© Boomerang, i.s.m Jan-Jaap Rypkema

Handelsakkoorden kunnen Nederland niet liberaal genoeg zijn

Gewobde documenten laten zien hoe nonchalant en dogmatisch de Nederlandse overheid haar standpunten ten aanzien van het handelsakkoord TiSA (Trade in Services Agreement) heeft bepaald. Van meet af aan was het doel om de nationale dienstensector zoveel mogelijk te liberaliseren, zonder raadpleging van experts uit verschillende geledingen van de samenleving of een maatschappelijke discussie vooraf. En hoewel de TiSA-onderhandelingen stilstaan, bestaat de kans dat onderdelen ervan in toekomstige handelsakkoorden worden opgenomen.

Dit stuk in 1 minuut
  • Uit gewobde documenten over het Trade in Services Agreement (TiSA) blijkt dat Nederland de nationale dienstensector zoveel mogelijk wilde openstellen voor buitenlandse concurrentie.

  • Het lijkt er sterk op dat er in Nederland slechts één ambtenaar was die zich over de standpuntbepaling ten aanzien van dit handelsakkoord moest ontfermen. Afgaande op het niveau van de instructies die hij of zij kreeg, lijkt de betreffende ambtenaar niet bijzonder vertrouwd te zijn met de ins en outs van internationale handel.

  • Sinds de komst van Donald Trump liggen de TiSA-onderhandelingen stil, maar dat betekent niet dat het verdrag definitief van de baan is. De kans is aanwezig dat aspecten ervan in andere, nieuwe handelsovereenkomsten terecht komen.

  • Verschillende studies laten zien dat overheden en de Europese Commissie de internationale handel in diensten genuanceerder kunnen benaderen dan zij nu doen: niet alleen de kosten, maar ook de baten van bestaande wetten en regels verdienen aandacht.

  • Momenteel worden alweer de eerste stappen gezet naar een nieuw handelsakkoord tussen de EU en de VS. Europees Handelscommissaris Malmström is al door Europarlementariërs op de vingers getikt omdat ze zonder mandaat handelsgesprekken heeft aangeknoopt.

Lees verder

De handelsverdragen TTIP en CETA zullen bij veel mensen wel een belletje doen rinkelen, maar wie heeft er ooit gehoord van TiSA en weet waar dat over gaat? In het rijtje mega-handelsakkoorden van de afgelopen jaren is het Trade in Services Agreement – want zo heet TiSA voluit – altijd een ondergeschoven kindje geweest. Onterecht, gezien de omvang van deze nog af te ronden deal tussen 23 landen (waaronder de EU) en de mogelijke gevolgen ervan.

De onderhandelingen over TiSA vinden plaats buiten de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en hebben uitsluitend betrekking op de handel in diensten. Twee zaken staan centraal. Wel of geen markttoegang voor buitenlandse dienstverleners en de voorwaarden waaronder zij zich ergens mogen vestigen en actief mogen zijn. In de tweede plaats de vraag of dergelijke partijen, als ze de markt op mogen, op dezelfde manier worden behandeld als de nationale dienstverleners; gelden voor Starbucks in een bepaald land dezelfde rechten en plichten als voor kleine, lokale koffietentjes?

In een zogeheten Schedule of Commitments presenteert iedere TiSA-deelnemer zijn markttoegangsaanbod en de uitzonderingen en beperkingen die hij daarin wil opnemen. Daarbij staat veel op het spel. Zo wordt er deels gewerkt op basis van ‘negative listing’, waarbij landen moeten aangeven welke onderdelen van hun economie ze niet willen liberaliseren. Vergeet je iets – en dat risico is er – dan staat een bepaalde sector automatisch ‘open’ voor buitenlandse dienstverleners en kun je dat niet meer terugdraaien. TiSA is een buitengewoon gecompliceerd akkoord met veel haken en ogen.

De Nederlandse pers heeft dit verdrag door de jaren heen nagenoeg over het hoofd gezien; FTM wijdde er in 2016 twee artikelen aan (‘7 vragen over TiSA’ en ‘TiSA bedreigt publieke belangen’). Wie er het fijne van wil weten, kan terecht bij dit vijfluik. De gesprekken over TiSA liggen stil sinds de 21ste onderhandelingsronde in december 2016. Eigenlijk was het de bedoeling om bij die gelegenheid het verdrag te ondertekenen, maar zover kwam het niet.

