Gemeenten zouden de jeugdzorg goedkoper en beter regelen. Het tegenovergestelde is gebeurd. Wat ging er mis? Lees meer

De gemeenten zouden jeugdzorg dichterbij, efficiënter en uiteindelijk ook goedkoper gaan regelen. Het tegenovergestelde gebeurde: het aantal zorgaanbieders is gestegen van 120 in 2014, naar zo’n 6.000 nu. En inmiddels ontvangt één op de tien Nederlandse kinderen een vorm van jeugdzorg.

In de zomer van 2020 was voor veel gemeenten de maat vol. Ze gaven zoveel geld aan jeugdzorg uit, dat zij het financieel niet meer konden bolwerken. Den Haag moet met meer budget over de brug komen, luidde de boodschap.

Maar is geld het enige probleem? Onder de werktitel "Jeugdzorg in het Rood” doet Follow the Money onderzoek naar de geldstromen in de jeugdzorg. In deze gids loodsen we je langs de belangrijkste bevindingen.

88 artikelen

© Elise Vandeplancke

Jeugdbeschermers: ‘De mentale druk kan niemand van je overnemen’

Terwijl bestuurders en branchevertegenwoordigers zich het hoofd breken over tarieven, vacatures en volume maken, voeren jeugdbeschermers het werk uit. Dat valt hen steeds zwaarder. Wachtlijsten, overbelasting, geldgebrek en gedoe met gemeenten over vervolghulp zijn dagelijkse kost. Tegen Follow the Money doen negen jeugdbeschermers uit het hele land een boekje open over hun werkomstandigheden. ‘Ik zie het vuur doven.’

Dit stuk in 1 minuut
  • Samen met Pointer, De Limburger, de Gelderlander, Omroep Flevoland, de Stentor, het Noordhollands Dagblad, het Haarlems Dagblad, het Leidsch Dagblad, de IJmuider Courant, De Gooi- en Eemlander, Tubantia, het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant onderzoekt Follow the Money waar de jeugdzorgmiljarden blijven. 
  • De afgelopen maanden richtten we ons op de jeugdbescherming. Aan deze ‘intensive care van de jeugdzorg’ besteedt een gemeente grofweg 10 procent van haar totale jeugdzorgbudget. Daarbovenop komt nog de jeugdhulp die de jeugdbeschermer vervolgens inzet.
  • De jeugdbescherming komt maar moeilijk aan personeel en weet zowel nieuwe als ervaren medewerkers veelal niet binnenboord te houden. Elk jaar verlaat bijna eenvijfde van de medewerkers – samen goed voor zo’n 1000 fte – de jeugdbescherming. Dat stelt de organisatie voor grote problemen. Voor gezinnen en kinderen is het nog moeilijker: die krijgen te maken met wisselende hulpverleners.
  • In de toenemende berichtgeving over problemen in de jeugdzorg is nauwelijks te lezen hoe de jeugdbeschermers zelf hun werk ervaren. Tegen Follow the Money doen negen van hen hun verhaal. 
  • Daaruit blijkt dat zij zich nog altijd met hart en ziel inzetten voor ‘hun’ kinderen, maar dat zij zich gevangen voelen in een systeem dat gericht is op verantwoording en controle, niet op inhoud. ‘Het is voortaan een uitzondering als een kind meteen passende hulp krijgt.’
Lees verder

In Zeeland is op dit moment geen enkele jeugdbeschermer beschikbaar om maatregelen uit te voeren die de rechter heeft opgelegd. Geen enkele. Kinderrechter Susanne Tempel vindt het onvoorstelbaar. ‘We vinden het als overheid nodig om in te grijpen in een gezinssituatie. Tegen het gezin zeggen we: er zijn zulke grote zorgen, die krijgen we niet opgelost met vrijwillige hulpverlening. Dus gaan we dat verplicht doen. Maar: wie, wat, wanneer – dat weten we niet.’

Sinds de stekker uit de Zeeuwse jeugdbeschermingsorganisatie Intervence ging, moesten rechters aan tien kinderen die direct hulp nodig hebben, nee verkopen. ‘In absolute aantallen lijkt dat niet zoveel, maar het geldt voor elke nieuwe ondertoezichtstelling. Over de lopende hebben we het niet eens.’

