© Olivier Heiligers

Multinationals hebben een waakhond nodig, maar de VN leverden een schoothond

In 2000 werd de United Nations Global Compact in het leven geroepen: een organisatie die globalisering een ‘menselijk gezicht’ moest geven, en bedrijven zou helpen duurzamer en socialer te worden. De organisatie baseert zich daarbij alleen op voortgangsrapportages van deelnemende bedrijven en monitort zelf niet. Nederland behoort tot de eerste en meest loyale geldschieters van de UNGC; het geld daarvoor komt uit de pot voor ontwikkelingssamenwerking. Maria Hengeveld beschrijft de organisatie. Ook deed ze onderzoek naar de Nederlandse steun aan de UNGC.

Dit stuk in 1 minuut
  • De UNGC wil bedrijven activeren en faciliteren om bij te dragen aan VN-doelen op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie.

  • De UNGC wordt voor eenzesde gefinancierd door sponsorlanden, waar Nederland er een van is. De resterende vijfzesde van het budget komt uit de bijdrage van de deelnemende bedrijven. Nederland bekostigt zijn subsidie uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.

  • De UNGC houdt geen toezicht op de activiteiten van deelnemende bedrijven, en doet daar ook geen onderzoek naar. Wat zij wel doet: de intentieverklaringen en voortgangsrapportages bestuderen die de ceo’s er elk jaar inleveren.

  • Voorts is de UNGC een groot voorstander van het formuleren van business cases: de organisatie legt graag uit dat duurzaam en sociaal ondernemen geld oplevert.

  • De woekering van partnerschappen met het bedrijfsleven verandert de ontwikkelingstak van de VN in een pijler van het mondiale kapitaal.

Lees verder

In januari 1999 hield VN-secretaris-generaal Kofi Annan een toespraak op het het World Economic Forum in Davos. Hij riep de top van het bedrijfsleven op ‘de mondiale markt een menselijk gezicht te geven’.

Zijn timing was zacht gezegd onhandig. De VS hadden kort daarvoor flink in hun financiële bijdrage aan de VN gesneden; de ontwikkelingslanden gingen bijna aan hun schulden ten onder; grote delen van Zuid- en Oost-Azië kampten met de naweeën van de Aziatische financiële crisis; en de budgetten voor ontwikkelingshulp bevonden zich op een dieptepunt. Tegelijkertijd was sprake van groeiende vijandigheid jegens de door multinationals ingezette globalisering, die zich onder andere uitte in een sociale beweging tegen sweatshops, waar kinderarbeid en uitbuiting floreerden. Een paar maanden na Annans speech was Seattle het toneel van heftige protesten tegen de WTO, en publiceerde Naomi Klein haar bestseller No Logo, een scherpe kritiek op multinationals.

Kofi Annan eiste niet dat het grootbedrijf vakbondsrechten zou respecteren – hij bedelde om brokjes

Annan zag kansen in dit debat. ‘Wanneer mensen het vertrouwen in de markt ontberen,’ waarschuwde hij de leiders van de multinationals, steken ‘protectionisme, populisme, nationalisme, etnisch chauvinisme, fanatisme en terrorisme’ de kop op. De nieuwe uitdaging, zo vervolgde hij, was om een mondiaal verbond te ontwerpen, een global compact, dat de ‘slachtoffers van marktfalen’ zou helpen en dat de politieke stabiliteit van de lange naoorlogse periode van groei en ontwikkeling kon herstellen.

Annans woorden waren dringend, zijn voorstellen vaag. Zijn redevoering maakte vooral duidelijk hoeveel macht staten sinds de jaren ’70 naar het grootkapitaal hadden overgeheveld, en welke prijs de vakbonden daarvoor hadden betaald. Toen hij ceo’s opriep ‘niet te wachten totdat ieder land de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen wettelijk heeft vastgelegd’ en ‘tenminste te zorgen dat uw eigen werknemers, en die van uw onderaannemers, zulke rechten genieten,’ eiste hij niet dat ze vakbonden zouden respecteren – hij bedelde om brokjes.