‘EU te protectionistisch’

Over één struikelblok zijn de VS en de EU herhaaldelijk in aanvaring gekomen en uiteindelijk lijnrecht tegenover elkaar komen te staan: ongebreidelde gegevensstromen over landsgrenzen heen versus de privacy van honderden miljoenen burgers. ‘De TiSA-onderhandelingen liepen vast omdat Europa zich te defensief en protectionistisch opstelde,’ stelt Hosuk Lee-Makiyama. Hij is onderzoeker aan de London School of Economics en staat in Brussel aan het hoofd van het European Centre for International Political Economy (ECIPE), een denktank die voor vrijhandel pleit en voornamelijk wordt gefinancierd door nationale brancheverenigingen. ‘Niemand probeerde zoveel uitzonderingen te bedingen als de EU, die wilde er meer dan honderd. Ten aanzien van internetdiensten weigerde de EU ook het principe van non-discriminatie [nationale behandeling] toe te passen.’ De Amerikanen waren razend over het huns inziens volstrekt ondermaatse aanbod van de Europeanen.

In een wereld die in hoge mate is gedigitaliseerd, heeft praktisch elke dienst een digitale component

Vervolgens kwamen de gesprekken stil te liggen door de komst van Donald Trump, voor wie TiSA duidelijk geen prioriteit is gebleken. Met verhalen over het terughalen van fabrieksbanen naar de Rust Belt kan de Amerikaanse president scoren, over diensten zwijgt hij in alle talen. Het dienstenverdrag staat eenvoudigweg niet op zijn radar. Vorig jaar verklaarde de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger Robert Lighthizer evenwel dat hij niet verwacht dat TiSA een stille dood zal sterven. De Europese Commissie gaat er op haar beurt van uit dat de deelnemers weer met elkaar om de tafel gaan ‘zodra de politieke context dit toelaat’.

Of en wanneer TiSA een comeback zal maken, is moeilijk te voorspellen. Lee-Makiyama heeft er weinig fiducie in en ook Europarlementariër Marietje Schaake van de liberale ALDE-fractie ziet vanuit de VS voorlopig geen beweging komen. Zij merkt bovendien op: ‘Onderhandelingen met zoveel landen zijn altijd lastig. Dus zelfs wanneer de VS ineens weer ambitie zouden hebben, kan er een andere kink in de kabel komen.’ Haar Italiaanse collega Tiziana Beghin, lid van de eurosceptische EVDD-fractie en TiSA-schaduwrapporteur, denkt dat het verdrag voorlopig niet opnieuw ter tafel komt.

AK Wien, een vereniging die de belangen behartigt van ongeveer drie miljoen Oostenrijkse werknemers en consumenten en zich in TiSA heeft vastgebeten, stelt echter dat de ‘liberaliseringsagenda’ ten aanzien van diensten, ongeacht het lot van TiSA zelf, waarschijnlijk gewoon weer in andere verdragen terugkomt. Dat zal zeker gelden voor afspraken over digitale handel. Beghin wijst op de ministeriële conferentie van de WTO in Buenos Aires in december 2017, waar 71 landen overeenkwamen om e-commerce te agenderen. Met internethandel als nieuwe realiteit en in een wereld die in hoge mate is gedigitaliseerd, heeft praktisch elke dienst, voor zover niet al geheel digitaal, tegenwoordig een digitale component. Handel in diensten en digitale handel zijn daarom innig met elkaar verknoopt.

Wob-documenten en standpuntbepaling

De tijd zal uitwijzen of – en zo ja: in welke vorm – TiSA een toekomst heeft. Meer duidelijkheid bestaat er over het verleden, hoewel dit verdrag lange tijd werd gekenmerkt door geheimzinnigheid. Pas twee jaar na aanvang, toen er al tien onderhandelingsrondes hadden plaatsgevonden, maakte de Europese Commissie haar onderhandelingsmandaat openbaar en alleen via WikiLeaks kon worden vernomen wat de deelnemende landen achter gesloten deuren met elkaar bespraken.