Zo dramatisch als in Zeeland is het in de rest van het land niet. Maar om nu te zeggen dat de jeugdbescherming elders op rolletjes loopt: nee. Voornamelijk omdat elk jaar het equivalent van 900 fte de jeugdbescherming verlaat: bijna een kwart van het totaal aantal jeugdbeschermers. ‘In andere regio’s is ook niet altijd direct een jeugdbeschermer beschikbaar,’ verklaart Tempel. ‘Maar dan kunnen we in tenminste zeggen wanneer wel.’

‘Het zijn vaak ontzettend gepassioneerde mensen, die met hart en ziel hun werk doen’

Dat valt de jeugdbeschermers niet te verwijten, benadrukt Tempel. ‘Jeugdbeschermers zijn vaak ontzettend gepassioneerde mensen, die met hart en ziel hun werk doen. Sommigen trekken vijf dagen achter elkaar een kind uit bed, zodat het weer naar school gaat. Daar krijgt die jeugdbeschermer niet extra voor betaald, maar hij doet het wel.’ 

Wel merkt ze dat de moedeloosheid toeneemt bij de jeugdbeschermers. ‘Ik zie het vuur doven. Dat is erg moeilijk om te zien.’

In de toenemende berichtgeving over de problemen in de jeugdzorg is nauwelijks te lezen hoe de jeugdbeschermers zelf hun werk ervaren. Zij mogen vaak niet praten over de gezinnen die ze onder hun hoede hebben. Daardoor kunnen zij zich ook nauwelijks verweren. Zo ontstaat bij het publiek een weinig florissant beeld van de beroepsgroep. Jeugdrechtadvocaat Roy van Kerkhof, die met zijn Advocatenbus jaarlijks 350 ouders bijstaat, verwoordt dat zo: ‘Jeugdbeschermers zijn net als Duitse wijn. Je hebt veel slechte, een boel hele slechte, en een paar goeie.’

Tegen Follow the Money doen jeugdbeschermers van negen verschillende jeugdbeschermingsorganisaties een boekje open over de omstandigheden waaronder zij moeten werken. Vier van hen doen dit onder hun echte naam. De rest durft dat niet. ‘Ik wil graag misstanden bespreekbaar maken,’ zegt er een, ‘maar ik wil ook mijn hypotheek kunnen betalen.’

Te weinig tijd 

Twee uur per week: zoveel tijd mogen ze besteden aan één gezin. Of dat nu uit een alleenstaande moeder met vijf koters bestaat of een ouderpaar met maar één kind: meer tijd is er niet. Bezoektijd, reistijd, overleg, rapportage, onderzoek, zittingen: alles moet binnen die paar uur gebeuren. Meer uren vragen heeft meestal geen zin: ‘De organisatie zit aan het budget, hoor je dan. Misschien volgend jaar,’ zegt Nicky Priem, die als gedetacheerde jeugdbeschermer de meeste gecertificeerde instellingen al van binnen heeft gezien. ‘Meestal is de boodschap: afschalen.’

Dat heeft alles met de kosten te maken. Wil een gecertificeerde instelling (GI) quitte spelen, dan moet zij op volume sturen. Gemeenten houden de tarieven het liefst zo laag mogelijk, wat betekent dat jeugdbeschermers meer gezinnen onder hun vleugels krijgen dan verantwoord. 

Onder politieke druk stuurt de jeugdbescherming scherp op de wettelijke termijnen. Het eerste contact met een gezin moet uiterlijk binnen vijf dagen zijn gelegd, een plan van aanpak moet binnen zes weken klaar zijn en vervolghulp binnen drie maanden op gang komen.

In plaats van mijn caseload te verlichten, probeert de clustermanager me dan een cursus timemanagement aan te smeren

De meeste GI’s werken daarom met wachtlijstbeheerders, die via een stoplichtsysteem in de gaten houden welke jeugdbeschermers de protocollen niet op tijd volgen. In de rode en zwarte zone wil een jeugdbeschermer niet verzeilen, want dat betekent dat ze te laat zijn en er wachtlijsten ontstaan. ‘In plaats van de caseload te verlichten,’ zegt Nicky Priem, ‘probeert de clustermanager me dan een cursus timemanagement aan te smeren.’

Priem besloot rondom de decentralisatie te gaan zzp’en. ‘Zo had ik zo min mogelijk te maken met al die reorganisaties en kon ik toch gewoon mijn vak uitoefenen.’ Ze vertelt hoe ze regelmatig met zes, zeven gedetacheerden op een zolderkamer de ‘rode’ en ‘zwarte’ dossiers wegwerkt. ‘We werken ons maanden aan een stuk helemaal de blubber. Zodra de wachtlijsten verdwijnen, zijn wij ook weer weg. Ogenschijnlijk is dan het probleem opgelost: in elk geval staat de Inspectie straks niet op de stoep.’

