‘Journalistiek is geen wetenschap’

Eric Smit gaat in op het Groene-essay van collega Marcel Metze en houdt een pleidooi voor zuiver redeneren.

Samenvatting:
 
Journalistiek wijkt op essentiële punten af van wetenschap. Journalistiek beoogt geen algemeen geldende uitspraken te doen en zal nooit aan de eis van volledige bronnenverantwoording kunnen voldoen. Dat is ook helemaal niet de bedoeling. De kern van de (onderzoeks)journalistiek is nu juist dat bronnen beschermd moeten worden.
 
Het werk van journalisten moet niettemin gecontroleerd kunnen worden. Daarvoor is een grote mate van transparantie een vereiste. 
 
Journalisten zouden een meer wetenschappelijke aanpak moeten omarmen, daar kan het werk alleen maar beter van worden. Die aanpak vergt ook logische discipline.
 
Journalist Metze maakte een analyse van bronnen van het boek Nina en trok schijnbaar stellige conclusies. Dit op grond van oppervlakkig onderzoek, grove simplificaties, foutieve veronderstellingen en ondeugdelijke redeneringen. Metze zou zijn pleidooi kunnen onderstrepen door zelf wetenschappelijker te werk te gaan. 
 
---
 
Journalistiek moet zichzelf wetenschappelijke discipline opleggen, vindt onderzoeksjournalist Marcel Metze. In een uitvoerig stuk in de Groene van een maand geleden bepleit de onderzoeksjournalist meer transparantie van zijn collega’s. Onze beroepsgroep moet verantwoording afleggen voor het afgeleverde werk. ‘Journalisten kunnen geen monopolie meer claimen op de waarheid’, stelt Metze. Persoonlijk ben in mijn loopbaan nog nooit een journalist tegengekomen die meende dat hij of zij een monopolie op de waarheid had, maar dat even terzijde. De discussie die Metze opwerpt is hoe dan ook zeer actueel. Sinds eerder dit jaar Wikileaks de wereldpers haalde, heeft woordvoerder Julian Assange herhaaldelijk gepleit voor de invoering van de wetenschappelijke aanpak in de journalistiek. Data moeten geopenbaard worden, journalisten moeten die kunnen analyseren en interpreteren. Wetenschappelijke strengheid vergt dat conclusies moeten kunnen worden gecontroleerd en gereproduceerd. ‘Waarheden’ moeten kunnen worden getoetst.
 
Bronbescherming
Assange gaat uit van een ideale wereld waarbij data volledig gedemocratiseerd is: iedereen moet erover kunnen beschikken. Wikileaks maakt dat voor een deel ook mogelijk. Maar de data die daar is te vinden is zeer beperkt en zal dat altijd blijven. Volledige openbaarheid van bronnen is in de journalistiek niet allee praktisch onmogelijk, maar ook onwenselijk. Privacykwesties en de voor de journalistiek elementaire bronbescherming maken dat immers onuitvoerbaar. 
 
Bronnen nemen risico’s door met journalisten te spreken. Er kunnen represailles volgen indien hun rol bekend wordt. Rechtszaken en ontslag kunnen het gevolg zijn. Of erger: de persoonlijke veiligheid kan in het geding komen. Het waarborgen van hun anonimiteit is van het allergrootste belang. Hoe belangrijk bronbescherming is, toont onder andere de kwestie rond de verhalen in de Telegraaf over de inlichtingendienst AIVD. Telegraaf-journalisten Bart Mos en Joost de Haas werden in 2006 door de AIVD afgeluisterd en door justitie in gijzeling genomen omdat ze weigerden te onthullen wie hun staatsgeheime stukken in handen had gegeven. Op 18 juni 2009 viel de Rijksrecherche ook nog eens het huis van hun collega Jolande van der Graaf binnen die ook enkele verhalen had geschreven over de AIVD. Ook De Graaf zou mogelijk beschikken over staatsgeheime stukken. Mensen die verdacht werden van lekken, waaronder een AIVD-medewerker, werden gearresteerd. De hoofdredactie van de Telegraaf en journaliste De Graaf bleken ook nog eens te worden afgeluisterd. Een rechter moest er aan te pas komen om deze praktijken een halt toe te roepen. 
 
