Robert Fletcher

Robert Fletcher © Fenna Jensma

‘Natuurbescherming struikelt voorwaarts, van het ene falende beleid naar het andere’

Al tientallen jaren proberen natuurorganisaties wereldwijd het milieu te redden. Maar de ontbossing gaat door, soorten blijven uitsterven, en de CO₂-concentratie stijgt verder. Hoe kan het toch dat al onze pogingen om de natuur te beschermen niet slagen? Volgens de Wageningse antropoloog Robert Fletcher omdat we blijven geloven in de fantasie dat ‘de markt’ onze problemen wel oplost.

Wereldleiders sloten in december vorig jaar een ‘historische’ deal: om de biodiversiteit te redden moet 30 procent van de planeet een beschermde status krijgen. Het akkoord was hard nodig. Van de vorige grote biodiversiteitstop, meer dan tien jaar geleden, is geen enkel doel gehaald. 

Plant- en diersoorten gaan zo snel verloren dat sommige onderzoeken spreken van een zesde ‘massa-uitstervingsgolf’. Het doel om de ontbossing in 2020 wereldwijd te hebben gehalveerd, is grotendeels gemist. Ondertussen blijven CO₂-emissies stijgen, ook al komen wereldleiders jaar in jaar uit bijeen om het tij te keren. 

Waarom struikelen we voort op een doodlopende weg? 

‘We hebben het over uitsterven, maar we reageren erop als een roker die morgen wel stopt’

De vraag is letterlijk van levensbelang, zegt milieu-antropoloog Robert Fletcher (50), universitair hoofddocent aan de sociologie-afdeling van Wageningen University & Research en auteur van Failing forward: The rise and fall of neoliberal conservation. In dit boek, dat volgende week uitkomt, probeert Fletcher er een antwoord op te formuleren. 

‘We hebben het over het potentieel massaal uitsterven van soorten, mogelijk ook van de mens.’ Maar we reageren erop als een verstokte roker die probeert te stoppen. ‘De roker weet dat het slecht voor hem is, en is dan ook zeker van plan om in de toekomst te stoppen. Maar precies die gedachte aan de mogelijkheid van een later stelt hem in staat om door te blijven roken in het heden.’

Fletchers belangstelling voor de natuur komt voort uit zijn liefde voor avontuurlijke sporten. Hij woont al tien jaar in Nederland, maar groeide op in het noorden van Californië, waar hij vaak buiten te vinden was. ‘Ik bracht er veel tijd door in de bergen en de verschillende natuurparken,’ zegt hij. ‘Ik deed aan wildwaterraften, rotsklimmen.’ 

Het leidde tot een grote interesse in ecotoerisme, het onderwerp van zijn proefschrift en eerste boek Romancing the Wild. Zijn hobby bracht hem naar Costa Rica, het Midden-Amerikaanse land dat bekendstaat als een groen paradijs voor de avontuurlijke toerist. 

Hij deed er etnografisch onderzoek naar de vraag hoe toeristische activiteiten kunnen bijdragen aan het beschermen van natuurgebieden, en doceerde er vervolgens zes jaar aan de door de VN opgezette Universiteit van Vrede. Die periode leverde de bulk van het veldwerk waar Fletcher in zijn nieuwste boek op voortbouwt. 

In Costa Rica zag hij karakteristieke tegenstrijdigheden in de wereldwijde milieuaanpak: enerzijds grootschalig natuurverlies, door ongebreidelde extractie van ruwe grondstoffen. Anderzijds privatisering van de natuurbescherming, om het natuurverlies af te remmen.

De meeste mensen kennen Costa Rica als een succesverhaal – hét voorbeeld van een land dat zich ontwikkelde dánkzij natuurbehoud. U beargumenteert dat dit beeld verkeerd is.