De eerste contacten met een gezin verlopen volgens Priem, anders dan de Inspectie als norm stelt, vaak telefonisch. De plannen van aanpak zijn ‘snel in elkaar geflanst’. ‘Als ik kijk wat erin staat, is dat echt niet zoals het hoort met de ouders besproken. Alleen collega’s die nooit de deur uitgaan en alles per mail afhandelen, halen die termijnen,’ zegt Priem. ‘Terwijl de rechter op basis van wat ik notuleer, beslist of een maatregel verlengd wordt.’

Dan moet de grootste horde nog komen: zorgen dat een jongere passende hulp krijgt

Eigenlijk moet de jeugdbeschermer dan de grootste horde nog nemen: zorgen dat een jongere passende hulp krijgt. Juist dat is het grote struikelblok. Zo zitten zorgaanbieders met een gemeentelijk contract vaak al halverwege het jaar aan hun plafond en zijn wachtlijsten van zes tot negen maanden intussen heel gewoon. Recent nog, vertelt Priem, moest ze ‘ellenlang rondbellen’ voor een jongere die eerder gisteren dan vandaag hulpverlening nodig had. Het enige antwoord dat ze kreeg, was ‘nee’. ‘Dat is enorm frustrerend. Als jeugdbeschermer ben je wel eindverantwoordelijk.’

De jeugdbeschermer die zijn werk naar behoren wil doen, heeft twee keuzes. De ene: fors overwerken. ‘Ik ken er genoeg die 55 uur per week werken, terwijl ze voor 36 uur betaald krijgen.’ De andere: keuzes maken. ‘Waar je voor het ene gezin een tandje harder loopt, boet je in op kwaliteit bij het andere.’

Dossier

Jeugdzorg in het rood

De gemeenten zouden jeugdzorg goedkoper en beter regelen. Het tegenovergestelde is gebeurd. Wat ging er mis?

Volg dit dossier

Elke handeling vastleggen

Jeugdbeschermers ergeren zich groen en geel aan de ‘doorgeslagen’ protocollendrift: ‘We zijn veel tijd kwijt met de boel op papier in orde krijgen. Daardoor is er niet genoeg tijd om naar gezinnen te gaan of om te reflecteren op ons eigen handelen,’ zegt Mireille Molenaar, die vorig jaar na 12,5 jaar afscheid nam als jeugdbeschermer. ‘Ik schreef echt niet alles op. Ik ging gewoon aan de slag.’ 

Dat controle moet, snapt Molenaar heel goed. Maar de nadruk ligt te zeer op het goed registreren en te weinig op de inhoud. ‘Dat het goed in de systemen staat, wil niet zeggen dat gezinnen beter geholpen zijn of de juiste hulp krijgen.’ 

In een appgroepje helpen jeugdbeschermers elkaar zoeken welk formulier ze waarvoor in welke gemeente moeten gebruiken

De administratieve druk beperkt zich niet tot de interne administratie. ‘Een wirwar van gemeenten, die allemaal op hun eigen manier werken. Hoe we een verwijzing moeten schrijven, productcodes, formulieren: het verschilt per gemeente,’ zegt Mireille Molenaar. Haar collega Priem heeft er inmiddels een apart appgroepje voor, waarin jeugdbeschermers elkaar helpen welk formulier ze waarvoor in welke gemeente moeten gebruiken en welke code ze voor welk ‘perceel’ moeten invullen.

Geld boven inhoud

Marktwerking zien ze op zijn zachtst gezegd als ‘niet oké’. ‘Gemeenten sturen op geld. Wij willen de beste hulp,’ vat Molenaar samen. ‘Ik voel me vaak een verkoper, omdat ik zo vaak moet soebatten bij gemeenten waarom ik bepaalde zorg geregeld wil hebben,’ zegt Richard. ‘Zonde van mijn tijd. Ik zit liever bij een van mijn gezinnen op de bank.’

‘Als ik een kind heb waarvan ik weet dat een zorgaanbieder buiten de regio het beste kan helpen, mag ik dat alleen in crisissituaties regelen,’ zegt Richard. ‘In de regio kost een bed, noem maar wat, 500 euro per dag. Buiten de regio 750 euro per dag.’ Dat betekent dat de gemeente waar het kind woont, extra geld voor een bed buiten de regio moet ophoesten. Dat speelde voor de decentralisatie niet.