Detective 
Zelf heb ik ook ervaringen opgedaan met verregaande pogingen om bronnen te achterhalen. Toen ik in 2005 mijn eerste grote verhaal over het onderwerp van mijn boek had geschreven, bleek de Amsterdamse privé-detective Paul Stoppelman zich intensief bezig te houden met het nabellen van enkele van mijn anonieme bronnen. Dit onder een valse naam en zich uitgevend als journalist van Nieuwe Revu en FEM Business. Hij dook zelfs op in Tanzania waar hij een anonieme bron benaderde. Ik begreep aanvankelijk niet hoe het mogelijk was dat deze Stoppelman mijn bronnen zo nauwkeurig wist te traceren. Dankzij een tip kwam ik erachter dat de gespecificeerde telefoonrekeningen van mijn mobiele telefoon door een onbekende frauduleus waren opgevraagd. Bij navraag bij mijn mobiele operator bleek dat te kloppen. Ik deed aangifte, maar de Amsterdamse politie bleek ondanks de zeer duidelijke aanwijzingen niet in staat de zaak rond te krijgen. Stoppelman ontkende er iets mee te maken te hebben en gaf schriftelijk aan niet voor het onderwerp van mijn verhaal te werken, maar voor ‘een bekende Joodse organisatie’. 
 
Deze gebeurtenissen hebben mij vanaf het begin van het biografie-project doordrongen van het belang om zorgvuldig met bronnen om te gaan en deze waar mogelijk te beschermen. Na publicatie van mijn boek bleek dat eens te meer. Namen die in mijn boek staan genoemd, zijn vrijwel zonder uitzondering door het team rond Nina Storms benaderd. In sommige gevallen zeer herhaaldelijk. Bij velen werd er stevig op aangedrongen om verklaringen af te geven die de inhoud van mijn boek zou weerspreken. In elk geval een van mijn bronnen correspondeert sinds enkele maanden uitvoerig met haar advocaat.  
 
‘Goede journalisten beschermen hun bronnen en zorgen dat die niet traceerbaar zijn’, zei onderzoeksjournalist Joost Oranje eerder dit jaar in het Parool. ‘Je bron beschadigen is een van de grootste journalistieke doodzondes’. Hij zei in datzelfde stuk dat hij niet geloofde dat diepgaande en onthullende reconstructies maakbaar zijn zonder het gebruik van off the record-bronnen. Ik ben het hartgrondig met hem eens.
 
Discipline
Moet een journalist het er dan maar bij laten zitten? Nee. Ik ben net als Metze voor grotere transparantie van journalistiek werk. Ik heb dat ook in de praktijk gebracht, getuige het omvangrijke notenapparaat dat ik bij mijn laatste boek Nina, de onweerstaanbare opkomst van een powerlady publiceerde. Ik ben ook een voorstander van de logische discipline die wetenschappers in hun werk aanbrengen. Daar kunnen journalisten in het algemeen nog veel van leren. Mijzelf inbegrepen. Maar journalistiek is in mijn ogen zeker geen wetenschap. Behalve dat volledige transparantie van bronnen niet haalbaar is, is er nog een belangrijk verschil: wetenschap beoogt algemeen geldende uitspraken te kunnen doen. Journalistiek beoogt dat zeker niet. Integendeel, journalistiek beoogt slechts in specifieke gevallen iets te onthullen of aan te kunnen tonen, dan wel vragen op te werpen. 
 
