Gemeenten zouden de jeugdzorg goedkoper en beter regelen. Het tegenovergestelde is gebeurd. Wat ging er mis? Lees meer

De gemeenten zouden jeugdzorg dichterbij, efficiënter en uiteindelijk ook goedkoper gaan regelen. Het tegenovergestelde gebeurde: het aantal zorgaanbieders is gestegen van 120 in 2014, naar zo’n 6.000 nu. En inmiddels ontvangt één op de tien Nederlandse kinderen een vorm van jeugdzorg.

In de zomer van 2020 was voor veel gemeenten de maat vol. Ze gaven zoveel geld aan jeugdzorg uit, dat zij het financieel niet meer konden bolwerken. Den Haag moet met meer budget over de brug komen, luidde de boodschap.

Maar is geld het enige probleem? Onder de werktitel "Jeugdzorg in het Rood” doet Follow the Money onderzoek naar de geldstromen in de jeugdzorg. In deze gids loodsen we je langs de belangrijkste bevindingen.

93 artikelen

© ANP Jerry Lampen

Inspectierapport jeugdzorg is een gemiste kans op een objectief oordeel

Geen geld, geen mensen, geen passende hulp voor kwetsbare kinderen: jeugdzorg verkeert in zwaar weer. Gisteren debatteerde de Tweede Kamer over de crisis in jeugdzorg, mede aan de kaak gesteld door een vernietigend inspectierapport. Dat de gemeenten daarin de zwarte piet toebedeeld krijgen, is onterecht, betoogt emeritus hoogleraar openbare financiën Harrie Verbon.

Medicalisering van jeugdzorg stoppen, door kinderen zo licht mogelijke hulp te laten krijgen: dat was het doel van de decentralisatie van jeugdzorg naar de gemeenten in 2015. Vier jaar later zijn de uitgaven aan jeugdzorg hoger dan ooit. Toch zijn er problemen bij de jeugdzorg in het algemeen en bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering (vanaf nu kortweg jeugdbescherming) in het bijzonder. De schuld daarvan in de schoenen van de gemeenten schuiven, lijkt inmiddels een wijdverbreide en populaire bezigheid. Dat bleek ook weer uit een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat begin november werd gepubliceerd. Dat is onterecht. 

Eind oktober beval een rechtergemeenten in de Haagse regio een ‘kostendekkend tarief aan jeugdzorginstellingen te bieden’. De instellingen hadden de gemeenten voor de rechter gedaagd. Diezelfde week verscheen er een bericht over een onderzoek van de inkooporganisatie van zorginstellingen waaruit bleek dat een kwart van de jeugdzorginstellingen verliezen lijdt. Volgens de inkooporganisatie kwam dat door de gemeenten, want die wilden geen kostendekkende tarieven aan de instellingen vergoeden.

‘De bemoeienis van gemeenten rond de indicatiestelling in combinatie met de financiële afhankelijkheid van de gemeenten bemoeilijkt de positie van de gecertificeerde instellingen,’ staat in het persbericht bij het IGJ-rapport. De gemeenten, met andere woorden, verhinderen dat de jeugdbeschermers de goede hulp kunnen leveren en willen daar dan ook nog te weinig voor vergoeden. 

De boodschap is duidelijk: veel problemen in de jeugdzorg worden veroorzaakt door gemeenten. Ze zijn bemoeizuchtig (bij de indicatiestelling) en gierig (bij de tarieven). Zo kunnen de instellingen hun werk niet doen: sommige staan al op omvallen. Het IGJ-rapport is één grote aanklacht tegen de slechte invloed van de gemeenten op de jeugdbescherming. Die aanklacht wordt helaas nauwelijks onderbouwd met een beschrijving van de ontwikkelingen in de sector.

Minder kinderen, iets minder banen

Volgens cijfers van het CBS is het aantal kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel (voogdij of ondertoezichtstelling) gedaald van ongeveer 38.000 in 2009 naar ongeveer 30.000 in 2015. Na de decentralisatie is die daling vrijwel tot stilstand gekomen. Die daling met achtduizend cliënten lijkt goed nieuws voor de instellingen die zich met jeugdbescherming bezig houden. Immers: de caseload is lager.

Het IGJ-rapport meldt deze ontwikkeling van het aantal cliënten niet. Dat zou direct de vraag oproepen waarom het kennelijk moeilijker is geworden minder kinderen dan tien jaar geleden goede hulp te bieden. 

Een mogelijk verklaring is dat het aantal banen in jeugdzorg gedaald is. Voor de jeugdzorg als totaal is het aantal banen volgens CBS-gegevens gedaald van ruim 35.000 eind 2009 tot 30.000 aan het begin van de decentralisatie in 2015. Daarna nam het aantal banen toe tot 34.000: maar duizend minder dan zes jaar voor de decentralisatie. 

