Van stikstofcrisis tot dierenwelzijn: Follow the Money onderzoekt de belangen in de dierenbusiness. Lees meer

De intensieve veehouderij speelt in veel hedendaagse vraagstukken een centrale rol: de stikstofcrisis, de uitstoot van broeikasgassen, de opkomst van zoönosen. Follow the Money onderzoekt de belangen in de dierenbusiness.

Nederland heeft de ambitie de wereld te voeden met vlees, eieren en zuivelproducten. Jaarlijks exporteren we voor ruim 16 miljard euro aan vlees (8,7 miljard) en zuivel (8,2 miljard). Daar staat tegenover dat we granen en soja moeten importeren (ter waarde van zo’n 3 miljard euro) om al onze koeien, varkens, geiten en kippen te kunnen voeden.

Intussen wordt de grootschalige vleesindustrie een steeds groter probleem. Ze legt meer en meer beslag op de schaarse ruimte, vergiftigt de bodem en het (drink)water, en staat aan de wieg van dierziekten die soms ook mensen kunnen treffen (Q-koorts). En dan de dieren zelf. Steeds minder mensen vinden het acceptabel dat ze louter omwille van onze honger naar vlees worden geboren, vetgemest en geslacht.

In dit dossier onderzoekt Follow the Money de belangen achter de vleesindustrie, of en hoe er veranderingen mogelijk zijn, en welke krachten een omwenteling in de weg staan.

29 artikelen

© Sabine Grootendorst

Nederland doet het goed op productie- en exportlijsten van zuivel en vlees maar intussen komen we wel om in de mest. De natuur lijdt eronder, net als de boer en de burger. En inmiddels ook de economie: de mede door mest veroorzaakte stikstofcrisis dreigt de bouw van woningen en wegen opnieuw lam te leggen. Follow the Money onderzoekt in een serie artikelen de gierput van de bv Nederland. Vandaag in deel 1: De zondvloed aan mest.

0:00
Dit stuk in 1 minuut
  • Een van de meest urgente en knellende kwesties voor het nieuwe kabinet is deze: moet de veestapel inkrimpen? Zodat de natuur kan herstellen van een overdaad aan stikstof en, onder meer, de bouw van huizen ongehinderd door kan gaan? 
  • Het grote plaatje: Nooit meer honger was het motto van naoorlogs Nederland. Sindsdien is alle landbouwbeleid gericht op maximaal produceren: meer koeien, varkens, kippen en geiten. Meer vlees, eieren en zuivel. Al halverwege de jaren zestig waarschuwden deskundigen voor de gevolgen: een vernietigende en geldverslindende zondvloed aan mest. Maar in Den Haag wilde niemand luisteren. In de jaren daarna gebeurde er ook niet veel: ‘de markt’ moet het zelf maar oplossen.
  • De vleesfabriek die Nederland is geworden, exporteert jaarlijks voor zo’n 16 miljard euro aan dierlijke producten. Wat hier achterblijft is de stront. In zulke hoeveelheden dat de akkerbouw er ook geen raad meer mee weet: het mestoverschot.
  • Boeren moeten flink betalen om van hun overtollige mest af te komen – die hoge kosten werken fraude in de hand, boeren verspreiden bijvoorbeeld meer mest op de landerijen dan is toegestaan. De gevolgen voor bodem en water zijn funest. Nederland heeft de beroerdste waterkwaliteit van de hele Europese Unie.
  • Om het overschot weg te werken – of om er ten minste nog iets nuttigs mee te doen – verrijzen er mestvergisters en verwerkingsbedrijven, die er bijvoorbeeld korrels van maken. In Oss in Noord-Brabant verzet een groep burgers zich tegen de industriële verwerking van jaarlijks 500.000 ton mest – zo’n beetje in hun achtertuin. Ze zijn wanhopig.
Lees verder

Goede mest stinkt niet. Veel Nederlanders zijn gewend aan de penetrante geur van boeren die na de winter hun mestkelder leegmaken en de drijfmest – poep en pies samen – op het land (laten) uitrijden. Die lucht kenden ze zo’n vijftig jaar geleden nog niet. Toen liepen de koeien en varkens ’s zomers lang buiten, werd in de winterstal hun mest gescheiden van urine en in het voorjaar, gemengd met stro (‘ruige mest’), op de akkers verspreid. 