Laboratoriumrat 
Dat laatste doet Metze in zijn essay ook. Hij wilde de discussie aanwakkeren aan de hand van een actueel onderwerp. Mijn boek fungeert daarbij als laboratoriumrat voor de onderzoeker. Hij maakt een analyse van de door mij gehanteerde onderzoeksmethoden en toetst mijn bronnen om de kwaliteit van mijn boek te bepalen. Met dat uitgangspunt kan ik het niet oneens zijn. De kwaliteit van de bronnen bepaalt in zeer grote mate de kwaliteit van het journalistieke werk. Wil iemand een gefundeerde uitspraak kunnen doen over de kwaliteit van het journalistieke werk, moeten bronnen controleerbaar zijn. Daar ben ik het ook al mee eens, hoewel volledige transparantie in mijn ogen dus onmogelijk is. Vandaar dat ik als een van de zeer weinige Nederlandse journalisten een uitvoerig notenapparaat produceerde. Iets dat Metze zelf, en dat erkent hij ook, voor het grootste deel van zijn journalistieke carrière nooit heeft gedaan. 
 
Wetenschappelijke doodzonde
‘Is Nina een goed boek?’, vraagt hij zich nu af. Volgens Metze moeten journalistieke boeken als Nina aan twee belangrijke vereisten voldoen: de auteur moet de feiten correct presenteren en hij moet een waarheidsgetrouw beeld schetsen. Metze stelt vervolgens de vraag: ‘Voldoet Eric Smit aan die eisen? Presenteert hij zijn feiten correct en is zijn beeld van Nina waarheidsgetrouw?’ Aan het beantwoorden van die vragen komt hij niet toe. Hij suggereert wel het een en ander door kritisch naar mijn notenapparaat te kijken. Hij trekt vervolgens stellige conclusies. Nina ‘is’ volgens Metze ‘een verslag dat a) sterk rust op informatie uit tweede hand en van wisselende betrouwbaarheid, waarin b) de bronvermelding incompleet is, en waarin c) de visie van Nina’s tegenstanders is oververtegenwoordigd en die van haar vrienden ondervertegenwoordigd’. 
 
Classificeren en turven is de toetsingsmethode die Metze hanteert om deze uitspraken te doen over de kwaliteit van mijn bronnenmateriaal. Ik ben van mening dat die methode tekort schiet. Het doet geen recht aan de veelsoortigheid van het materiaal. Dat is met een eenvoudig voorbeeld te illustreren: door alle bronnen uit de media bijeen te vegen maakt Metze geen verschil tussen een nieuwsbericht, een interview en het werk van onderzoeksjournalisten. Wel doet hij hier en daar uitspraken over de vindplaats. Weekblad Privé is twijfelachtig, Het Financieele Dagblad niet. Daarmee verraadt hij om te beginnen een weinig onbevangen kijk op bronnen. Verder doet die methode ook geen recht aan het meest wezenlijke van de bronnen: de kwaliteit. Mijn standpunt is dat iemand geen uitspraak over de betrouwbaarheid van een bron kan doen door simpelweg de herkomst ervan te benoemen. Andersom kan ik ook niet stellen dat een stuk betrouwbaar is omdat het bijvoorbeeld uit NRC Handelsblad afkomstig is. Dat is jezelf beroepen op gezag, ofwel een drogreden. Het gebruik daarvan is een wetenschappelijke doodzonde.
 
Societyblad Privé
Volgens Metze zijn mijn bronnen in 6 categorieën in te delen. De grootste categorie bronnen blijkt media te zijn (kranten, bladen, radio, tv, boeken). 46 Procent van mijn notenapparaat rekent hij hiertoe. Ik heb het niet nageteld, maar het is hoe dan ook een fors percentage. Media bieden volgens Metze ‘informatie uit tweede hand’. Een citaat of verslag van een persoon komt immers via een journalist tot de lezer. Daar valt op zich weinig tegen in te brengen. De vraag of dat een bezwaar is, hangt af van de kwaliteit van de journalistieke producties.
De door mij gebruikte media beoordeelt hij dus als ‘zeer verschillend’. Van societyblad Privé tot Het Financieele Dagblad en NRC Handelsblad. ‘Als de auteur de overgenomen gegevens niet nader heeft gecontroleerd, en daar geeft hij geen aanwijzingen voor, werken die kwaliteit- en betrouwbaarheidsverschillen direct door in zijn onderbouwing’, schrijft de onderzoeksjournalist verder. Van sommige bronnen zou ik ‘ongeclausuleerd’ gebruik maken.
 
