldus Van Beekum.

Slechts eenmaal verlieslatend

Een vergelijkbare verrekening wordt gemaakt met het eigen vermogen van het boerenbedrijf: dat deel van het bezit dat niet met een lening is gefinancierd. Zoals grond die al jaren in de familie is en inmiddels is afbetaald. De WUR berekent daarvan de huidige marktwaarde en zet die als vermogen op de balans van de gemiddelde Nederlandse boer. 

Vervolgens, zo redeneren de onderzoekers, moeten ook hier opportuniteitskosten in rekening worden gebracht. De boer had zijn vermogen immers ook elders in de economie kunnen steken, waarvoor hij dan een marktconform rendement zou hebben ontvangen. Dat de boer dit niet doet, ‘kost‘ hem dus geld, een verlies dat de onderzoekers in 2022 waardeerden op 0,5 tot 2,8 procent. Aan het begin van deze eeuw werd zelfs met een rendement van ruim 6 procent gerekend. Het rendement dat de gemiddelde melkveehouder opoffert om boer te kunnen zijn, bedroeg volgens de WUR vorig jaar ruim 27.000 euro.

Als we de fictieve arbeids- en kapitaalkosten buiten beschouwing laten, verschijnt een ander beeld

De onderzoekers, maar ook het eerder genoemde Financieele Dagblad, gaan er in de moeilijke rekensom dus van uit dat de gemiddelde melkveehouder zichzelf en zijn gezinsleden ruim 143.000 euro aan arbeidsloon en rente op kapitaal uitkeert. Vervolgens blijkt uit de rekensom dat het boerenbedrijf slecht zou renderen. Het is toch een beetje alsof de bakker op de hoek zichzelf op papier anderhalve ton uitkeert, en daarna klaagt dat zijn bedrijf verlieslatend is. 

Keren we echter terug naar de eenvoudige rekensom, waarin fictieve arbeids- en kapitaalkosten buiten beschouwing worden gelaten, dan verschijnt een ander beeld. De gemiddelde melkveehouderij was in die berekening niet al sinds het begin van deze eeuw jaar in jaar uit verlieslatend. Er blijft slechts een jaar verliesjaar over, 2009. Daartegenover staan bovendien florissante jaren. Vorig jaar hield de gemiddelde melkveehouderij bijvoorbeeld bijna 192.000 euro over. 

Gemiddeld had de Nederlandse melkveehouder sinds het begin van deze eeuw een bedrijfsresultaat van bijna 60.000 euro per jaar, inclusief de Europese landbouwsubsidies. 

Het opgetelde gezinsinkomen van de gemiddelde melkveehouder is zelfs nog iets hoger. Er komt in de regel nog zo’n 13.000 euro bij omdat de boer (en/of diens partner) elders (al dan niet in deeltijd) een dienstverband heeft, en/of inkomen uit bijvoorbeeld de AOW of de kinderbijslag.

Kosten die geen uitgaven zijn… 

Het gemiddelde Nederlandse boerenbedrijf is dus wel degelijk winstgevend. Daarbij doet de WUR in haar berekening nog een aantal aannames die de boer in zijn portemonnee niet direct zal merken. Zo nemen de onderzoekers in de berekening van het bedrijfsresultaat ook een aantal afschrijvingen mee: stallen en tractoren die elk jaar een beetje minder waard worden. 

Je kunt dit natuurlijk lineair berekenen: je neemt de aanschafwaarde van een tractor, schat de levensduur op bijvoorbeeld 20 jaar en schrijft elk jaar 5 procent van de waarde af. Maar de onderzoekers kiezen voor ‘degressief’ afschrijven: na de helft van de levensduur van de tractor of stal is al tweederde van de waarde afgeschreven. Daardoor neemt de winstgevendheid van het boerenbedrijf op papier in de eerste jaren na grote investeringen snel af, terwijl de boer dat in zijn portemonnee niet echt merkt. 

…en uitgaven die geen kosten zijn

Ondertussen laten de onderzoekers in hun berekening een belangrijke uitgave buiten beschouwing: het aflossen van leningen. Op zich is daar een logische reden voor: aflossingen beïnvloeden het bedrijfsresultaat niet. Het zijn geen kosten, zoals de aanschaf van veevoer of kunstmest dat wel zijn. Alleen de rente die je aan de bank betaalt om de lening aan te gaan is in boekhoudkundige zin een kostenpost. 

De Nederlandse melkveehouder heeft een gemiddelde schuld van bijna 13.000 euro per koe

De WUR publiceert niet wat de maandelijkse aflossingsverplichtingen zijn van een gemiddeld boerenbedrijf. Uit andere studies valt echter op te maken dat die fors zijn. Uit een studie van de Universiteit Utrecht blijkt dat de Nederlandse melkveehouder een gemiddelde schuld heeft van bijna 13.000 euro per koe. Dat is vier keer zo veel als de schuld per koe in Duitsland en Frankrijk. Ook per kilo melkopbrengst is de schuld in Nederland drie- tot viermaal hoger dan die in de ons omringende landen, blijkt uit een onderzoek van de Europese Commissie. Alleen de Denen komen enigszins in de buurt. 

Bij die torenhoge schulden horen natuurlijk hoge aflossingsverplichtingen. Zo kan een boer die op papier zeer winstgevend lijkt, toch weinig te besteden hebben. 

Grootgrondbezitters

Dit roept natuurlijk de vraag op waarom Nederlandse melkveehouders veel hogere schulden hebben dan hun collega's in het buitenland. Tractoren, melkrobots, stallen en koeien zijn in verschillende landen wel iets anders geprijsd, maar een factor drie tot vier zit daar niet tussen. Waarom leent de Nederlandse boer dan zo veel?