Overschotten bestonden nog niet, mest was nodig om de gewassen te laten groeien, en nog geen afvalproduct waarmee we zwaar omhoogzitten. Rond mest hangt inmiddels al jaren een kwalijke geur, van overbemesting, ammoniakuitstoot en van nitraatuitspoeling naar het grond- en oppervlaktewater. Een geur ook van illegale lozingen en fraude omdat het met name varkensboeren massa’s geld kost om van het teveel aan mest af te komen.

Vleesfabriek Nederland is Europees koploper: hier wordt per hectare de meeste mest geproduceerd. Het is een tastbaar restproduct van de intensieve veehouderij: we zijn de laatste vijf decennia reusachtige hoeveelheden grondstoffen voor veevoer gaan importeren en exporteren bergen vlees en zuivel. We blijven zitten met de mest. En met de bijbehorende uitstoot van ammoniak, stank en fijnstof.

Om die mestvaalt concreet te maken: onze landbouwdieren produceren wekelijks een badkuip vol voor elke Nederlander. Welke gevolgen heeft dat, hoe wordt met mest gefraudeerd, en wat gebeurt er verder met de overtollige mest? In een drieluik – vandaag deel 1 – duikt Follow the Money diep in de shit.

De productie van vlees is de productie van mest

Het Nederlandse mestoverschot is in feite een overschot van 'nutriënten': stikstof en fosfor. Die zijn aanwezig in kunstmest en in de grondstoffen van veevoer als granen en soja en worden van binnen en buiten Europa aangevoerd. Vooral in de jaren zeventig en tachtig bevatte het veevoer zoveel fosfor dat de bodem daar nog steeds verzadigd van is. 

In 2018 kwam maar liefst 10,4 megaton aan Europees graan ons land binnen voor veevoer, naast 8,9 megaton (niet-Europese) soja. 80 procent van de soja die naar Europa wordt verscheept, wordt verwerkt in veevoer. In de vorm van zuivel en vlees verlaten veel voedingsstoffen Nederland ook weer: de exportwaarde van vlees bedroeg in 2020 8,7 miljard euro, die van zuivel en eieren 8,3 miljard. De toegevoegde waarde van al die agrarische productie van ‘s werelds tweede agro-exporteur’ is overigens beperkt, zoals Ties Joosten eerder op Follow the Money liet zien.

Door de import van soja, palmolie en vlees is de Europese Unie – na China – hoofdverantwoordelijk voor ontbossing van het regenwoud en andere kwetsbare ecosystemen. In Europa is Nederland koploper in de hoeveelheid ontbost tropisch gebied per hoofd van de bevolking.

Inmiddels houdt Nederland ongeveer 12 miljoen varkens, 4 miljoen koeien en 17 miljoen kippen. Die dieren produceren met elkaar een mestvaalt van ruim 150 miljoen kilo fosfaat. Dat kunnen de boeren met geen mogelijkheid kwijt als bemesting voor hun eigen akkers. Het mestoverschot bedraagt een kleine 20 miljoen kilo fosfaat en komt daarmee overeen met de helft van de kippen- en varkensmest. Uitvoering van het oorspronkelijke voorstel van Tjeerd de Groot (D66) om de kippen- en varkensstapel te halveren zou het mestoverschot dus oplossen. Regionaal zijn er grote verschillen: het mestoverschot in Brabant en Limburg is ruim 50 procent.

Lees verder Inklappen

In de Peel, een streek op de grens van Noord-Brabant en Limburg, bieden Maria Berkers en André van Maarschalkerwaard tegen elkaar op. Berkers vertegenwoordigt met de actiegroep Stop de stank verontruste burgers in het Brabantse Deurne. Van Maarschalkerwaard doet dat met Gezond Leefmilieu Venray, tien kilometer verderop aan de Limburgse zijde van de Peel. 