Metze gaat er dus vanuit dat ik de informatie uit de media niet heb gecontroleerd. Omdat ik er in mijn boek ‘geen aanwijzingen’ voor heb gegeven. Een zeer voorbarige conclusie. Uit mijn aanpak blijkt juist een zorgvuldige werkwijze. Waarom zou ik informatie uit media dan niet hebben gecontroleerd? Met bronnen uit eerste hand bijvoorbeeld. Twijfelen mag natuurlijk, dat is goed. Vragen stellen ook. Het had de gereputeerde onderzoeksjournalist daarom gesierd om bij mij te controleren of zijn aanname correct was. Een telefoontje was voldoende geweest. Ik had hem dan kunnen vertellen dat ik vanzelfsprekend elk brokje relevante informatie waar mogelijk heb gecontroleerd, ook de informatie uit de media.
 
Er schort nog iets aan de redenering van Metze. Hij stelt dat de kwaliteit van de door mij gebruikte media ‘zeer verschillend’ is. Dat ben ik het in eerste aanleg helemaal met hem eens. Op zich zelf genomen is die uitspraak namelijk altijd waar. Media verschillen immers per definitie van kwaliteit. In de wetenschappelijke methodologie spreekt men bij dit type uitspraken van een tautologie. Zo’n uitspraak is leeg en voegt niets toe. Om iets zinnigs te zeggen over de kwaliteit van een artikel voegt het noemen van de bron, bijvoorbeeld kwaliteitskrant NRC Handelsblad, natuurlijk al wel het nodige toe, maar het biedt geen enkele garantie. Die methode volstaat dus niet. Ook in NRC staan wel eens fouten, net zo goed als er in Privé niet zelden correcte zaken staan vermeld. 
Om een zinvolle uitspraak over de kwaliteit (lees: betrouwbaarheid) van de door mij gebruikte media te kunnen doen, had Metze dus verder moeten kijken en het niet bij simpelweg turven en benoemen moeten laten. Het aardige van een notenapparaat is namelijk dat de kwaliteit van de bron, het artikel of de uitzending, inderdaad in de meeste gevallen valt te controleren. Ook dat van een artikel uit de Privé.
 
Tegenpartij
Metze heeft nog meer kritiek op mijn bronnengebruik. Ik verwijs in mijn boek naar correspondentie tussen Nina’s advocaten en die van haar toenmalige zakenpartner Willem Smit, de advocaat Oscar Hammerstein. In enkele hoofdstukken heb ik daar zelfs uitgebreid uit geput, zoals dus uit de noten valt op te maken. Voor dit bronnenmateriaal geldt dat het niet openbaar is. Ik beschik erover en misschien nog een paar mensen, en dat is het. In de ideale situatie zou het voor iedereen toegankelijk moeten zijn, opdat ieder zijn eigen conclusies uit het materiaal kan trekken. Helaas is dat niet altijd mogelijk. Ook niet in de wetenschap overigens. In mijn geval had dit te maken met de juridische procedures waarvan ik zeker wist dat die op de publicatie van mijn boek zouden volgen. 
Metze stelt in zijn analyse dat brieven van advocaten eigenlijk informatie uit tweede hand zijn en een dubbel denkraam bevatten. Harde informatie kun je dat volgens hem niet noemen. Ik ben het deels met Metze eens: advocaten kunnen – net als journalisten overigens - de waarheid met hele en halve feiten en ondeugdelijke argumenten naar hun hand te zetten. Juist in correspondentie met de ‘tegenpartij’, zoals Metze Willem Smit duidt. Om met dat laatste te beginnen: Metze hanteert de veronderstelling dat Nina altijd de tegenpartij van Willem Smit was. Het tegendeel is echter waar: ze waren aanvankelijk zakenpartners. Daarnaast is het zo dat ik brieven van Nina’s advocaten bij de weging van de informatie heb geraadpleegd. Dat is natuurlijk elementair. Ik haalde bovendien informatie uit brieven van Hammerstein aan zijn cliënt Willem Smit (ik veronderstel dat advocaten hun cliënten eerlijk voorlichten). Daarnaast ook uit contracten en andere controleerbare feiten waar in de overige correspondentie naar wordt verwezen. Allemaal zaken die uit de noten vallen te herleiden, maar door Metze in zijn analyse niet zijn meegenomen.
 