De ambtenaar die TiSA voor zijn of haar rekening moest nemen, had waarschijnlijk nauwelijks expertise op dit gebied

Mondjesmaat kwam er meer transparantie, maar over bijvoorbeeld de Nederlandse TiSA-standpuntbepaling is nooit iets naar buiten gebracht. Hoe is die tot stand gekomen en door toedoen van wie? Toen de onderhandelingen stil kwamen te liggen, zagen journalisten van het Platform Authentieke Journalistiek hun kans schoon een beroep te doen op de Wet openbaarheid van bestuur. Veel TiSA-gerelateerde documenten hadden immers hun actuele relevantie verloren en konden derhalve worden vrijgegeven. De stukken geven inzicht in de Nederlandse stellingname bij dit handelsverdrag – en handelsverdragen in het algemeen. Voor wie zelf in deze documenten wil duiken: we hebben de belangrijjkste twee hier en hier geplaatst. Het volledige besluit op het Wob-verzoek kan worden gedownload op deze site van de Rijksoverheid.

Een document uit januari 2013 bijvoorbeeld bevat opmerkelijke details over hoe die stellingname tot stand is gekomen. Zo is er iemand van de directie Internationale Marktordening en Handelspolitiek van het ministerie van Buitenlandse Zaken die één specifieke collega van stapsgewijze instructies voorziet om het markttoegangsaanbod van Nederland te kunnen bepalen. Het lijkt er sterk op dat er slechts één ambtenaar op zoiets groots en belangrijks als het TiSA-dossier is gezet (al wil het ministerie dat niet bevestigen). ‘Ja, dat klopt,’ reageert Myriam Vander Stichele, onderzoeker bij de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO). ‘Er is altijd maar één iemand die rond de dienstensector werkt [ten aanzien van handel]. Dat is altijd zo geweest. Zeker in het verleden kreeg je daardoor soms interpretaties die technisch totaal niet klopten.’

Gezien het basale niveau van de aanwijzingen had de ambtenaar die TiSA voor zijn of haar rekening moest nemen (en die op papier telkens met ‘jij’ wordt aangesproken) waarschijnlijk nauwelijks expertise op dit gebied. Het stappenplan begint met de ontvangst van documenten van het Comité handelspolitiek van de Raad van de Europese Unie. ‘Hier moet je dus iets mee gaan doen! Eerst moet je bepalen of het document over diensten of investeringen gaat,’ lezen we bij stap 1. Na uitleg over het onderscheid tussen documenten van het type ‘for information only’ en ‘for comments/consultation’ schrijft de instructeur: ‘De “for comments” documenten zijn het belangrijkst. Hiervoor behoor jij het NL standpunt te bepalen voor de aangegeven deadline, en dit schriftelijk aan CIE [Europese Commissie] te communiceren.’

Experts raadplegen

‘Om het NL standpunt te bepalen,’ staat iets verderop in de tekst, ‘kan je relevante experts raadplegen. Zeker bij die gebieden waar de LS [lidstaten] nog een gedeelde competentie hebben, is het nodig om akkoord te krijgen van deze experts.’ Hiertoe wordt verwezen naar een contactenschema dat bestaat uit ‘interdepartementale’ ambtenaren en ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Een deel van deze experts wordt bij naam genoemd. ‘Zij zijn al redelijk vaak door mij  benaderd en weten zo langzamerhand wat ik van ze vraag,’ schrijft de instructeur. ‘De rest heb ik slechts incidenteel een vraag gestuurd, en die zal je dus uitgebreid bij de hand moeten nemen als je iets voorlegt.’ De ambtenaar wordt wel gewaarschuwd: ‘Neem de mening van deze experts niet klakkeloos over! Altijd zelf ook nadenken, vragen als je iets niet snapt en in discussie gaan als je het er niet mee eens bent. Je moet gezamenlijk het standpunt bepalen.’ Als het niet lukt om er gezamenlijk uit te komen, wordt aangeraden eventueel ‘naar boven’ te escaleren, zo nodig tot aan de minister toe.