De UN Global Compact (UNGC), het niet-bindende duurzaamheidspact dat Annan in zijn speech aankondigde, ging in juli 2000 van start. De UNGC was niet bedoeld om machtsongelijkheid te erkennen, laat staan haar te corrigeren. De opkomst en ondergang van het UN Center for Transnational Corporations – dat bindende gedragscodes voor bedrijven ontwikkelde, totdat in 1992 de Verenigde Staten en de Heritage Foundation erin slaagden de organisatie af te schaffen – had bewezen dat de VS niet van plan waren een waakhond voor multinationals in de VN-gelederen te tolereren.

Wat de VS wel toestonden: een schoothond. Een tandeloos dier, dat overliep van enthousiasme bij kwezelige plannen om bedrijven op hun eigen voorwaarden te helpen zichzelf ‘te verbeteren’. Een hulphond die zou focussen op ceo’s, en die bedrijven met zachte hand zou aanmoedigen om ambitieuze beloften te doen, zonder hun activiteiten te monitoren. Zo werd de UNGC in het leven geroepen: een kwispelend huisdier, dat vanuit New York opereert en gefinancierd wordt door deelnemende bedrijven en een aantal landen.

In de visie van Buitenlandse Zaken draagt de UNGC bij aan armoedebestrijding, aangezien het bedrijven bewust maakt ‘van de voordelen die bestaan om duurzaam te ondernemen’

Nederlandse evaluaties van de UNGC

Nederland behoort tot de eerste en meest loyale geldschieters van de UNGC. Onze financiële bijdrage startte al medio 2000, en werd uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking gehaald. De beslissing om ontwikkelingsgeld, bedoeld om solidariteit met de armsten te tonen, in een organisatie te steken die zich juist op de allerrijksten richt, was ingegeven door de overtuiging dat de UNGC ‘bedrijven activeert en faciliteert om bij te dragen aan VN doelen’ op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie. 

Zo staat het tenminste beschreven in een van de interne beoordelingsmemo’s uit de periode 2016-2018, die ik via een beroep op de Wet openbaarheid bestuur (Wob) van het ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg. In de visie van Buitenlandse Zaken draagt de UNGC bij aan armoedebestrijding, aangezien het bedrijven bewust maakt ‘van de voordelen die bestaan om duurzaam te ondernemen’ – de welbekende (en grijsgedraaide) business case voor verantwoord ondernemen. De memo’s laten zien dat Nederland de UNGC daarnaast als een belangrijk politiek instrument beschouwt om publiek-private partnerschappen aan andere lidstaten op te dringen:

[Document 9: 2017 Intake UN Global Compact, 2017]

‘Samenwerking met de private sector’ was volgens een van de memo’s lange tijd taboe bij veel lidstaten, maar de UNGC kon bij hen de ‘acceptatie’ van zulke partnerschappen stimuleren. Wat nergens direct genoemd wordt, maar overduidelijk is gezien de context, is dat het hier lidstaten uit het zuiden betreft: de ontvangers van ontwikkelingssteun.

Mede door de financiële en morele steun van Nederland heeft de UNGC een indrukwekkende groei doorgemaakt. Ruim 10 duizend bedrijven zijn thans lid, en volgens de huidige ceo Lise Kingo (ze was eerder vice-president van een internationaal farmabedrijf) is de UNGC thans ‘waarschijnlijk het grootste zakelijke duurzaamheidsinitiatief ter wereld’. De hulphond – of schoothond – oefent geen toezicht uit op de activiteiten van deelnemende bedrijven, en doet daar evenmin onderzoek naar. Wat het pact wel doet: de intentieverklaringen en voortgangsrapportages bestuderen die de ceo’s er elk jaar inleveren. Deze zelfgenoegzame rapportages liggen ten grond aan de schier religieuze overtuiging van de UNGC dat er voor elk probleem onder de zon een mooie business case te bedenken valt.