Het antwoord: grond. Kijken we naar het eigendom van de gemiddelde Nederlandse melkveehouder, dan springt die grond er met kop en schouders bovenuit. Meer dan 50 procent van de bezittingen van een boer bestaat uit de waarde van zijn grond. Geen enkele andere post op de balans komt daarbij in de buurt. De waarde van zijn woning: nog geen 7 procent van het totaal. De stallen en andere bedrijfsgebouwen: 10 procent. De waarde van alle koeien samen: 5 procent. Met andere woorden: de grond vertegenwoordigt ruim tienmaal meer waarde dan de koeien die erop staan.

Nergens in Europa is landbouwgrond duurder dan in Nederland. Het afgelopen jaar steeg de gemiddelde prijs voor een hectare grasland met 5,5 procent tot 67.100 euro per hectare, berekende verzekeraar ASR. De prijs voor een hectare maïsland steeg met 9,5 procent en kwam op 80.500 euro. 

Boeren lenen steeds meer geld, om steeds duurdere hectares te kunnen kopen

De gemiddelde opbrengst per hectare is in Nederland ongeveer 18.000 kilo melk. Experts verwachten de komende jaren een melkprijs van 38,50 euro per 100 kilo melk. Dat betekent dat een melkveehouder nog geen 7.000 euro omzet per hectare binnenhaalt. Daarvan moeten stallen en melkrobots, tractoren en diesel, kunstmest en mestafvoer, krachtvoer, dierenarts, verzekeringen, heffingen en belastingen worden betaald. Investeringen in extra grond verdienen zich dan ook nauwelijks nog terug, laat staan zonder landbouwsubsidie

Vanuit een financieel-rationeel argument lijkt een investering in extra grond dus niet te verklaren: de extra koeien op de extra hectares leveren de boer extra werk op, maar dat vertaalt zich niet of nauwelijks naar een hoger rendement. Toch blijft de boer geld lenen om de grond te kunnen kopen. ‘Buurmans land staat maar één keer te koop’, luidt een boerengezegde, waarna de boer toch weer bij de bank aanklopt voor een lening om land te kunnen kopen zodra die kans zich voordoet. 

Boeren lenen dus steeds meer geld, om steeds duurdere hectares te kunnen kopen. Die hogere leningen gaan gepaard met hogere aflossingsverplichtingen, die weliswaar niet raken aan de rentabiliteit van het boerenbedrijf, maar wel aan wat de boer maandelijks te besteden heeft. 

De risicoloze bank

De bank maakt zich daar geen zorgen over. Grond is namelijk iets anders dan een stal of tractor. Die laatste raken versleten en worden uiteindelijk waardeloos. Grond niet. Zolang er boeren in de rij staan om een nog hogere prijs te betalen voor een hectare landbouwgrond loopt de bank betrekkelijk weinig risico, zelfs al zou de boer zijn aflossingsverplichtingen niet kunnen nakomen. Als het boerenbedrijf omvalt kan nog altijd het land worden verkocht, waarna de bank uit de problemen is.  

Ook juridisch loopt de bank geen risico. Waar verschillende leennormen bestaan die consumenten beschermen tegen een te hoog hypothecair of consumptief krediet – waarbij rekening wordt gehouden met wat een doorsnee huishouden kwijt is aan boodschappen of de opvoeding van de kinderen – lijken dergelijke normen voor boeren niet te bestaan. Zij zijn ondernemers; waardoor de bank enkel rekening houdt met de vraag in hoeverre de schulden gedekt zijn door de bezittingen. 

Sappelen of verzilveren?

In absolute zin is het eigen vermogen van de gemiddelde melkveehouder natuurlijk wel gestegen, al was het maar omdat het gemiddelde boerenbedrijf steeds groter wordt. Aan het begin van deze eeuw was het eigen vermogen van de gemiddelde Nederlandse melkveehouder minder dan 1,5 miljoen euro, inmiddels is dat volgens de WUR verdubbeld tot 3,2 miljoen. 

‘Je doet het niet voor het geld, anders was ik wel iets anders gaan doen’ 

Boeren die door torenhoge aflossingsverplichtingen maandelijks van weinig moeten rondkomen, kunnen op papier dus miljonair zijn. Als zij genoeg hebben van een ‘inkomen onder de armoedegrens’ kunnen ze hun bedrijf verkopen, zeker nu de overheid riante vertrekregelingen optuigt, waarna ze de beschikking hebben over een vermogen. 

Toch kiezen veel boeren daar niet voor. ‘Natuurlijk doet het verdriet dat het hier voor ons ophoudt. We hebben er jarenlang alles aan gedaan, het was soms nauwelijks vol te houden’, zegt voormalig varkensboer Maria. ‘Maar onze kinderen willen de boerderij niet overnemen, ook niet met de trekkershutten. Ze hebben alle drie een andere baan gevonden. Dan houdt het op hè.’ IJsboer Elsa: ‘Boer ben je omdat het in je bloed zit, omdat het in je familie zit. Je doet het niet voor het geld, anders was ik wel iets anders gaan doen.’ 

Boeren kunnen er om historische en emotionele redenen voor kiezen om maandelijks te sappelen zonder het in grond en vermogen opgespaarde vermogen te verzilveren. Dat mag natuurlijk. Maar dat veel boeren überhaupt de mogelijkheid hebben om hun bedrijf vaarwel te zeggen en vermogend verder te gaan, is een optie die veel andere Nederlanders op of onder de armoedegrens niet hebben. De beslissing om het bedrijf te verkopen kan pijnlijk zijn, maar de situatie is toch nog wel iets rooskleuriger dan die van een bijstandsmoeder in een huurflat in Rotterdam-Zuid.