‘De realiteit ter plekke is veel gecompliceerder. Ik karakteriseer Costa Rica als een eco-laboratorium. Het land werd een brandpunt voor natuurbehoud, deels omdat het zo’n indrukwekkende biodiversiteit heeft, maar deels ook vanwege het politieke en economische klimaat. Costa Rica is een geweldige plek voor maatschappelijke organisaties, omdat het een relatief stabiele samenleving is in een anderzijds chaotische regio. 

Je vindt er effectieve natuurbescherming, meestal in de vorm van speciale natuurparken. Maar tegelijkertijd zie je daarbuiten onbeteugelde vormen van ontbossing door multinationals die grondstoffen winnen, hout kappen of landbouw en veeteelt bedrijven. Je hebt er dus agressieve milieubescherming en agressieve milieuvernietiging die hand in hand gaan. En de Costa Ricaanse overheid ondersteunt beide processen.’ 

Deze tegenstrijdigheid is typerend voor wat u neoliberale natuurbescherming noemt. Wat bedoelt u daar precies mee?

‘Neoliberalisme wordt op veel verschillende manieren gedefinieerd, maar fundamenteel is het een verschuiving van de staat als centrale actor, naar zogenaamde niet-statelijke actoren, met name naar particuliere bedrijven.

Neoliberale natuurbescherming betekent dus dat je niet afhankelijk bent van regeringen die milieubescherming organiseren via wetgeving, maar manieren vindt om die bescherming tot stand te brengen via de markt. 

Tot in de jaren ’80 draaide het bij natuurbehoud vooral om het mobiliseren van nationale overheden om beschermde gebieden – natuurparken – te creëren. Daarna zien we een dramatische verschuiving richting het argument dat overheden niet in staat zijn om effectieve handhaving te bieden. Het wordt steeds noodzakelijker geacht om rechtstreeks met lokale gemeenschappen in contact te treden, en die te laten zien dat er uit natuurbehoud ook winst te behalen valt. Daardoor raakten ook meer en meer particuliere organisaties betrokken bij natuurbescherming.’

Dat zag u onder meer gebeuren met ecotoerisme?

‘Ecotoerisme wordt vaak gepromoot als een wondermiddel. Het maakt van natuurbescherming een zakelijke activiteit, onderworpen aan de logica van de markt. Het probleem in Costa Rica was dat lokale gemeenschappen gingen concurreren om dezelfde kleine groep toeristen. Dat werkt in de praktijk lang niet voor iedereen.’

Een ander voorbeeld van neoliberaal natuurbehoud zijn REDD+-projecten, oorspronkelijk opgericht als VN-programma’s voor bosbescherming in de tropen. Wat is het idee hierachter?

‘De fundamentele logica van REDD+ is dat je in economisch opzicht genoeg winst moet kunnen maken om geen bos te hoeven kappen. 

Door een bos te koppelen aan de wereldwijde koolstofmarkt, moet het lucratiever worden om het bos te behouden dan om er landbouwgrond van te maken. Dus net als de CO₂-compensatiemarkt functioneert REDD+ op basis van de logica dat wie op een bepaalde plaats CO₂ uitstoot, anderen betaalt om elders minder uit te stoten.

Maar REDD+ doet daarnaast de aanname dat het bos wordt gekapt als er níet in wordt geïnvesteerd. Het doel is niet om de hoeveelheid koolstof die het bos vastlegt te vergroten. Wat men beschermt is de koolstof die vrij zou zijn gekomen in het hypothetische geval dat het bos was gekapt.’ 

Het is dus een handel in toekomstscenario’s.

‘Inderdaad. Het argument is dat wanneer we niets doen, we een bepaalde hoeveelheid koolstof verliezen. En als we een bosbeschermingsproject opzetten, claimen we dat dit verlies niet plaatsvindt. Maar als het project succesvol blijkt te zijn, weet je natuurlijk nooit wat er in het alternatieve scenario zou zijn gebeurd.’ 