Het ministerie onderkent dat de UNGC de inhoud van deze rapportages, en de vooruitgang die bedrijven beweren te boeken, op generlei wijze controleert

Het ministerie houdt er een tamelijk naïef idee over deze rapportages op na, zo blijkt uit de interne beoordelingsmemo’s. Enerzijds claimt het dat de UNGC ervoor zorgt ‘dat leden zich houden aan de UNGC principes door bedrijven te laten rapporteren over SDG achtige principes’. Tegelijkertijd onderkent het dat de UNGC de inhoud van deze rapportages, en de vooruitgang die bedrijven hierin beweren te boeken, op generlei wijze controleert. (Vanuit de business case-ideologie is dat gebrek aan controle natuurlijk prima te verantwoorden: bij samenwerking en ‘shared interests’ staan vertrouwen en optimisme voorop, daar passen geen inspecties bij).

Bijgevolg kunnen bedrijven hun rapporten volledig aan liefdadigheidsprojectjes, goede voornemens of vage duurzaamheidsambities wijden, terwijl ze zaken als belastingontwijking, lobbyen of grootschalige vervuiling negeren. Intussen zetten ze zichzelf – met de zegen van de VN – neer als ethische armoedebestrijders die vriendschap en aanmoediging behoeven, in plaats van regels, supervisie en soms een schop onder hun kont. Het ministerie lijkt zich dat te realiseren, maar verbindt daar geen conclusies aan. In de evaluatie van de subsidieaanvraag (in 2017) noteert het dat bedrijven profiteren van hun rapportages, en hun UNGC lidmaatschap: ‘want als ze rapporteren mogen ze het GC logo voeren. Dit draagt bij aan hun status als betrouwbaar bedrijf.’

[Document 9: 2017 Intake UN Global Compact, 2017]

De blijde boodschap van de business case

De business case-logica die de UNGC hanteert– sociaal en duurzaam ondernemen levert bedrijven geld op – leidt al sinds de oprichting geregeld tot absurde situaties. In 2006 bood Suzanne Johnson, vice-president van Goldman Sachs en indertijd lid van het UNGC-bestuur, de hulp van de beruchte bank aan: ze wilde Goldmans research graag beschikbaar stellen, zodat het pact bedrijven beter kon prikkelen en de banden met het bedrijfsleven kon aantrekken. ‘Dat zou tevens het werk van Principles for Responsible Investment (UNPRI) stimuleren.’

Paul Polman, de omstreden oud-ceo van Unilever en vicevoorzitter van de UNGC, schepte geregeld op over zijn aandeel in het formuleren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN, de zogeheten SDG’s. In 2016 kreeg de International Chamber of Commerce (ICC) – waarvan Polman op dat moment voorzitter was – de status van ‘waarnemer’ bij de Algemene Vergadering van de VN; ook Palestina heeft die status. Die benoeming gaf de het zakenleven, in de woorden van de ICC zelf, voor het eerst in de geschiedenis ‘de kans om hun stem rechtstreeks in de VN te laten horen’.

De excessieve macht van het bedrijfsleven wordt als natuurlijk en wenselijk voorgesteld. Dat is voor een instantie als de VN bepaald minder gepast

De woekering van van partnerschappen met het bedrijfsleven verandert de ontwikkelingstak van de VN in een pijler van het mondiale kapitaal en een verspreider van neoliberale sprookjes. De excessieve macht van het bedrijfsleven wordt als natuurlijk en wenselijk voorgesteld. Nu is dat voor de private sector zelf uiteraard een verleidelijke ideologie, maar voor een instantie als de VN is die bepaald minder gepast.

Van UN Women en de UN Foundation tot het UN Population Fund: al deze organisaties sluiten – sommige met meer aarzeling dan andere – ‘bondgenootschappen’ met grote bedrijven en helpen hen de blijde boodschap van de business case te verspreiden. Dat het hoofd van de World Health Organization (WHO) in 2013 het lef had om grote voedsel-, frisdrank en drankbedrijven te betitelen als een van de grootste bedreigingen van de volksgezondheid, en dat zij bovendien uithaalde naar hun valse beloften van zelfregulering, hun lobbies en hun gebruik van wetenschap op bestelling teneinde het publiek van de wijs te brengen, is zeldzaam.