Of de desbetreffende experts daadwerkelijk zijn geraadpleegd en in welke mate hun meningen al dan niet ‘klakkeloos’ zijn overgenomen, is niet duidelijk. Documenten waaruit dat zou moeten blijken, zijn bij de Wob niet vrijgegeven. Ook Vander Stichele vraagt het zich af. Zij herinnert zich de standpuntbepaling over het General Agreement on Trade in Services (GATS) in de jaren ’90, waarbij volgens haar sommige ministeries tot hun eigen verbazing en verbolgenheid nauwelijks betrokken werden bij de besluitvorming. ‘Het zou ook logischer zijn,’ zegt ze, ‘om in plaats van mensen uit verschillende ministeries stuk voor stuk te raadplegen, ze allemaal bij elkaar te zetten.’

‘Ooit gemaakt door een stagiaire, niet compleet betrouwbaar of helemaal up to date, maar goed begin’

Voor een aantal onderwerpen blijken er geen experts voorhanden te zijn. ‘Dan zul je zelf het standpunt moeten bepalen,’ luidt de opdracht. Wel wordt opgemerkt dat er kan worden ‘gespard’ met mensen op het departement, of hulp gevraagd kan worden aan Wetgeving en Juridische Zaken: ‘Zij kunnen je juridisch advies geven, zeker als het om de vraag gaat of Nederland zich kan verplichten aan een bepaald artikel.’

Ook een document uit juli 2013 verschaft een kijkje achter de schermen. Vooral het antwoord op de vraag ‘Wat te doen als je een vraag krijgt om een bepaalde sector te liberaliseren?’ trekt de aandacht. Er wordt een stappenplan aanbevolen, dat een wat knullige indruk maakt en bedoeld lijkt voor een enkeling die alles op eigen houtje moet zien uit te vogelen: ‘Eerst kijken of we wetgeving hebben die inderdaad beperking heeft op MA [markttoegang] of NT [nationale behandeling]. Hiervoor bestaat het document “juridische beperkingen NL dienstenhandel” als het gaat om mode 1 t/m 3. Ooit gemaakt door een stagiaire, niet compleet betrouwbaar of helemaal up to date, maar goed begin. Ook zelf even zoeken, googlen, nadenken welke wetten in deze sector relevant kunnen zijn.’

Myriam Vander Stichele, onderzoeker bij SOMO

Het uitgangspunt is liberaliseren – en we zien wel waar het schip strandt.

Liberaliseringsdrang

In het geval van wettelijke beperkingen wordt de ambtenaar aangeraden om eerst na te gaan of de wet niet inmiddels veranderd is. Mocht de wet juist binnenkort gaan veranderen, ‘kunnen we die dan liberaler maken?’ luidt de sturende vraag. Sectoren openen voor buitenlandse concurrentie (voor zover dat in de al zeer geliberaliseerde Nederlandse economie nog niet is gebeurd) is duidelijk het uitgangspunt. Of dat wel opportuun is, wat de gevolgen daarvan kunnen zijn en hoe daar in een specifieke branche over wordt gedacht – het komt allemaal niet ter sprake. Branches die zouden moeten worden beschermd, worden evenmin genoemd. Bij defensieve belangen wordt sowieso niet stilgestaan. ‘Het uitgangspunt is liberaliseren en we zien wel waar het schip strandt,’ becommentarieert Vander Stichele. ‘Dat is eigenlijk onvoorstelbaar, gezien de omvang van de dienstensector in Nederland. Het is de smeerolie van je maatschappij en dan ga je daar zo mee om?’

Er wordt puur economisch gedacht, constateert ze. Het bedrijfsleven is de economie, de economie is de maatschappij en de maatschappij is Nederland – dat is volgens haar zo’n beetje de redeneertrant in Den Haag. En dat terwijl er nota bene op het ministerie zelf scepsis bestond over wat TiSA eigenlijk zou opleveren. ‘De VS noemen telkens de economische waarde van dit akkoord, maar dit is nog nergens met cijfers onderbouwd,’ staat in een document uit de zomer van 2012. ‘Anders dan bij de handel in goederen, is er geen robuuste data voorhanden over de handel in diensten. Elk argument voor of tegen dit akkoord, waarin iets wordt gezegd over de exportpotentie of economische waarde, moet met een flinke kilo zout worden genomen.’

Nederland heeft, in vergelijking met andere EU-landen, voor weinig onderdelen uitzonderingen of beperkingen opgenomen

Terug naar de instructies. Daarin staat dat altijd overleg moet worden gepleegd met iemand op het relevante ministerie, of er nu beperkingen zijn of niet. ‘Bijv. V&J [Veiligheid & Justitie] bij notarissen en advocaten etc. Is even zoeken! [...] Probleem uitleggen, en kijken of je akkoord krijgt om een “unbound” in een “none” te mogen veranderen.’