Die handel in scenario’s leidt tot allerlei incorrecte schattingen. 

Follow the Money toonde onlangs aan hoe South Pole, het grootste klimaatadviesbureau ter wereld, de hoeveelheid vermeden CO₂-uitstoot van een REDD+-project in Zimbabwe zwaar heeft overschat. Het project had op papier ruim 60 procent meer CO₂-rechten opgeleverd dan er in werkelijkheid waren gegenereerd. Het leverde South Pole miljoenen euro op. 

Diverse wetenschappelijke onderzoeken tonen ondertussen aan dat dit exemplarisch is voor de sector: meer dan 90 procent van alle CO₂-compensatie door REDD+-projecten zou grotendeels waardeloos zijn. 

Deze problemen zullen u waarschijnlijk niet verbazen?

‘Zeker niet. Je kunt simpelweg niet elke boom in een bos meten. Dus er zit al veel onzekerheid in de basisberekeningen. En dan is er nog het feit dat je nooit kunt weten wat er in de toekomst gebeurt. Je kunt een bosbrand niet voorspellen, net zomin als politieke omwentelingen die het bos in andere handen doen vallen.’

Hebben koolstofmarkten dan überhaupt een rol van betekenis in het tegengaan van natuurverlies?

‘Ik denk dat het heel gevaarlijk is om al je kaarten op koolstofmarkten in te zetten. Het grote gevaar schuilt in de gedachte dat je CO₂-uitstoot kunt verminderen door middel van compensatiemechanismen. Wat meestal gebeurt namelijk, is dat je slechts een toegenomen uitstoot vermomt door te beweren dat er sprake is van compensatie.

CO₂-compensatie kan een kleine rol spelen wanneer ze werkelijk wordt ingezet als een laatste redmiddel, om emissies tegen te gaan die je op geen enkele andere manier kunt verminderen. En wanneer de compensatie daadwerkelijk naar een stuk natuur gaat dat anders niet zou zijn behouden, en ook echt terecht komt bij de plaatselijke gemeenschap. Maar onderzoek laat zien dat dit bij een zeer kleine minderheid van de compensatieprojecten het geval is.’

Allerlei startups proberen deze betrouwbaarheidsproblemen op te lossen met nieuwe technologieën, zoals blockchain. Hoe kijkt u daar tegenaan?

‘Neoliberale natuurbescherming maakt steeds nieuwe rages mee. Er wordt iets nieuws bedacht, iedereen doet enthousiast mee en probeert het uit. En wanneer het dan moeilijker te implementeren blijkt dan gedacht, wordt het in de steek gelaten – waarna een nieuwe rage volgt.

We hebben de afgelopen decennia een beweging gezien van ecotoerisme naar handel in ecosysteemdiensten [zoals waterzuivering door bossen], gevolgd door het REDD+-model. Later volgde ook het compenseren voor het verlies aan biodiversiteit. En natuurlijk is blockchain-technologie het nieuwste waar iedereen enthousiast over is. 

Maar de fundamentele vraag is waar de financiering vandaan komt. Het enige idee dat tot nu toe is geopperd, is de verkoop van non-fungible tokens (NFT’s). Dit betekent dat natuurbescherming digitale kunstwerken zou moeten genereren die tegen hoge winsten verkocht kunnen worden. Maar dat is geen echte markt. Het is eerder een filantropische activiteit van zeer rijke mensen die daar een aandenken voor terugkrijgen. Het is te betwijfelen of er voldoende vraag is om natuurbescherming op deze manier te financieren.’

Veel organisaties op de koolstofmarkt zeggen dat er simpelweg geen alternatief is voor marktoplossingen. Er moet voor natuurbescherming nu eenmaal geld worden opgehaald. Hoe reageert u daarop?

‘Het klopt dat de meeste overheden te weinig middelen hebben om effectief aan natuurbescherming te doen. Maar private financiering werkt in de praktijk niet als alternatief. Er wordt niet heel veel geld op die manier gegenereerd, en dat is deels omdat deze marktoplossingen geen significant rendement opleveren. 