In Deurne wonen 32.000 mensen en 3 miljoen landbouwdieren (2,5 miljoen kippen, 450.000 varkens en runderen). Berkers: ‘Voor elke inwoner 18 grote dieren en 78 kleine dieren.’ Samen produceren die dieren jaarlijks 618.000 ton mest. ‘In bulkwagens van 30 ton is dat een file van Deurne tot aan Den Helder.’ 

Venray (43.000 inwoners) kan daar qua dierdichtheid nog overheen, zegt Van Maarschalkerwaard: 5,4 miljoen kippen en bijna 700.000 varkens. Maar hoeveel mest die dieren produceren, en hoeveel er moet worden afgevoerd omdat de mest niet op eigen grond kan worden uitgereden – de gemeente Venray heeft geen flauw benul. De lokale SP-fractie stelde er vragen over maar het college van B&W verwees naar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA): ‘De gemeente heeft (...) geen registratieplicht omdat de Meststoffenwet een rijksregeling is waarbij de NVWA het primaire toezicht uitvoert.’

De kostbare routes

De mest die de Peel produceert, is de oorzaak van allerlei problemen. Omdat er een groot overschot is – in Deurne zo’n 70 procent van het totaal – moet het ergens heen. De legale weg is die naar een verwerkings- of een vergistingsbedrijf of naar een boer met voldoende grond, maar dat zijn de kostbare routes. Makkelijker en goedkoper is het om een deel van het overschot – illegaal – uit te rijden op het land, dus meer te bemesten dan wettelijk is toegestaan. Maar uiteindelijk wordt het teveel aan mest uitgespoeld in de sloten en het grondwater en tast het de waterkwaliteit aan.

Makkelijker en goedkoper is het om het overschot – illegaal – uit te rijden op het land

30 à 40 procent van het mestoverschot wordt illegaal uitgereden of geloosd, schat Stop de Stank. Daarnaast zijn de ventilatieluchten uit de stallen, en de opslag en het uitrijden van mest, grote bronnen van ammoniakemissies, waaronder het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Deurnsche Peel flink lijdt – dit is de stikstofcrisis op lokaal niveau.

Wanneer je in de Peel rondrijdt zie je ze niet, al die miljoenen dieren, want ze zitten in stallen als vestingen. Maar op zo’n ‘stronttoer’ langs de veehouderijen, zoals Stop de Stank het uitstapje noemt, ruik je hun mest des te meer. Een bewoner van het buitengebied van Deurne heeft er veel last van, vertelt hij op het erf voor zijn woonboerderij. Op een steenworp afstand, aan de Bosweg, ligt VDB vleespluimvee, een bedrijf met 180.000 kuikens. ‘Het hangt van de windrichting af, welk voer ze krijgen en hoe oud de kuikens zijn. Met een week of acht gaan ze naar de slacht, maar in de laatste weken stinkt het als de neten.’ En het verschilt per boer, zegt hij. ‘Onder de nieuwe bedrijfsleider is de stank toegenomen. Stank beperken is een kwestie van de mest droog houden en de stallen schoon.’

Het dreigt nog erger te worden: ‘Het kippenbedrijf heeft van de gemeente een omgevingsvergunning gekregen voor nieuwe stallen, waardoor het naar 260.000 kuikens uit kan breiden. Het gaat 1.200 vleesvarkens inleveren en mag daarvoor in de plaats 80.000 kippen houden, omdat kippenmest minder stinkt en minder ammoniak uitstoot. Maar ik ga dat aanvechten bij de rechter. Dit gebied is een provinciaal urgentiegebied voor stank- en fijnstofoverlast door de veehouderij.’ 

Toen het vleeskuikenbedrijf van een andere buurman wegens overlast verplaatst moest worden – wat de belastingbetaler 750.000 euro kostte – verzekerden provincie en gemeente dat ze alles zouden doen om in de toekomst overlast rond de Bosweg tegen te gaan, stelt de bewoner. ‘En nu verleent de gemeente een vergunning omdat er ‘verbeteringen’ plaatsvinden. Maar die veronderstellen een optimale werking van geur- en uitstootbestrijders als warmtewisselaars in een kippenstal. In de praktijk valt de werking van dit soort installaties vaak tegen. En bij een eenmaal vergunde situatie wordt bijna nooit meer ingegrepen.’