Afgelopen zomer brachten ruim 180 ceo’s van de Business Roundtable – een vereniging van Amerikaanse ceo’s – een verklaring uit waarin ze beweerden een nieuwe, meer sociale visie op het oogmerk van hun bedrijven te  hebben ontwikkeld en beloofden zich in te zetten voor een vriendelijker type kapitalisme, dat verder kijkt dan aandeelhoudersbelangen alleen. Amerikaanse media beschreven hun verklaring als een novum. In werkelijkheid herkauwden ze dezelfde vrijblijvende beloften die hun voorgangers twee decennia eerder aan Kofi Annan hadden gedaan. Hoewel ze de formulering wat hebben aangepast – termen als business case en corporate responsibility zijn vervangen door purpose en stakeholder capitalism – is hun drijfveer hetzelfde: vakbonden in toom houden en de angel uit de roep om radicale verandering halen.

Nestlé

Er is geen slechte en geen goede plaats. Het gaat erom dat je weet waar je naartoe wilt

In juni 2019 besprak ceo Lise Kingo op een bijeenkomst van de UNGC in Londen hoe de organisatie een brug sloeg tussen het bedrijfsleven en de universele mensenrechten. Ze wees erop dat ‘alleen al het uitbannen van seksediscriminatie op de arbeidsmarkt wereldwijd zo’n 28 biljoen dollar kon bijdragen aan het bnp,’ en dat ‘krachtige klimaatmaatregelen voor een economische groei van 26 biljoen dollar kunnen zorgen’. De business case voor verantwoord ondernemen was dus evident, betoogde ze, en voegde daaraan toe dat ze hoopte dat ‘we die discussie snel achter ons kunnen laten’.

Kingo haalde een recente studie aan waarin 68 procent van de Global Compact-leden hadden aangegeven dat hun ceo’s ‘persoonlijk betrokken waren bij de duurzaamheidsagenda’ van hun onderneming. Ze beschouwde dat als bewijs van de positieve invloed van het pact. Een spreker van Nestlé viel haar bij: ‘We zijn allemaal bezig met dezelfde reis,’ zei ze, ‘maar we bevinden ons op verschillende plaatsen in dat traject.’ Ze vervolgde: ‘Er is geen slechte en geen goede plaats. Het gaat erom dat je weet waar je naartoe wilt.’

Reacties op het whiteboard

Met banaliteiten als deze transformeert de doctrine van vrijwillige corporate verandering, waarin alles een win-win moet zijn, mensenrechten tot gunsten, vervangt het ‘rekenschap afleggen’ door ‘verantwoordelijkheid’ en promoot het de valse notie dat het grootkapitaal geen bindende verplichtingen nodig heeft om de mondiale markt een menselijke gezicht te schenken, zoals Kofi Annan ze nederig vroeg.

Aan het eind van de conferentie vroegen de organisatoren ons om ‘met duizend nieuwe  ideeën’ naar huis te gaan en de beste daarvan alvast op te schrijven op een daarvoor bestemd whiteboard aan de wand van de zaal. Tot mijn verrassing besloten veel bezoekers het whiteboard te gebruiken om lucht te geven aan hun ergernis over het losgezongen optimisme van de sprekers. ‘Onze wereld staat in brand,’ schreef iemand, ‘meer ambitie en urgentie, alsjeblieft.’ ‘De nood is hoog,’ schreef een ander, ‘maar het panel grossiert in termen als uitnodigen en aanmoedigen.’

In Londen waren het zakenlui die zich tegen deze moedwillig naïeve en misleidende visie op vooruitgang keerden

Anderen dreven de spot met de naïveteit om ‘individuele bedrijven te motiveren’ het juiste te doen, betreurden dat niemand belastingontwijking had durven noemen, en riepen op tot ‘systematische oplossingen’. ‘Kennelijk geloven we nog altijd dat grenzeloze groei binnen een eindig systeem mogelijk is,’ constateerde weer een ander.

De commentaren op dit ‘ideeënbord’ zijn exemplarisch voor de legitimiteitscrisis waarin het Global Compact zich momenteel bevindt. Hoewel kritiek op de UNGC even oud is als de organisatie zelf – zo wordt het pact ervan beschuldigd een Trojaans paard te zijn, onder wiens blauwe dekmantel plunderende bedrijven stiekem kunnen binnentrekken, waardoor de UNGC de geloofwaardigheid van de VN ondermijnt – is die kritiek vrijwel altijd afkomstig van ngo’s, vakbonden, of soms van (interne) VN-toezichthouders. Maar daar in Londen waren het zakenlui die zich tegen deze moedwillig naïeve en misleidende visie op vooruitgang keerden. Hun ergernis onderstreept dat – anders dan hun hoge bazen – ook de meeste corporate medewerkers veel te winnen hebben bij een democratischer economie en een gelijkwaardiger werkvloer.