Ik heb gedaan wat een journalist hoort te doen: de data en informatie beoordelen, interpreteren, wegen en het materiaal op een zo helder mogelijke manier presenteren. In de meeste gevallen laat ik de lezer vrij om het oordeel te vellen. Metze daarentegen gooit het materiaal op zes hopen en doet uitspraken. 
 
Trillende stem 
Er valt meer over de kwaliteit van de analyse van Metze te zeggen. Heel veel informatie in mijn boek komt uit interviews met direct betrokkenen. Informatie uit eerste hand kun je dat noemen. Dat hoeft echter niet zo te zijn. Om dat precies te kunnen beoordelen moet je weten waarover de bron precies een uitspraak heeft gedaan en of deze daarbij een directe getuige was. Ook hier is de werkelijkheid dus aanmerkelijk complexer dan Metze wil doen geloven. 
Veel van de interviews deed ik off the record. Als eerder aangegeven: omdat veel mensen geen zin hadden om met het onderwerp van mijn boek in aanvaring te komen. Ik zal nooit vergeten dat een bron mij een half uur voor het interview opbelde. Deze was naar mij op weg, maar was halverwege gaan twijfelen. Hij belde me met trillende stem op, hij had zijn auto op de vluchtstrook stilgezet. Ik kon hem niet meer overreden om door te rijden. De angst had hem overmand, hij ging terug naar huis. Die vrees was en is niet onterecht, zoals ook blijkt uit het juridische geweld waarmee ikzelf word geconfronteerd. Voorzichtigheidshalve besloot ik uiteindelijk om ook de meeste on the record bronnen de volledige bescherming te bieden. Dat heb ik ook in de verantwoording gemeld. Die bronnen kon ik dus niet in mijn vermelden en dus is mijn notenapparaat incompleet, zoals Metze terecht concludeert. Maar dat geldt dus voor het werk van iedere journalist die zijn bronnen wil beschermen. Een inhoudsloze uitspraak dus. 
 
Onaanvaardbare simplificatie 
Van al die mensen die ik heb gesproken, weet Metze voorts te melden dat het voor het grootste deel ‘tegenstanders’ waren van Nina. Metze leidt dat onder andere af uit wat ik in mijn verantwoording over mijn bronnen heb geschreven. Ik schreef dat de meeste mensen niet vrijuit over Nina durven te spreken. Metze komt vervolgens tot de conclusie dat ik voornamelijk met mensen heb gesproken die niet tot de vriendenkring van Nina behoorden en dus ‘tegenstanders’ waren. Behalve dat de achterliggende redenering niet klopt, maakt hij enkele ernstige denkfouten. In zijn wereld is een bron klaarblijkelijk een ‘vriend’ of een ‘tegenstander’. Een simplificatie die ik onaanvaardbaar acht. Een voorbeeld. Een ex-manager die nooit ruzie met haar had, maar wel kritisch is over haar doen en laten, zou ik niet bij de groep ‘tegenstanders’ willen indelen. En wie bepaalt trouwens hoe de verdeling tussen ‘vrienden’ en ‘tegenstanders’ moet zijn? Moet een journalist dat bij zijn verantwoording in een methodologisch kader plaatsen? Ik denk van niet. Dat maakt onderzoeksjournalistiek onwerkbaar. Een journalist moet natuurlijk snappen dat bronnen gekleurd kunnen zijn. Maar waar het om gaat zijn de feiten. Klopt het of niet? Of beter: is het aannemelijk dat het zo is gebeurd? Als gezegd: journalistiek is wat mij betreft geen exacte wetenschap en moet zich die pretentie ook zeker niet aanmeten. 
 