‘None’ betekent: geen beperking. De markt staat dan open voor buitenlandse dienstverleners die net zo moeten worden behandeld als nationale dienstverleners. Opvallend is dat Nederland in vergelijking met andere EU-landen maar voor weinig onderdelen van de economie uitzonderingen of beperkingen opneemt in de Schedule of Commitments, en zich dus genereus opstelt ten opzichte van buitenlandse dienstverleners. ‘Dat was zo bij eerdere verdragen en het is weer zo bij het net uitonderhandelde verdrag met Singapore: overal staan landen met uitzonderingen, maar Nederland staat er amper tussen,’ zegt Vander Stichele.

De aanwijzingen gaan verder: ‘Als er geen relevant ministerie is (bijvoorbeeld bij fotografiediensten), zelf inschatten of het kan, en toestemming vragen aan DG [directeur-generaal] of minister om een sector te openen.’ De beroepsorganisatie voor professionele fotografen eens raadplegen is schijnbaar niet aan de orde. ‘Als het antwoord nee is,’ besluit het stappenplan, ‘dan is er niets aan te doen, en dan moet je dus ook nee antwoorden aan CIE [Europese Commissie].’ Tot slot wordt nog vermeld dat het meest liberale aanbod van Nederland tot dan toe dat aan Zuid-Korea is geweest, waarmee enkele jaren daarvoor een handelsdeal was overeengekomen. Juist omdat dat aanbod destijds zo ambitieus was, gold het in die jaren als blauwdruk voor andere verdragen, zoals TiSA.

Contactenschema

In de documenten is sprake van een tweede, vrij opmerkelijk contactenschema. Daarin staan zestien mensen uit het Nederlandse bedrijfsleven en bankwezen. In hun LinkedIn-profiel komen termen als ‘trade affairs’, ‘legal and regulatory affairs’, ‘EU affairs’ en ‘international trade documents and proceedings’ veelvuldig voor. Nergens staat echter dat ook met hen contact moest worden opgenomen.

Desgevraagd melden nagenoeg alle zestien per e-mail dat ze niet weten dat zij op een dergelijk expertlijstje hebben gestaan (hoewel een enkeling wel een vermoeden heeft waarom ze erop stonden). Ze verklaren nooit te zijn benaderd over TiSA, een onderwerp waarover ze zich bovendien niet zouden hebben gebogen. Iedereen verwijst terug naar BuZa, dat op zijn beurt niet wil ingaan op de vraag hoe het lijstje tot stand is gekomen.

Een handelsexpert met een lange staat van dienst bij de Kamer van Koophandel blijkt zich alleen bezig te houden met de handel in goederen. Een lobbyist die namens ABN Amro in Brussel zetelt, wil niets loslaten. Winand Quaedvlieg, die in Brussel het kantoor bestiert van werkgeversorganisatie VNO-NCW, wil dat wel, al is hij beknopt: ‘Als secretaris handelspolitiek was ik een van de vaste contactpersonen van het bedrijfsleven voor BuZa op handelspolitiek gebied. Gedurende jaren was er veelvuldig contact over alle relevante onderwerpen. Over TiSA hebben we alleen in meer algemene zin geadviseerd; over het algemeen luisterde BuZa naar onze inbreng omdat we die baseren op brede input vanuit onze achterban.’

Of het nu gebruikt is of niet: een dergelijk contactenlijstje zal niet doelloos hebben rondgeslingerd. Het spreekt voor zich dat Nederlandse bedrijven worden gepolst ten aanzien van handelsverdragen, maar de vraag is vooral waarom dat niet ook gold voor academici of mensen uit het maatschappelijk middenveld.

Persoonlijke brief aan ceo’s

Waar werkgeversorganisatie VNO-NCW veelvuldig in contact stond (en staat) met BuZa, had werknemersorganisatie FNV destijds het nakijken. ‘Bij de totstandkoming van het Nederlandse regeringsstandpunt over TiSA zijn wij voor zover ik weet op geen enkele manier betrokken geweest,’ zegt FNV-voorzitter Catelene Passchier. ‘Het is wel duidelijk dat men toen volstrekt niet geïnteresseerd was in de standpunten van vakbonden en ngo’s. Daar is pas met de strijd over TTIP verandering in gekomen. Toen heeft [toenmalig handelsminister Lilianne] Ploumen de handschoen opgepakt en een soort discussieplatform op haar ministerie ingericht.’