Buitenlandse Zaken durft niet meer terug

Buitenlandse Zaken heeft de afgelopen jaren ook getwijfeld aan de effectiviteit van de UNGC als armoedebestrijder, en vroeg zich af of de organisatie wel ontwikkelingsgeld moest ontvangen, zo blijkt uit de interne beoordelingsmemo’s. Het ministerie heeft zijn steun tenminste twee keer stopgezet. In 2014 werd de steun – 250.000 dollar op jaarbasis – hervat, mede op aandringen van Paul Polman, die – zoals in de memo’s staat beschreven – zijn organisatie goed bij de nieuwe ‘hulp en handel’-koers van het ministerie vond passen.

Document 9: 2017 Intake UN Global Compact, 2017

Niettemin concludeert Buitenlandse Zaken kort daarna dat de UNGC te ‘ruim in het jasje’ zit om Nederlandse steun in 2016 voort te zetten. 

Wanneer de UNGC daarna om een (driejarige) verlenging tot 2020 vraagt, volgt er intern een negatief advies. De UNGC zou ongebruikelijk veel aan personeelskosten uitgegeven (80 procent van het budget), was teveel op zichzelf gericht en zou, door zijn afhankelijkheid van bedrijfscontributies, zichzelf systematisch beperkten in de transformatie die van haar leden wordt verwacht. Bovendien: ‘UNGC heeft voor bestaanscontinuïteit een groter belang bij het uitbreiden van zijn ledenbestand dan het aanscherpen due dilligence maatregelen. De twee doelstellingen staan op gespannen voet met elkaar.’

Document 9: 2017 Intake UN Global Compact, 2017

De evaluatie concludeert tevens dat het ‘UNGC lidmaatschap wordt gepercipieerd als een waarborg voor verantwoord en duurzaam ondernemen’ maar dat het Compact dat ‘feitelijk niet [kan] garanderen’ en dat de ‘[e]rvaring leert dat financieringsaanvragen van UNGC achteraf moeilijk te verantwoorden zijn’.

Niettemingaat het ministerie akkoord met de aanvraag, tussen 2017 en 2020 zal er in totaal 750.000 euro worden overgemaakt. De reden: ‘Ondanks dat er negatief wordt geadviseerd is het van belang dat het ministerie betrokken blijft bij het initiatief omdat het vreemd zou zijn als Nederland als fervent voorstander van partnerschappen met het bedrijfsleven afstand neemt van UNGC.’

Document 10: Verslag en actiepuntenlijst DDE MT-overleg d.d. 3 juli 2017

Dit paradoxale (en irrationele) besluit illustreert welke ideologische val de ‘business case’ kan opleveren: wanneer je je er eenmaal aan verbonden hebt, kun je haast niet meer terug. Dat bevestigen e-mails uit april 2018 nog eens. Er wordt besloten om met terugwerkende kracht toch nog subsidie voor 2016 te verlenen – een subsidie die eerder was afgewezen– en zo wordt er nog eens een bijdrage overgemaakt.

Uit de PR-koker

De business case-retoriek mag ergernis wekken bij conferenties zoals die in Londen, maar leidt tot serieuzeproblemen in de ‘real world’, bijvoorbeeld bij arbeidsrechten in de waardeketens van multinationals.

De Britse politicoloog en vakbondsleider Guy Ryder, tegenwoordig directeur-generaal van de International Labour Organization (ILO), wees er in 2010 in een boek over de UNGC op dat ‘veel [..] bedrijven die onvoorwaardelijke trouw aan het Global Compact hebben beloofd’ hun werknemers door middel van ‘onderaannemers, uitbesteding, kortlopende contracten, schijn-zzp-constructies en onbestendig werk’ een vast contract onthouden. ‘Liever zorgen ze dat ze nooit hoeven te onderhandelen met arbeiders wier rechten ze beweren te respecteren’.