Maar wat Metze natuurlijk had moeten weten is dat vrienden of getrouwen van het onderwerp van een ongeautoriseerd biograaf vaak door de hoofdpersoon worden opgeroepen om de journalist niet te woord te staan en daardoor ook wel eens niet vrijuit kunnen praten. Deze vorm van tegenwerking overkwam bijvoorbeeld Barbara Smit (geen familie) bij het maken van haar boek over Freddy Heineken dat in 1996 gepubliceerd werd. Barbara Smit zat destijds bij dezelfde uitgever (Sun) als Metze, hij had hier dus iets over kunnen weten. Sowieso had hij van de mogelijkheid uit moeten gaan dat ik tegenwerking heb ervaren bij het benaderen van haar bevriende netwerk. Dat is namelijk ook het geval geweest. 
 
Wetenschappelijke pretenties
Metze staat sinds recentelijk in zijn journalistieke werk een wetenschappelijke aanpak voor. Wetenschappelijke strengheid betekent onder andere dat probleemstellingen duidelijk worden beantwoord, dat het werk methodologisch klopt en dat feiten worden gecontroleerd. De vragen die Metze over mijn boek stelt worden echter niet beantwoord, hij suggereert slechts een antwoord door schijnbaar stellige conclusies te trekken over mijn bronnengebruik. Dit op grond van oppervlakkig onderzoek, grove simplificaties, foutieve veronderstellingen en ondeugdelijke redeneringen. Dat is nogal kras voor een onderzoeksjournalist met wetenschappelijke pretenties. Verwijtbaar nalatig, zou een jurist over zijn aanpak kunnen zeggen. Ik houd het er maar op dat zijn analyse voor verbetering vatbaar is.
Hoe dan ook: ook journalisten moeten gecontroleerd kunnen worden. Dat ben ik met Metze eens. Er moet over hun bevindingen kunnen worden gediscussieerd. Het werk is altijd voor verbetering vatbaar. Dat van mij natuurlijk ook. Mij valt bijvoorbeeld aan te rekenen dat ik mijn aanpak niet uitgebreider heb verantwoord. Metze op zijn beurt had er beter aan gedaan om bepaalde bronnen inhoudelijk te toetsen en te vergelijken met hetgeen ik er in de tekst van het boek over meld. Kan de redenering worden gevolgd, deugt de weergave van de feiten, is een conclusie reproduceerbaar? Die exercitie heeft zich bovendien al eens in het openbaar voltrokken. Mijn eerste confrontatie met mijn onderwerp in de Amsterdamse Rechtbank in maart van dit jaar, had hem op voorhand een aardige indicatie kunnen bieden over de kwaliteit van mijn bronnen. 
 
Het had Metze hoe dan ook gepast als hij in zijn essay zijn verantwoording als gerespecteerd onderzoeksjournalist had genomen. Anderen kunnen op basis van zijn twijfelachtige uitspraken op het idee komen om ook een essay te schrijven over journalistiek en dat idee in een televisieprogramma gaan ventileren. Zijn uitspraken en analyses blijven bovendien voor iemand als ik – die vanwege zijn journalistieke werk in langdurige juridische procedures is verwikkeld – meestal niet zonder gevolgen. Metze had zichzelf hoge maatstaven dienen op te leggen. Dat heeft hij niet gedaan. Op wetenschappelijk noch journalistiek niveau. Daarmee ondermijnt hij zijn autoriteit. Bijkomend voordeel is wel dat hij daarmee zijn vurige betoog voor meer wetenschappelijke discipline in de onderzoeksjournalistiek, van urgentie voorziet.
 
 
Aanstaande maandag (27 september) organiseert de Vereniging van Onderzoeksjournalisten in Nieuwspoort een debat over dit onderwerp. Marcel Metze, Mark Kranenburg (NRC Handelsblad), Jacco Versluis (Reporter) en Eric Smit zullen daaraan deelnemen.