Dossier

De vleesindustrie

De intensieve veehouderij staat centraal in veel vraagstukken: de stikstofcrisis, de uitstoot van broeikasgassen, de opkomst van zoönosen.

Volg dit dossier

Dat leidt tot grote frustratie, zegt de man. ‘Wij burgers in het buitengebied voelen ons achtergesteld ten opzichte van agrarische ondernemers. Zij worden geholpen met subsidieverstrekking, de bouw van burgerhuizen in het dorp en bij de vergunningen voor nevenactiviteiten als kinderopvang en recreatie op de boerderij. Burgers die door toedoen van gemeenten en provincies in een ongezonde, overbelaste situatie terecht zijn gekomen hebben het nakijken en worden totaal niet gezien of gehoord. Sterker nog, ze worden gezien als klagers.’

Hoe zijn we de mestvaalt van Europa geworden? Aan de geschiedenis van het mestoverschot en het beleid om dat te beteugelen is de naam verbonden van ingenieur Chris Henkens. Deze ambtenaar, hoofd van het consulentschap voor Bodemaangelegenheden van het ministerie van Landbouw, waarschuwde al halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw voor een ‘zondvloed van varkensdrijfmest’ die het milieu ernstig zou schaden.

De intensieve veehouderij van vooral varkens en kippen, waarvoor je geen grond nodig had maar het voer van elders betrok, was toen goed op stoom gekomen op de zandgronden van Oost-Brabant, de Achterhoek en Twente. De groei van de veestapel betekende ook een grotere mestberg, die de boeren niet helemaal kwijt konden op eigen grond of waarvoor ze niet de hoge kosten voor afvoer naar akkerbouwgebieden wilden of konden betalen. De drijfmest werd massaal geloosd in sloten en op het land. 

Met de waarschuwingen van Henkens en zijn collega-ingenieur L.C.N. de la Lande Cremer gebeurde weinig, memoreerde Henkens in 1993 voor de microfoon van het onderzoeksjournalistieke VPRO-radioprogramma Argos. ‘Dat het mestprobleem uit de hand zou lopen, kon iedereen uitrekenen. Het was een emmer water die ging overlopen omdat je er telkens wat bij schonk. Eerst gebeurde dat op een enkel bedrijf, later hele gebieden.’ De la Lande Cremer noteerde de waarschuwingen in rapporten als ‘Mestoverschotten: een potentiële bron van milieuverontreiniging’ en ‘Gebruik de drijfmest, maar misbruik hem niet!’. Maar op het departement vonden ze het onbeperkt uitrijden van mest geen groot probleem. ‘Het loopt zo’n vaart niet, zei men,’ aldus Henkens.

Aan het begin van de jaren zeventig waren door het toegenomen krachtvoergebruik de hoeveelheden stikstof en fosfaat in de mest flink toegenomen. Met de almaar toenemende dieraantallen werd dat een groot milieuprobleem, zegt ook Landbouwambtenaar in ruste Jan Beukeboom. ‘Beken en sloten bevatten in de jaren zeventig en tachtig veel te veel fosfaat waardoor je enorme algengroei kreeg. Vooral in de winter moest de boer zijn mest kwijt. De mineralen uit de mest spoelden via de bodem ook uit naar het grondwater. Voor er wat aan gedaan werd, was je alweer jaren verder. Lange tijd werd het probleem ontkend, door druk vanuit de agrarische sector.’