Minister Ploumen stuurt een maand later een persoonlijke brief aan 77 Nederlandse ceo’s

Dat het ministerie zich aanvankelijk alleen jegens het grootbedrijf bereidwillig opstelt, blijkt uit een in maart 2013 verstuurde e-mail. Daarin worden tal van Nederlandse bedrijven van TiSA op de hoogte gebracht en uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. Om de bedrijfsbelangen zo goed mogelijk naar voren te brengen en de Nederlandse inzet af te stemmen op het eerste EU-aanbod, richt minister Ploumen zich een maand later in een persoonlijke brief nogmaals tot 77 ceo’s van de belangrijkste Nederlandse dienstverleners. De vraag is opnieuw of zij hun wensen ten aanzien van TiSA kenbaar willen maken.  

Opvallend genoeg reageren maar negen bedrijven op Ploumens oproep. Ondernemingen blijken het lastig te vinden om handelsbelemmeringen per land in kaart te brengen. De grootste problemen doen zich bovendien voor in Brazilië, China en India, uitgerekend landen die niet aan TiSA deelnemen. Daarom dringt het managementteam van Buitenlandse Economische Betrekkingen er in januari 2014 op aan ‘om input via ambassades te vragen, TiSA consequent onder de aandacht te brengen via missies/bezoeken en een consultatie met ngo’s te starten’. Van deze consultatie is echter niet veel terechtgekomen.

De eerste keer dat vakbonden en maatschappelijke organisaties de kans krijgen om specifiek over dit akkoord met de minister te spreken, is volgens FNV-woordvoerder José Kager pas eind november 2016 – een week voor de vooralsnog laatste onderhandelingsronde. De claim van BuZa dat ‘bij de [standpunt]bepaling en de afweging van dat belang ministeries, het maatschappelijk middenveld en bedrijven hun bijdrage leveren’ zou dus maar voor tweederde terecht zijn.

Myriam Vander Stichele, onderzoeker bij SOMO

Er is bij BuZa altijd weinig capaciteit geweest, weinig expertise, weinig kennis over handelsverdragen

Eenzijdige benadering

Hoewel een en ander onduidelijk blijft, typeert Myriam Vander Stichele de standpuntbepaling van het ministerie als zeer zwak. ‘Maar dat verwondert me niet hoor,’ verklaart ze. ‘Er is daar altijd weinig capaciteit geweest, weinig expertise, weinig kennis over handelsverdragen. En als je denkt “de vrije markt is goed,” dan ga je er ook geen expertise op zetten.’

Tot haar ergernis wordt bovendien nergens gesteld dat er rekening moet worden gehouden met zogeheten ‘sustainable impact assessments’ (SIA), wordt er niet gekeken hoe eerdere vrijhandelsverdragen hebben uitgepakt en blijkt niet dat er lessen zijn getrokken uit de financiële crisis. Van relevante studies, bijvoorbeeld van de Conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling of van het Europees Parlement, zijn ze op het ministerie volgens Vander Stichele nauwelijks op de hoogte.

De impactanalyse over TiSA die in opdracht van de Europese Commissie door onderzoeksbureau Ecorys is uitgevoerd, verscheen – na veel vertraging – in de zomer van 2017, vier jaar na aanvang van de onderhandelingen. Een rapport van AK Wien, waarin de vermeende voordelen van TiSA onder de loep worden genomen, hekelt de invalshoek van zowel de Europese Commissie als Ecorys bij het vaststellen van de economische effecten van het liberaliseren van diensten. Waar quota en handelstarieven barrières vormen voor de handel in goederen, vormt nationale wet- en regelgeving een sta-in-de-weg voor de handel in diensten. Regels en wetten terugdringen of versoepelen kan zulke handel faciliteren, maar ze zijn er niet voor niets. Consumenten, werknemers en bijvoorbeeld het milieu worden erdoor beschermd en ze zorgen ervoor dat tal van zaken in de samenleving ordentelijk verlopen.