‘We mogen alleen naar gecontracteerde aanbieders verwijzen. De gemeente zegt dat ze binnen de regio alle mogelijke zorg gecontracteerd hebben. Dat is niet zo.’ Bizar, noemt hij dit, want zo kon het gebeuren dat hij een kind ein-de-lijk op de juiste plek had gekregen, maar het toch weer teruggeplaatst moest naar een plek binnen de regio. ‘Omdat de instelling dichtbij dat geld niet wilde mislopen. Zo maken ze elkaar kapot.’ 

Hoe vaak ik niet gehoord heb: dit gezin nemen we niet aan, want we vinden de problematiek te zwaar

Ook Zeeland heeft een ban op buitenregionale hulp. ‘We mochten niemand meer boven de rivieren plaatsen,’ zegt Maria. ‘En deden we dat toch, dan moesten gemeenten met elkaar in conclaaf over de financiën. Dat is een rompslomp waar niemand blij van wordt. Ik wil niet over prijskaartjes praten, maar ik word er wel in getrokken. Als een gemeente beslist dat een gezinshuis voor een lager tarief moet werken, zegt het gezinshuis: haal het kind maar weg, voor dat geld doe ik het niet.’ 

Kinderen weigeren wegens ‘te zwaar’, ook dat gebeurt. Alleen het laaghangend fruit komt in aanmerking voor een behandeling. ‘Hoe vaak ik niet gehoord heb: dit gezin nemen we niet aan, want we vinden de problematiek te zwaar,’ zegt Priem. ‘Slaagt een instelling er niet in de situatie te verhelpen, dan neemt de gemeente volgend jaar een ander.’

Dat een gemeente kan zeggen: budgetplafond bereikt, jammer dan – daar kan deze ervaren jeugdbeschermer niet bij. ‘De goedkoopste instelling krijgt de meeste uren, maar dat wil niet zeggen dat die kwaliteit levert.’ 

Levert de instelling wel kwaliteit en is het gemeentelijke budgetplafond niet bereikt, dan is er dat andere probleem: wachtlijsten. ‘Vervolgens moet ik me voor de rechter verantwoorden, omdat ik niet kan leveren wat nodig is. Terwijl ik het ook niet kan helpen dat een instelling een wachtlijst van acht maanden heeft. “Kon je niet wat anders regelen?” vraagt de rechter dan. Nee, dat kan ik niet, want het is er gewoon niet.’

Aanbod van zwaardere hulp keldert

Tegenwoordig hebben jeugdbeschermers met een waslijst aan gecontracteerde aanbieders te maken. Maria uit Zeeland geeft toe dat ze soms niet meer weet waar ze het moet zoeken: ‘Ik kan niet beoordelen of een bedrijf goed is als ik het niet ken.’ In haar regio startte een zorgboerderij aanvankelijk goed. Naarmate het bedrijf groeide, ging de kwaliteit achteruit. Maria haalde ‘haar’ kinderen er daarom weg. 

‘Om te voorkomen dat een kind weer op een wachtlijst belandt, kies je voor halfbakken hulp’

‘Het is heel simpel: als de zorg niet wordt geboden, dan trek ik de stekker eruit. Terwijl er ook collega’s zijn die denken: waar moet ik dán met die kinderen naar toe? Om te voorkomen dat ze weer op een wachtlijst belanden, kies je voor halfbakken hulp. Daar kan ik nog steeds niet aan wennen.’

‘Om voor elkaar te krijgen dat een meisje met spoed naar de ggz-hulp kon, heb ik overgewerkt,’ zegt Mireille Molenaar. ‘Pas zeven maanden later had ze een eerste gesprek. In tussentijd groeiden haar problemen en moest ik brandjes blussen. Als jongeren eindelijk aan de beurt zijn, is zwaardere hulp nodig of moeten ze zelfs uit huis worden geplaatst. Het is tegenwoordig een uitzondering als een kind meteen goed wordt geholpen.’ 

Juist binnen die zwaardere hulp is er steeds minder aanbod. ‘Hoenderloo dicht, Juzt weg, afdelingen voor specialistische behandelingen sluiten,’ somt Petra de Vries op. ‘Waar ga je ze allemaal helpen?’

Gedurende de hele wachttijd blijft de jeugdbeschermer verantwoordelijk voor het wel en wee van een kind. ‘Soms ga ik voor optie twee of drie, terwijl ik weet dat het niet helpt,’ zegt Richard. ‘Eigenlijk is dat gek, want ik gun een kind de beste optie. Maar dat is het systeem waarin we met ons allen gevangen zitten.’