Substantiële winsten komen uiteindelijk altijd uit de extractie van natuurlijke grondstoffen. Het is dus moeilijk voor te stellen waar vergelijkbare rendementen vandaan moeten komen als je niet aan extractie doet. Ik denk daarom dat koolstofmarkten veelbelovend lijken maar in feite niet echt ergens op gebaseerd zijn.

In plaats van een onmogelijke fantasie nastreven met het creëren van substantiële vermogensmarkten voor natuur, zouden we moeten doen waarvan we weten dat het kan werken. En dat is het najagen van geld dat werkelijk bestaat, grotendeels in offshore-belastingparadijzen als gevolg van dertig jaar liberalisering en belastingverlaging. Wanneer we op de een of andere manier dat geld zouden kunnen confisqueren, zijn al onze zorgen over de financiering van natuurbehoud verdwenen.’

Dit aspect van fantasie speelt ook een rol in uw kritiek op economische groei in algemene zin. U analyseert populaire concepten als ‘duurzame groei’ of ‘groene groei’ en concludeert dat dit fundamentele onmogelijkheden zijn.

‘De vraag of duurzame economische groei mogelijk is, wordt al gesteld sinds de jaren ’70. Het antwoord van de neoliberale natuurbeschermingsbeweging is dat we duurzame groei kunnen hebben door natuurbescherming zelf de basis te maken voor economische groei. 

Door te handelen in natuurbescherming, zoals in koolstofrechten, kan winst gemaakt worden zonder de negatieve gevolgen van grondstoffenwinning. Dit vertaalt zich in het idee dat we economische groei kunnen ontkoppelen (‘decouple’) van de gevolgen voor het milieu. Er is echter geen bewijs dat dit kan. De spaarzame voorbeelden van economische groei met verminderde milieu-impact zijn in wezen situaties van toegenomen schuld, doordat er extra leningen zijn aangegaan. Je ziet dit ook bij ogenschijnlijk beloftevolle investeringen in natuurbeschermingsprojecten. Ze voorspellen grote winst maar leveren uiteindelijk weinig op.’ 

Vernieuwend in uw boek is een analyse van hoe het komt dat we ‘voorwaarts blijven struikelen’: dat we blijven vertrouwen op marktoplossingen om natuurverlies tegen te gaan, terwijl die niet blijken te werken. Hoe verklaart u de sterke aantrekkingskracht die uitgaat van deze ideeën?

‘Een cynische kijk is natuurlijk dat bedrijven vooral bezig zijn om hun vervuilende activiteiten te greenwashen. “Ze weten toch heus wel dat dit niet echt werkt?” denken we dan. Maar wanneer je rondhangt in de wereld van natuurbeschermingsorganisaties en bij bedrijven zie je veel mensen die oprecht bezorgd zijn over het milieu, en ook oprecht lijken te geloven in deze [markt]oplossingen. 

Vaak zijn het voormalige ondernemers of beleidsmakers die meer lucratieve posities hebben overgeslagen om hieraan te werken. Ik kan hen daardoor moeilijk alleen maar door een cynische bril bekijken. Dus de vraag is eigenlijk: hoe kan het dat zo veel zeer slimme en succesvolle mensen geloven in deze marktmechanismen die niet bepaald een succesvol trackrecord hebben.’

Uw antwoord is psychoanalytisch van aard.

‘Klopt. De psychoanalytische dynamiek van afwijzing (‘disavowal’) heeft me echt geholpen dit te begrijpen. Aan de ene kant zie je dat men erkent dat er problemen zijn met bijvoorbeeld marktoplossingen, maar er toch – op een dieper niveau – aan toegewijd blijft.’ 