Landbouwminister Gerrit Braks van het boervriendelijke CDA stuitte bij zijn aantreden in 1980 niet op alarmerende dossiers over het mestoverschot, verklaarde hij in 1993 tegen Argos. ‘Bij de vervuiling van het oppervlaktewater wees men vooral naar de industrie en de huishoudens.’ Toen de ernst van de zaak tot hem doordrong, klampte hij naar eigen zeggen premier Lubbers aan: ‘Er komt een miljardenprobleem aan, het mestoverschot.’ Lubbers kon het volgens Braks amper geloven. Toch komt er in 1984 en 1987 wetgeving die een rem zet op de groei van de veestapel en op de overbemesting.

Henkens is in 1990, in een interview met de nog jonge NRC-journalist Tom-Jan Meeus, nog steeds bitter gestemd. De Algemene Rekenkamer heeft net geconstateerd dat ambtenaren de gevaren van mest jarenlang bewust hebben verzwegen en dat het beleid heeft gefaald. Henkens: ‘Wie zegt dat op het ministerie van Landbouw tot in het begin van de jaren tachtig geen of nauwelijks kennis bestond over de problemen die gepaard gaan met groeiende mestoverschotten, die ontkent de werkelijkheid. Er is gewaarschuwd, er is tijdig gewaarschuwd. Maar er is niets mee gedaan. Dat is ieders goed recht, vergissingen zijn mogelijk, maar kom me niet aan met het verhaal dat men het niet heeft geweten.’

Bijna dertig jaar verder: Meeus, inmiddels gezaghebbend NRC-columnist, haalt in Het schandaal dat 50 jaar kon voortbestaan herinneringen op aan Chris Henkens, wiens waarschuwingen in de wind werden geslagen omdat ingrijpen ‘heel slecht lag in de landbouw’. Speurwerk van NRC Handelsblad had al in 2017 grootschalige mestfraude aangetoond in Brabant en Limburg, maar het mestoverschot bleef desondanks groeien. Meeus: ‘Telkens nieuwe misstanden, telkens politieke tegenactie, telkens toch groei van de veesector. De wereld op zijn kop, in alle opzichten: niet de vervuiler betaalt – de betaler vervuilt. De overheid kent meer taaie dossiers, maar ik zou er niet één weten met een vergelijkbaar zwarte beleidsgeschiedenis en een overeenkomstig gebrek aan vooruitgang. Vele parlementaire enquêtes zijn om veel minder gehouden.’ 

In 2019 oordeelt de Algemene Rekenkamer weer vernietigend over de aanpak van het probleem: het beleid was op een ‘te optimistisch’ scenario gebaseerd: ‘Toen in 2015 de melkquota werden afgeschaft en melkveehouders zoveel melk mochten produceren als ze wilden, kozen kabinet en Kamer de lijn: groeien mag, zolang de veehouders de mest op eigen land uitrijden of naar de mestverwerking brengen. Daarbij werd erop vertrouwd dat dit mogelijk was binnen de Europese normen.’

Volgens Jan Willem Erisman, hoogleraar milieu en duurzaamheid aan de Universiteit Leiden, gaan er in de wetgeving steeds dezelfde dingen mis. Ten eerste: we hebben wel doelen, maar die stellen we bij als we ze niet halen. ‘In Nederland zijn goede beleidsvoorstellen gedaan om de ergste vervuiling door mest te voorkomen, maar die hebben nooit geresulteerd in wetten of regels waar boeren daadwerkelijk op worden afgerekend. Het Nationaal Milieubeleidsplan van 2001 (NMP-4) was echt een geweldig document, daar stonden allerlei heel goede doelen in op het gebied van water en natuur, die zouden we dan in 2030 halen. Maar dat plan is gewoon niet ten uitvoer gekomen. De landbouwlobby heeft daar een belangrijke rol in gehad. Maar het was ook een kwestie van gebrek aan politieke daadkracht. Staatssecretaris Henk Bleker moest in 2010 aan de slag met het NMP-4 beleid.  Hij heeft de afspraken om natuurdoelen te halen er gewoon uit gesloopt.’

Andere landen stelden wel harde eisen aan natuurbehoud, daarom zie je dat een land als Denemarken grenzen stelt aan de hoeveelheid vee per hectare. In Nederland is een ‘opeenstapeling van wet- en regelgeving’ ontstaan, die volgens Erisman zo ingewikkeld en ‘gekmakend gedetailleerd’ is dat ze niet controleerbaar of handhaafbaar is. 