Het lijkt aannemelijk dat vanaf 2015 eenzelfde banengroei zich ook in de jeugdbescherming heeft voorgedaan. Aan het aantal banen kan de gebrekkige hulp in de jeugdbescherming dus niet liggen. Aan personeelstekorten wel, maar dat ligt bij de instellingen zelf, niet bij de gemeenten. 

Beperkte budgetten

In het IGJ-rapport staan klachten van zorginstellingen over tegenwerking door de gemeenten verzameld. Gemeenten zouden instellingen geregeld vragen geïndiceerde hulp te heroverwegen. Bovendien klagen jeugdbeschermers dat de gemeenten bij de indicaties voor de zorg over de kosten praten.

Als deze beschrijving in het IGJ-rapport klopt, handelen gemeenten in overeenstemming met hun opdracht zo licht mogelijke hulp te geven. Dat was immers de reden voor het lagere budget toen gemeenten verantwoordelijk werden voor de jeugdzorg in 2015. 

Als sponsors van de zorginstellingen hebben gemeenten alle recht over de kosten van zorg te praten

In dit verband is het ook niet vreemd dat de gemeenten over de kosten van zorg praten. Als sponsors van de zorginstellingen hebben zij daar alle recht toe. Ook in de jeugdbescherming heerst schaarste en moeten er keuzes gemaakt worden, tenzij het Rijk besluit die schaarste voortaan op te heffen door achteraf alle gedeclareerde hulp te vergoeden. Zolang de gemeenten het met een beperkt budget moeten doen, zijn ze gedwongen bij ieder voorstel af te wegen of de baten tegen de kosten opwegen.

Als de instellingen uit hun eigen beperkte budget hulp aan cliënten moesten bekostigen, zouden zij ook over de kosten praten. Dat doen sommige instellingen trouwens ook, want zij vinden de tarieven die gemeenten vergoeden te laag, waardoor er ‘geen ruimte is voor innovatie en ontwikkeling’. 

Lees daarover het volgende fragment uit het IGJ-rapport: ‘De resultaatgerichte financiering van het zorgaanbod, waar in sommige gemeenten mee gewerkt wordt, leidt tot de perverse prikkel dat zorgaanbieders ‘te moeilijke gevallen’ niet accepteren. (…) Zorgaanbieders kunnen ‘nee’ zeggen en doen dit ook. Deze kinderen en hun ouders met complexe problematiek vormen juist de doelgroep van de gecertificeerde instellingen. Het effect is dat juist de kinderen die dit het hardst nodig hebben, niet de hulp krijgen die zij nodig hebben.’

Het IGJ-rapport suggereert hier dat de gemeenten geen resultaten mogen eisen van zorginstellingen, omdat dit bij die instellingen leidt tot strategisch gedrag. Dat is paradoxaal, omdat het Rijk bij de decentralisatie van de jeugdzorg uitdrukkelijk resultaten van de gemeenten verwachtte. Het is onvermijdelijk dat gemeenten deze opdracht aan de instellingen proberen over te dragen. Gemeenten doen serieus hun best om kinderen ‘in eigen kracht’ te zetten, zoals dat in het jargon heet. Dat levert hen echter een opgeheven vinger op van het IGJ.

IGJ-rapport is eenzijdig en onvolledig 

De teneur van het IGJ-rapport is dat het slechte presteren van de instellingen voor de jeugdbescherming te wijten is aan de gemeenten. Om tot deze conclusie te komen, hebben de onderzoekers van het IGJ gesproken met bestuurders en professionals van de instellingen. Zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ook heeft opgemerkt, zijn de gemeenten niet gehoord. 

Daarmee is dit een opmerkelijk eenzijdig rapport geworden. Er worden onbewezen stellingen geponeerd die voornamelijk gebaseerd zijn op uitspraken van de instellingen zelf. Het ontbreekt aan gegevens en cijfers over langere perioden. Het had inzicht op kunnen leveren als het een vergelijking zou trekken met de periode voor de decentralisatie, maar het IGJ-rapport laat (met opzet?) de cijfers beginnen in 2015. Daardoor weten we niet welk effect de decentralisatie precies heeft gehad op de kwaliteit en de kwantiteit van de jeugdbescherming. 

In ieder geval is na de decentralisatie de daling van het aantal kinderen dat een jeugdbeschermingsmaatregel krijgt, tot staan gebracht. Het is niet duidelijk of we dit positief of negatief moeten duiden. Uit dit rapport kunnen we dit niet afleiden, want dit feit wordt niet vermeld. Het IGJ-rapport is een gemiste kans op een objectief oordeel over het werkelijke effect van de decentralisatie. Het lijkt mij in ieder geval niet verstandig om op basis van dit rapport beleidsmaatregelen te nemen.