In zijn boek wijt Fletcher dit onder meer aan de kortstondige emotionele bevrediging die natuurbeschermers ervaren bij het idee te werken aan ‘iets goeds’. Daarnaast creëert dit werk, het vliegen naar internationale topontmoetingen met belangrijke politici en beroemdheden, een gevoel van drama en belang. Het falen van natuurbeleid raakt dan makkelijk verdrongen door de fantasie van toekomstig succes.

‘We hebben het bij de klimaat- en biodiversiteitscrisis over het mogelijk catastrofaal ineenstorten van mondiale ecosystemen. Aan de ene kant erkennen we dit allemaal – iedereen heeft het erover. Maar we ondernemen geen acties die daarmee in overeenstemming zijn. En dat is omdat we het kunnen wegredeneren. 

Mijn fundamentele argument is dat neoliberale natuurbescherming een van de fantasieën is die ons in staat stelt te denken dat we in het heden genoeg doen om apocalyptische toekomstscenario's te voorkomen. Ze brengt ons niet in de buurt van waar we moeten zijn, maar op korte termijn kunnen we onszelf troosten met de gedachte dat we doen wat er moet gebeuren.’

U noemt dit in navolging van de Sloveense filosoof Slavoj Žižek een publiek geheim.

‘De VN-klimaattoppen zijn hier het belangrijkste voorbeeld van. Al meer dan 25 jaar komt de wereld naar vergaderingen om te zeggen dat we een overeenkomst nodig hebben. En elke top eindigt met een belofte om die op de volgende top te regelen. En de volgende klimaattop komt weer met dezelfde belofte. Het ene jaar voelen mensen zich hoopvoller over de uitkomst dan het andere. Maar de overeenstemming over daadwerkelijke acties wordt steeds naar de toekomst geduwd. 

Natuurlijk kun je het argument aanvoeren dat het hebben van een klimaattop beter is dan geen klimaattop. Maar na 25 jaar zou je denken dat men de balans op zou maken en zou zeggen: gebeurt er echt iets als gevolg van deze ontmoetingen? 

De aard van het kapitalistische systeem is dat het constante extractie van nieuwe grondstoffen vereist

Het falen van de klimaattoppen in het bereiken van hun doelen lijkt een soort publiek geheim dat over de vergaderingen heen hangt. Het wordt af en toe benoemd, maar is niet onderdeel van de besprekingen zelf.

Het publieke geheim waar ik in het boek steeds op terugkom, is de aard van het kapitalistische economische systeem. Het is een systeem dat van nature constante extractie van nieuwe grondstoffen vereist, en daarmee fundamenteel onverenigbaar is met duurzaamheid.’ 

Hiermee schaart Fletcher zich in economische zin in de neomarxistische school. Zelfs in een diensteneconomie die niet primair afhankelijk is van grondstoffenwinning leidt constante economische groei tot meer schade voor het milieu, omdat winsten zich uiteindelijk vertalen in meer consumptie. Op een bepaald niveau weten we dit allemaal, betoogt Fletcher. Maar we kunnen het nog steeds niet echt openlijk benoemen.

Breken wij het publiek geheim door het hier te bespreken? Of draagt dit juist bij aan de verdere instandhouding ervan?

‘Dat is het moeilijke hieraan. Iets bestempelen tot een geheim helpt paradoxaal genoeg om het geheim te versterken. Het suggereert dat er werkelijk sprake is van een geheim, terwijl we de waarheid altijd al wisten. Zelfs wanneer die wordt geuit, gebeurt er uiteindelijk niets met die informatie. 

Dat is het gevaar van ons gesprek. Ook mijn boek kan bijdragen aan de versterking van het publieke geheim. Maar ik hoop dat als je iets keer op keer blijft herhalen – ondanks dat men het niet wil horen en erdoor van streek raakt – dat uiteindelijk de aura van geheimhouding verdwijnt en het werkelijk bespreekbaar kan worden.’

