Max van Weezel bij de herdenkingsbijeenkomst voor oud-premier Wim Kok, oktober 2018

Max van Weezel bij de herdenkingsbijeenkomst voor oud-premier Wim Kok, oktober 2018 © ANP / Remko de Waal

‘Politici, daar spreek je niet mee, daar schrijf je tegen…’

3 Connecties

Relaties

Transparantie

Werkvelden

Politiek Journalistiek
159 Bijdragen

Ewald Engelen staat stil bij de dood van Max van Weezel en prijst hem als een journalist pur sang, die nog lang de standaard zal zetten. Maar het eerbetoon dat politici de overleden journalist betoonden, gaat Engelen te ver. Waar is de afstand tussen journalistiek en politiek gebleven?

Over de doden niets dan goeds. Met alle eerbetuigingen van vorige week kun je het als geïnformeerde burger alleen maar eens zijn: Max van Weezel was een journalist van de buitencategorie, die nog lang de standaard zal zetten in een professie die steeds meer de weg kwijt is.

Maar hoe terecht ook, bij sommige loftuitingen kun je wat mij betreft wel degelijk vraagtekens plaatsen. De klachten onder burgers over de partijdigheid van de (politieke) pers zijn de laatste jaren niet van de lucht. Te veel aandacht voor de middenpartijen, te weinig voor de uitdagers (zolang ze niet Wilders of Baudet heten); te veel aandacht voor Haagse techniek, te weinig voor wat burgers werkelijk bezig houdt; te veel aandacht voor bobo’s, te weinig voor gewone mensen; te veel aandacht voor het wereldbeeld van de elite, te weinig voor de alternatieven; te veel aandacht voor het spel, te weinig voor de knikkers.

Geregeld heb ik dit van nabij mogen aanschouwen. Zo bestond de Volkskrant het om aan de vooravond van het debat over de regeringsverklaring van Rutte-3 in de krant kort alle oppositieleiders te bespreken, behalve de lijsttrekker van de Partij voor de Dieren (tevens mijn geliefde). Vergeten, zo verontschuldigde de redactie zich dagen later. Maar een dag na de Provinciale Statenverkiezingen van afgelopen maand deed de krant het opnieuw: geen woord over de Partij voor de Dieren in haar overzicht.

Of neem de NOS, die het bestond om – bij monde van Ron Fresen en Dominique van der Heyde – in de nabeschouwing van de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 de winst van de Partij voor de Dieren weg te lachen als een randverschijnsel van dierengekkies dat geen serieuze analyse verdiende.

Of kijk naar de krankjorume heiligverklaring van Jeroen Dijsselbloem als voorzitter van de Eurogroep in de Volkskrant, die klakkeloos diens kritiek op de ‘ideologische’ Varoufakis afdrukte en niet in de gaten had daarmee de hardvochtige neoliberale ideologie van Dijsselbloem zelf tot norm te verheffen.

Het was de ultieme kus des doods: de macht die haar eigen controleur met veel egards begroef

Of neem de doodse stilte die er in het merendeel van de Nederlandse media – Follow the Money en De Correspondent uitgezonderd – heerst over de ijzeren greep van grootzakelijke belangen op de Europese besluitvorming, wat leidt tot beslissingen die vaak de belangen van burgers, dieren en natuur schaden. Denk aan dieselgate, de schaalvergroting in de landbouw en veeteelt, de kapitaalmarktenunie, de aanbestedingseisen die kleine bedrijven uitsluiten, het vrije verkeer van kapitaal dat de onderhandelingspositie van de factor arbeid heeft uitgehold, en een emissiemarkt die is bedolven onder gratis emissierechten voor grootvervuilers en dus tandeloos is.

Aan dat alles moest ik denken toen ik hoorde dat de Tweede Kamer afgelopen woensdag een speciale herdenking voor de overleden Van Weezel had ingelast. Kamervoorzitter Arib vroeg bij die gelegenheid om een minuut stilte voor de man die zij een van de grootste naoorlogse parlementaire journalisten noemde. Zij karakteriseerde Van Weezel als een politieke junkie, die liefst zo dicht mogelijk tegen de macht aan kroop om zijn slachtoffers te verleiden meer te zeggen dan zij wilden. Arib presenteerde dat als het summum van kritische journalistiek, waar anderen nog een puntje aan konden zuigen.

Ondertussen hoorde premier Rutte het in vak K zwijgend aan en zag hij dat het goed was. Het was de ultieme kus des doods: de macht die haar eigen controleur met veel egards begroef en daarmee stilletjes de hele beroepsgroep van zijn angel ontdeed.

Wat mij betreft is het symptomatisch voor een pers die eigenlijk te dicht tegen de macht aanschurkt om haar cruciale democratische taak – onverbloemd en moedig waarheidsspreken – naar behoren te kunnen vervullen. Daar is inmiddels al veel over geschreven. Joris Luyendijk publiceerde er in 2011 een prachtig essay over, nadat hij een maand lang op het Binnenhof had rondgelopen om de bewoners in hun eigen biotoop te kunnen observeren. Je hebt het niet van mij, maar… schildert een ontluisterend beeld van de hechte relaties die tussen politiek, journalistiek, lobbyisten en voorlichters bestaan, en die worden geweven in die lobby-campus bij uitstek die Nieuwspoort heet.