AK Wien laat zien dat de overheidsbenadering bij TiSA veel te eenzijdig is, omdat vooral wordt gekeken naar de kostenzijde van regelgeving. De sociale voordelen en het maatschappelijke belang ervan worden nauwelijks in overweging genomen.

Geen maatschappelijke discussie

Ondertussen weten maar weinig mensen van TiSA af. Er is sowieso geen maatschappelijke discussie gevoerd over de voor- en nadelen van zo’n akkoord, terwijl critici vrezen voor de privatisering van publieke diensten en voor clausules die regelen dat de actuele mate van liberalisering niet kan worden verminderd, maar wel verder kan worden opgeschroefd. Dat is des te vreemder wanneer je bedenkt dat veruit de meeste mensen in Nederland werkzaam zijn in de dienstensector: iedereen zal vroeg of laat, direct of indirect, als werkgever, werknemer of als consument met TiSA (of afgeleiden daarvan) te maken krijgen. De dienstensector heeft in zijn brede omvang immers niet alleen betrekking op de economie, maar ook op de samenleving als geheel en de democratische principes die daarin gelden.

Een maatschappelijke discussie is dus achterwege gebleven, maar volgens hoogleraar internationale economie aan de Rijksuniversiteit Groningen Steven Brakman is er, mede als gevolg van ontwikkelingen in de wetenschappelijke literatuur, inmiddels wel meer aandacht voor de verliezers van globalisering en vrijhandel. ‘Er is op dit moment een groot project gaande om de ins en outs hiervan in kaart te brengen. Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zijn hier gezamenlijk bij betrokken. De resultaten van dit onderzoek komen volgend jaar uit.’

Ook Brakman vroegen we wat hij vond van de gang van zaken rond de TiSA-standpuntbepaling, maar net als andere geraadpleegde academici vindt hij het moeilijk daar een standpunt over in te nemen, omdat de status van de gewobde documenten hem niet geheel duidelijk is en bepaalde context ontbreekt. Hij benadrukt evenwel dat zijn ervaring met BuZa juist erg positief is. ‘Wij hebben ten aanzien van TTIP wel eens onderhandelaars van het ministerie uitgenodigd voor een gastlezing. Die waren gedegen, deskundig en zeer goed op de hoogte,’ licht hij toe.

Reactie ministerie van Buitenlandse Zaken

Gevraagd hoe de Nederlandse overheid haar positie binnen TiSA bepaalt, wil het ministerie van Buitenlandse Zaken daarover alleen het volgende kwijt:

TiSA gaat niet over privatisering en marktwerking, maar over het multilateraal verbeteren van markttoegang voor diensten. De Europese Commissie doet een voorstel voor een Europese inzet, gebaseerd op het gezamenlijk Europees belang. Binnen de Europese standpuntvorming kijkt de Nederlandse regering naar het specifieke Nederlands belang, zowel offensief als defensief. Bij de bepaling en de afweging van dat belang leveren ministeries, het maatschappelijk middenveld en bedrijven hun bijdrage. Daarnaast is de Kamer regelmatig met de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in gesprek over de richting en de voortgang van de onderhandelingen.

Na vervolgvragen over de totstandkoming van de in dit artikel aangehaalde documenten, het externe contactenschema en de ambtelijke bezetting rond de Nederlandse positiebepaling, liet de perswoordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken weten dat het hierboven gegeven antwoord hem ruim voldoende lijkt.   

Lees verder Inklappen

Stand van zaken andere handelsverdragen

Hoe staat het met andere handelsverdragen? De EU is immers doorlopend verwikkeld in voornamelijk bilaterale onderhandelingen, met tal van landen.

Het grootste EU-handelsakkoord tot nu toe, dat met Japan (JEEPA), werd vorig jaar zomer beklonken, hoewel daar weinig (media-)aandacht voor was. Voor TTIP en CETA was die er aanvankelijk evenmin, maar daar kwam gaandeweg verandering in. Na veel protest van maatschappelijke organisaties en een Waals parlement dat dwars lag, trad in september 2017 het Comprehensive Economic and Trade Agreement tussen de EU en Canada voorlopig in werking.