Tucht voor het individu

Onderdeel van de zes jaar oude Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het tuchtrecht. Ontevreden ouders kunnen ‘hun’ jeugdbeschermer sindsdien voor een commissie van jeugdzorgprofessionals dagen. Voor de decentralisatie kon dat niet, dus je zou denken: dat is een vooruitgang. 

Dat ligt voor een individuele jeugdbeschermer iets genuanceerder. ‘Wij nemen kernbeslissingen over een gezin in teamverband. Dat is goed, want wij horen niet solitair te werken, en het team bekijkt zware besluiten van alle kanten,’ zegt Richard. ‘Maar uiteindelijk staat mijn naam en handtekening onder het verzoekschrift aan de rechter en ben ik eindverantwoordelijk.’

Met name in het toenemend aantal complexe scheidingen doen ouders continu een appèl op de jeugdbeschermer. Daarmee plaatsen ze de jeugdbeschermer in een onmogelijke spagaat, zegt Susanne. ‘Ze trekken alles uit de kast om te laten zien dat de andere ouder het niet goed doet. Tot de kern komen om een oplossing te vinden, kost heel veel energie. Als je te veel gezinnen hebt waarbij dit speelt, ga je er aan onderdoor.’

Sommige ouders voelen zich zo onheus bejegend dat ze stelselmatig bij de tuchtcommissie klagen, beaamt Christel Noppen van Jeugdbescherming west. ‘Ik ken collega’s die maandelijks een klacht ontvangen van dezelfde mensen.’

Doodsbedreigingen

Veel ouders zitten niet te wachten op inmenging door een jeugdbeschermer. Die onvrede mondt steeds vaker uit in agressie. Regelmatig ontvangen jeugdbeschermers dreigende berichten via de app, mail of telefoon. Via social media nagelen ouders ‘hun’ jeugdbeschermer publiekelijk aan de schandpaal.

‘Dat is best heftig,’ zegt De Vries. ‘Ik snap dat je voor je kind vecht, tot op het bot. Maar soms zijn er ook problemen die mensen niet willen zien. Als een ouder niet wil meewerken, wat is dan belangrijk? Dan kijken we naar het kind. Soms is iedereen na veel puzzelen tevreden. Soms lukt dat niet en dan krijg je stalkers achter je aan.’

‘Voor een kind kan één beschikbare volwassene het verschil maken. Ik wil die volwassene zijn’

Christel Noppen werd zelfs met de dood bedreigd. ‘Daar heb ik aangifte van gedaan.’ Hoe houdt ze dit werk nog vol? ‘Ik zie mezelf niks anders doen. Uit onderzoek blijkt dat voor een kind één beschikbare volwassene genoeg kan zijn voor een steviger bestaan in de toekomst. Ik wil die beschikbare volwassene zijn.’ 

Het verschil maken voor een kind in een moeilijke situatie: het lukt ze allemaal, al lukt het niet bij ieder kind. ‘Het gaat in dit werk om kleine dingen,’ zegt Noppen. ‘Als je grote stappen wil maken, dan moet je niet bij de jeugdbescherming komen werken.’ Een kaartje met Kerst, een kind dat vraagt of hij tot zijn achttiende mag blijven bellen, een berichtje op Facebook waar het kind, nu volwassen, de jeugdbeschermer bedankt: dat houdt ze gaande. ‘Als ik naar de diploma-uitreiking van één van mijn pupillen ga, die voor de havo slaagt, en ik denk: “Die gaat het redden” – dat maakt alle doodsbedreigingen goed,’ zegt Noppen.

Mentale druk

Niet iedereen is uit het juiste hout gesneden voor dit werk. ‘Zelfs als je veel ervaring in het vak hebt, is dit heftig werk,’ zegt Christel Noppen. ‘Zeker jonge mensen houden dat niet altijd vol.’

Dat komt door de mentale druk, vervolgt ze. ‘Alle jeugdbeschermers willen dat een kind veilig is. Soms moet je verdragen dat je dat niet helemaal kunt borgen. Je kunt nu eenmaal niet 24 uur, 7 dagen per week bij een kind zijn. Die gedachte kan slopend zijn.’

Hoe dat voelt of hoe je daarmee om moet gaan, is nieuwe medewerkers bijna niet uit te leggen. ‘De mentale druk kan niemand van je overnemen,’ zegt Noppen. ‘Ik denk dat dat een reden is waarom zoveel mensen de jeugdbescherming al in hun eerste jaar verlaten.’