Toen hij dit schreef, leidde Ryder de International Confederation of Free Trade Unions en zat hij namens de vakbeweging in het bestuur van de UNGC. In dezelfde analyse merkte hij op dat het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen annex bedrijfsverantwoordelijkheid ‘uit de koker van public relations stamt’, en dus niet gedreven werd door een agenda voor echte verandering. Het is een poging om ’deugdzaamheid te bewijzen en/of de beeldvorming bij te stellen (dan wel die te verstoren)’.

In de praktijk is het pleidooi voor zelfregulering ‘een grote sta-in-de-weg voor het implementeren van bindende instrumenten, die de rechten van arbeiders kunnen afdwingen’

Een zo’n verstoring is de notie dat sociale rechtvaardigheid kan worden bereikt zonder dat bedrijven daadwerkelijk rekenschap afleggen. De UNGC ziet zijn eigen rol als complementair aan die van waakhonden en instanties die bindende oplossingen voorstaan, maar hun focus op zelfregulering helpt multinationals om bindende instrumenten en sterke, onafhankelijke vakbonden als onnodig af te schilderen.

In de praktijk is het pleidooi voor zelfregulering ‘een grote sta-in-de-weg voor het implementeren van bindende instrumenten, die de rechten van arbeiders kunnen afdwingen,’ zegt Theresa Haas van het Worker Driven Social Responsibility Network, dat zich toelegt op transparante en bindende afspraken over ketenaansprakelijkheid tussen bonden en bedrijven, zoals het  Fair Food Program and the Bangladesh Accord on Fire and Safety. ‘Uiteindelijk beschermen vrijblijvende en zelfregulerende programma’s vooral de reputatie van multinationals. Er is geen enkel bewijs dat ze helpen de omstandigheden op de werkvloer te verbeteren.’

De huidige vakbondsvertegenwoordigers in het bestuur van de UNGC zijn Shannon Burrow, van de International Trade Union Confederation, en Philip Jennings, die eerder secretaris-generaal was van de UNI, een wereldwijde vakbondsfederatie. Jennings vertelde in een telefoongesprek dat, mede met het oog op de nieuwe roep om bindende instrumenten en de veranderingen die het ILO en de OECD de afgelopen jaren hebben doorgevoerd in hun (niet-bindende) codes rondom het bedrijfsleven en mensenrechten, het tijd wordt dat de UNGC ‘zijn regels voor compliance en integriteit aanscherpt’.

Maar dat volstaat niet. Alleen al de afgelopen maanden is Coca Cola – lid van de UNGC en ondertekenaar van de Business Roundtable – door waakhonden aangewezen als de grootste plastic vervuiler ter wereld. BP en Shell – beiden behorend tot de vroege leden van de UNCG – hebben miljoenen uitgegeven om klimaatmaatregelen te blokkeren. Ook de ceo van het Braziliaanse mijnbedrijf Vale SA, die de dood van 270 mensen ten laste is gelegd omdat hij veiligheidswaarschuwingen in de wind sloeg, met een damdoorbraak als gevolg, was lid van de UNGC.

Zolang deze hulphond weigert zich rekenschap te geven van machtsverhoudingen en zich laat verblinden door het visioen van sociale verandering zonder strijd, zal de UNGC over de werkelijkheid blijven struikelen. De organisatie kan beter zijn gebit scherpen met het UN Binding Treaty on Business and Human Rights, dat momenteel in Genève wordt besproken en waarin bindende regels voor bedrijven worden vastgesteld. Jennings zegt dat hij zijn invloed in het UNGC-bestuur zal gebruiken om hun steun voor dit verdrag te krijgen.

Intussen heeft Amina Mohammed, de plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN, een overeenkomst met het World Economic Forum getekend, die een nieuw hoofdstuk in de samenwerking met Davos inluidt. Tenzij de VN van de geschiedenis leren, is de kans groot dat de miljardairs zullen winnen.

Dit artikel is een vertaling (en nadere uitwerking) van Maria Hengevelds artikel ‘The UN goes to Davos’, dat in november 2019 in The Nation verscheen.