TTIP is volgens Ploumen ‘in een diepe vrieskist’ terechtgekomen. Dood en begraven is TTIP echter niet

Het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) tussen de EU en de VS is, mede door massale weerstand van vakbonden, ngo’s, burgerbewegingen en lokale overheden, in oktober 2016 stil komen te liggen. De deal is volgens Ploumen zelfs ‘in een hele diepe vrieskist in een hele diepe kelder’ terechtgekomen. Dood en begraven is TTIP echter niet. Verschillende industrieën, waaronder de auto-, de chemische en de cosmetische industrie hebben sindsdien elk voor zich geprobeerd de handelsdelegaties van de EU en de VS zo ver te krijgen mini-akkoorden te sluiten, gebaseerd op afspraken in TTIP.

Sinds Donald Trump zijn intrek in het Witte Huis heeft genomen, is er op verschillende vlakken veel veranderd. Trump wil uitsluitend zaken doen op zijn terms and conditions en op handelsgebied is zijn houding niet minder onvermurwbaar gebleken. De handelsoorlog met China die hij initieerde, is snel geëscaleerd en na een handelsconflict met de EU zijn de transatlantische betrekkingen ernstig bekoeld. Amerikaanse functionarissen geven in de media regelmatig af op de volgens hen starre houding van de Europeanen, maar toch zijn er in Brussel en Washington sinds juli enkele handelsontmoetingen op hoog niveau geweest. Begin oktober heeft de Amerikaanse regering het Congres zowaar laten weten dat zij officiële onderhandelingen wil starten over nieuwe, afzonderlijke handelsakkoorden met de EU, het VK en Japan – iets wat onder Trump door slechts weinigen werd verwacht.   

Europees handelscommissaris Cecilia Malmström benadrukte eind augustus tegenover de Commissie voor Internationale Handel van het Europees Parlementdat de onderhandelingen over TTIP als zodanig niet worden hervat. Dat zegt echter weinig. Een nieuw verdrag zal waarschijnlijk minder omvangrijk zijn, maar zal opnieuw veel kwesties bevatten waarover eerder uitgebreid is gesteggeld.

Nieuw verdrag met de VS?

In eerste instantie lijkt de inzet ervan om regelgevende samenwerking te stroomlijnen en – een veel moeilijker opgave – zowel in de EU als in de VS alle invoerrechten op industriële goederen (behalve auto’s) terug te brengen naar nul. Verschillende Europarlementariërs zijn niet gerust op de gang van zaken en hebben Malmström op de vingers getikt omdat ze, zonder mandaat, niet-transparante handelsgesprekken had aangeknoopt. Onderhandelingen mogen pas beginnen nadat de Europese Commissie een mandaat heeft gekregen van alle parlementen binnen de EU.

Ook de Nederlandse regering zal te zijner tijd een mandaat moeten verlenen en haar positie moeten definiëren, zoals bij elke handelsovereenkomst noodzakelijk is. Zal zij dat doen op de manier die een aantal jaar geleden gangbaar was, of is ze inmiddels een andere weg ingeslagen? In lijn met het herziene handels- en investeringsbeleid (2015) van de Europese Commissie en haar eigen ‘reset van de handelspolitiek’ verklaarde Ploumen in 2016 in de Tweede Kamer ten aanzien van TiSA dat het ‘een gouden standaard moet vormen voor het EU-handelsbeleid door het bevorderen van Europese waarden zoals mensenrechten, milieu, democratie en rechtsstaat’. Dat gaf te denken, want tal van studies van academici, vakbonden en ngo’s uit binnen- en buitenland laten zien dat dit nu juist de laatste zaken zijn die door TiSA worden bevorderd. De fikse kritiek van belangenorganisaties op de recente handel- en investeringsakkoorden van de EU met Vietnam en Singapore suggereert dat er de afgelopen jaren niet veel is veranderd, alle mooie intenties op papier ten spijt.

Afspraken maken met Trump mag dan moeizaam gaan, maar handelsverdragen in allerlei soorten en maten, ook met de VS, zijn in elk geval niet passé. ‘Handel hoeft niet óf neoliberaal óf protectionistisch te zijn,’ besluit Vander Stichele. ‘Er zit wat tussenin, namelijk “managed trade”, of noem het “fair trade”. Critici zijn niet per se tegen handel, maar problemen moeten worden opgelost.’