‘Dit werk is voor de meeste jongeren een stap te ver,’ beaamt Molenaar. ‘Ik heb er in korte tijd veel zien gaan, omdat ze het gewoon niet redden. Goed inwerken en begeleiden is essentieel.’ Het gebeurt ‘heel vaak’ dat Nicky Priems telefoon ’s avonds overgaat en ze een nieuwe collega huilend aan de lijn heeft met de boodschap: ik trek het niet meer. 

Al die jonge instroom legt tevens een behoorlijk grote druk op de meer ervaren collega’s

‘Ook omdat ze nauwelijks tijd krijgen om bij te komen. Een uithuisplaatsing is verschrikkelijk om te doen. Kom je daar van thuis, dan ben je op, leeg. Ook al ben je pas om 2 uur ‘s nachts klaar, die tijd compenseren kan niet. Want dan er is de volgende dag een zitting, die je niet kunt overdragen, omdat ouders dan zullen zeggen: ik heb die medewerker nog nooit gezien. Dus dan ga je toch maar zelf.’

Al die jonge instroom legt tevens een behoorlijk grote druk op de meer ervaren collega’s. Met het inwerken en begeleiden van de nieuwelingen krijgen zij er een extra taak bij, want de caseload wordt er niet minder om. 

Om de slagingskans van haar nieuwe, jonge medewerkers te verhogen, heeft Jeugdbescherming west een intensief inwerkprogramma ontwikkeld. Nieuwelingen krijgen trainingen, een coach, assessments en intensieve begeleiding op hun casussen. ‘Zo zijn de uitstroomcijfers het afgelopen jaar wel wat teruggedrongen,’ weet Noppen.

Ziekteverzuim en uitstroom pieken

Gecertificeerde instellingen huren Nicky Priem in als gedetacheerde, onder andere om hoog ziekteverzuim op te vangen. Ze zit een half jaar tot een jaar bij een GI, maar ouders vertellen dat ze een tijdelijke kracht is, mag ze niet. ‘Als je zegt: dan en dan ben ik weg, willen gezinnen niet eens meer meewerken.’

‘Afschuwelijk,’ vindt Mireille Molenaar de vele wisselingen. ‘Gaan collega’s met pensioen of worden ze zwanger, dan kun je daar niets aan doen. Toch blijft het heel kwalijk als een gezin om de haverklap iemand anders met weer een andere toon krijgt. Dat ze dan de hakken in het zand zetten, is begrijpelijk. Grote kans dat daardoor de ondertoezichtstelling weer verlengd moet worden omdat doelen niet behaald zijn.’

Zieke collega’s trekken een voortdurende wissel op een team, vertellen de jeugdbeschermers, waardoor er eigenlijk altijd gaten vallen in de uitvoering van het werk. Dat betekent dat de achterblijvers die moeten opvullen.

In Zeeland, waar er nu geen enkele jeugdbeschermer meer bij komt, is het huilen met de pet op, zegt Maria. ‘Zo erg is het nog nooit geweest. We werken nu met uitzendkrachten.’

Goede zaken

De detacheringsbureaus met jeugdbeschermers in hun bestand doen goede zaken. Nicky Priem, inmiddels zes jaar zzp’er, weet er alles van. ‘Als ik zeg dat ik open sta voor een nieuwe uitdaging, kan ik binnen week kiezen uit zeven GI’s. Bureaus beloven van alles: van lunches of een leuke foto op LinkedIn tot een leaseauto.’ 

Aan al die beloftes heeft Priem niets. Wat ze wil, is hulp voor de kinderen die ze onder haar hoede heeft. Nu krijgt ze zelfs voor een suïcidale tiener niets geregeld. Ze stuurt Follow the Money een brief van een instelling die ze aanschreef voor hulp. ‘Een van vele’, schrijft ze erbij. De brief is gedateerd op maandag. De spoedpoli laat schriftelijk weten de rest van de week vol te zitten. Als er al een gaatje is voor een screening, moet ze er rekening mee houden dat deze jongere daarna opnieuw op een wachtlijst belandt. ‘Wij vragen u geduldig te zijn,’ staat er. En: ‘Excuses voor het ongemak.’ 

Ondanks alle problemen houden de jeugdbeschermers de moed erin. Maria: ‘Ik kan niet tegen onrecht. Als het je lukt om bij kwetsbare gezinnen de puzzel te leggen, zodat ze weer de weg omhoog terugvinden, is het zo’n mooi vak.’