Tegen het einde van uw boek trekt u de conclusie dat alleen degrowth (letterlijk: ‘ontgroei’) de enige uitweg is uit deze impasse. 

‘Er zijn veel misvattingen over degrowth. Een hoop mensen denken dat degrowth gewoon het krimpen van de economie is, maar dat is niet het belangrijkste punt. 

Het punt is dat er een noodzaak is om economische activiteit te verminderen in overmatig opgeblazen economieën. Dit geldt dus niet voor de hele wereld. Er zijn ook economieën die moeten groeien om te kunnen presteren voor al hun burgers. Die moeten daar ook de ruimte voor hebben, maar wel binnen de grenzen van de planeet. Om de groei van kleinere economieën mogelijk te maken, moeten grotere economieën dus krimpen. Totdat de wereldeconomie als geheel een duurzame stabiele toestand bereikt.

Dat betekent dat welvaart eerlijk verspreid moet worden van rijkere naar armere landen. Een van de zorgen die mensen vaak hebben bij degrowth, is dat krimpende economieën alleen maar meer armoede zouden veroorzaken. Maar dat is precies waarom sterkere mechanismen van herverdeling van belang zijn.’

Is degrowth niet net zo goed een onbereikbare fantasie, zoals groene groei? Zullen we niet ook continu ‘voorwaarts falen’ in het bereiken van degrowth?

‘Ik zie degrowth en ontkoppeling – voortdurende economische groei met steeds minder milieu-impact – als elkaars tegengestelde. De reden dat ontkoppeling wordt gepromoot, is omdat het politiek aanvaardbaar is. Het past binnen de status quo. Maar mijn analyse laat zien dat het onhaalbaar is. Dat maakt het een fantasie. 

Degrowth is precies het tegenovergestelde. In ecologisch opzicht is het logischer. In sociale en economische zin zou het ook mogelijk moeten zijn. Maar op dit moment is het politiek onbereikbaar. Het is ons gebrek aan politieke verbeeldingskracht dat ervoor zorgt dat het niet mogelijk is. Maar in tegenstelling tot ontkoppeling is het in de kern haalbaar.’ 

Hoe zou degrowth er concreet uitzien?

‘Heel specifiek kun je denken aan een meer progressieve inkomstenbelasting, hogere winstbelasting en het beperken van mogelijkheden om kapitaal naar belastingparadijzen weg te sluizen. 

Maar ook CO₂-belasting – in plaats van marktgerichte koolstofhandel – kan een rol spelen. De opbrengsten hiervan kunnen dan ingezet worden om welvaart eerlijker te verdelen, bijvoorbeeld door middel van een basisinkomen. Dit kan ook voor natuurbescherming werken: denk aan een basisinkomen in de vorm van directe betalingen aan gemeenschappen in en rond natuurgebieden.’

Verwacht u dat dit ook te implementeren is?

‘Wat ik altijd graag benadruk is dat onder het neoliberalisme nationale overheden in feite hun eigen dood in scène hebben gezet. Ze pretenderen dat ze de mogelijkheden niet meer hebben om milieumaatregelen te nemen. Maar tijdens de pandemie zagen we plotseling dat overheden ongelofelijk veel capaciteit hebben om bijna alles te reguleren. Dus het klopt simpelweg niet dat overheden niet in staat zouden zijn om vervuilende industrie te reguleren of welvaart beter te verdelen. 

We moeten allereerst erkennen dat de neoliberale strategie zelfdestructief is, en niet positief uitpakt voor de meerderheid van de mensen. 

Centraal hierin staat het loslaten van een economisch model dat afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Want uiteindelijk komt de grote meerderheid van winsten in de wereldeconomie uit fossiele brandstoffen. Dus afstappen van fossiele brandstoffen is ook onvermijdelijk een vorm van degrowth.’

Failing Forward: The Rise and Fall of Neoliberal Conservation is vanaf 14 maart beschikbaar bij University of California Press