Het Binnenhof heeft alle kenmerken van een klassieke mutual admiration society

Niet alleen zijn de relaties hecht, de vier groepen wisselen ook geregeld stuivertje: de journalist wordt voorlichter, de politicus lobbyist, de voorlichter politicus, en omgekeerd. Het onvermijdelijke gevolg is een ongezonde, incestueuze vriendschappelijkheid tussen groepen die elkaar eigenlijk diep zouden moeten wantrouwen. Ook ontstaat zo al even onvermijdelijk een consensus over hoe politiek eruit moet zien, wat er op de politieke agenda moet staan, en welke politieke oplossingen wel of niet door de beugel kunnen, alles volgens het principe waar-je-mee-omgaat-daar-word-je-mee-besmet. Luyendijk liet er geen misverstand over bestaan dat dit een grauwsluier van uniformiteit over de politiek legde, die de kloof tussen politiek en burger, die nu eenmaal inherent is aan een representatieve democratie, alleen maar verder vergrootte.

Iedereen die wel eens een blik achter de schermen van het Binnenhof heeft geworpen, weet dat Luyendijk gelijk heeft: journalisten en politici die onderling jijen en jouwen, elkaar amicaal bij de voornaam noemen, die appjes sturen om elkaar te feliciteren met de verjaardagen van hun partners en kinderen, die dezelfde recepties en partijtjes frequenteren en daar menig glas op elkaar heffen, die aanwezig zijn op elkaars afscheidsfeestjes en elkaar onophoudelijk wederzijds lof toezingen. Het Binnenhof heeft alle kenmerken van een klassieke mutual admiration society.

Vorig jaar deden Kim van Keken en Eric Smit van dit onvolprezen platform die kritiek nog eens dunnetjes over in de explosieve rede die zij uitspraken bij de ontvangst van de Anne Vondelingprijs voor hun serie over de corrupte voorzitter van de VVD, Henry Keizer. Daarin staken zij hun verbazing (en nauw verholen ergernis) over het conformistische karakter van de parlementaire journalistiek niet onder stoelen of banken. Aan de hand van een kralenketting van anekdotes over parlementaire journalisten die de onderzoeksjournalist afvielen omdat die zich op hun terrein zou begeven, waarmee de Binnenhof-watchers zich van de weeromstuit ontpopten als verdedigers van de politieke status quo, hielden Smit en Van Keken een hartstochtelijke pleidooi voor ‘een onbevreesde, onafhankelijke houding van journalisten die onderzoek doen in plaats van woordvoerders na te praten’. Ze bepleitten afstand in plaats van nabijheid, onafhankelijkheid in plaats van kritiekloos je hooggeplaatste bron nabauwen, autonome nieuwsgierigheid in plaats van scoringsdrift bij collega’s en politici. Het zijn deugden die onder hedendaagse parlementaire verslaggevers helaas dun zijn gezaaid.

Overigens wordt de Anne Vondelingprijs gefinancierd door maar liefst vier lobbyisten – of Haagse PR-bureaus, zoals het eufemistisch op de website heet – waaronder beruchte woordvoerders van grootzakelijke belangen als Hill & Knowlton en Meine, Holla en partners.

Iets meer wantrouwen graag, iets meer afstand tot de macht, en iets minder hunkering naar eerbewijzen en loftuitingen

En drie jaar eerder had Van Weezel zelf er al een voorschot op genomen, in een prachtig interview met de Volkskrant. Daarin keek hij terug op zijn carrière aan het Binnenhof en constateerde hij met leedwezen dat de spittende en gravende journalist van weleer definitief verleden tijd was geworden. Hij stelde dat de parlementaire verslaggeving was verworden tot een veredelde vorm van sportjournalistiek. Wie speelt met wie? Wie heeft gescoord? Wie heeft gewonnen? Wie verloren? Wie degradeert? Wie promoveert? Volgens Van Weezel was het inherent aan een tijdperk waarin kranten en media hun gezag grotendeels waren kwijtgeraakt en waarin journalisten met elkaar concurreren om zoveel mogelijk hits en likes bij een wispelturig lezers-, kijkers- en luisteraarspubliek te verzamelen.

Ik begrijp de parlementaire journalist wel: niets menselijks is hem of haar vreemd. Wie hunkert er niet naar erkenning van zijn gelijken? Wie vindt het niet eervol tot de vriendenkring te worden gerekend van de mannen en vrouwen die aan de knoppen draaien, zoals het zo heerlijk doenerig heet, ook al danken diezelfde mannen en vrouwen hun positie in hoge mate aan de aandacht die jij zelf aan hen besteedt.

Toch zou ik met Luyendijk, Smit & Van Keken, en Van Weezel zelf, een lans willen breken voor een ander ethos onder parlementaire journalisten. Iets meer wantrouwen graag, iets meer afstand tot de macht, en iets minder hunkering naar de eerbewijzen en loftuitingen waarmee diezelfde macht de journalistieke kritiek probeert in te palmen. Misschien is het een idee om iedere journalist het aloude journalistieke adagium van de vader van Max Pam en oud-redacteur van Het Parool in de ziel te laten griffen: ‘Politici, daar spreek je niet mee, daar schrijf je tegen.’

Al was het maar om werkelijk vrij en onverveerd te kunnen berichten en elke schijn van partijdigheid te vermijden. Het is het minste dat burgers van journalisten mogen verwachten.