Erisman: ‘De enige reden dat Nederland geen ecologische woestenij is geworden, is omdat de Europese Commissie – naast bijvoorbeeld de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water – wél aanpalend beleid opzet, met maatregelen die garanderen dat de uitstoot omlaaggaat. Zo halen we de Europese normen altijd nét wel: anders krijg je een boete.’ 

Ten tweede: wij grijpen in Nederland continue naar technologische maatregelen omdat voor ons de productie heilig is, zegt Erisman. ‘Toen na de Tweede Wereldoorlog de idee postvatte van “nooit meer honger” is nooit met een andere bril naar het boerenland gekeken dan met die van maximale productie. Dan ga je naar end of pipe-oplossingen: de stallen zo inrichten dat er zo min mogelijk ammoniak in de lucht komt. Door ‘tovervloeren’ die mest zo snel mogelijk doorvoeren naar de put, door oplossingen die de urine in de stal toch weer scheiden van de poep. En nu richten we ons weer op mestverwerking. Allemaal veel te duur voor de kleine marges in de landbouw.’  Verwerken laat de mest niet verdwijnen, zegt Erisman. De mest wordt gescheiden in deelproducten – dikke en dunne fractie – die alsnog als dierlijke mest moet worden weggewerkt. Ook mest vergisten om er biogas uit te halen, is geen oplossing: na het vergisten zijn er nog evenveel stikstof en fosfaat aanwezig.

Het is het oude liedje, waar ook de boeren zelf uiteindelijk gek van worden: de overheid vertrouwt erop dat de sector het zelf oplost – wat de sector ook maar al te graag zelf beloofde om opgelegde regels te vermijden. 

Lost de sector het niet op, en dreigen er sancties van de Europese Unie, dan moet er in allerijl wetgeving komen. Johan Vollenbroek, milieudeskundige en voorzitter van Mobilisation for the Environment: ‘Het ministerie constateert ook wel dat het vastloopt, maar ziet geen enkele ruimte om iets te doen, zoals het uitkopen van de grootste stikstofuitstoters, de piekbelasters. Dat is voor de VVD onbespreekbaar. De markt, in dit geval de agrarische sector, moet het maar oplossen.’

Zijn we dan echt helemaal niks opgeschoten sinds 1990? Jawel, menen Hans van Grinsven en Martha van Eerdt, specialisten mestwetgeving bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). De extreme vervuiling uit de jaren tachtig en negentig behoort tot het verleden, de ammoniakuitstoot door de landbouw is sinds 1990 met 65 procent afgenomen, en de stikstof- en fosfaatoverschotten in de landbouw zijn met 50 respectievelijk 85 procent gedaald.

Dat komt vooral door verminderd kunstmestgebruik, door export van dierlijke mest en door beter veevoer, schrijven ze in het vakblad Bodem. Maar de milieudruk van de veehouderij blijft groot en Nederland heeft grote moeite om te voldoen aan de Europese richtlijnen voor biodiversiteit en waterkwaliteit. Menig minister, constateren Van Grinsven en Van Eerdt, heeft zich in al die jaren aan het mestbeleid vertild. En alle, vaak complexe, regelgeving kreeg dezelfde ontvangst: ‘te streng’ volgens de agrarische sector en politiek rechts, en ‘te coulant’ in de ogen van links en de natuur- en milieubeweging.

‘Drijfmest veroorzaakt een gifbad voor regenwormen en insectenlarven in de bovenste bodemlaag’

Wat staat er op het spel? Wat niet iedereen zich realiseert is dat ons stikstofprobleem grotendeels een mestprobleem is, zegt Johan Vollenbroek, die in 2019 met een uitspraak van de Raad van State wist af te dwingen dat alle stikstofuitstotende projecten stil kwamen te liggen. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is 46 procent van de stikstofdepositie afkomstig van de landbouw. Ook nu dreigt er vanwege te weinig milieuruimte een stikstofinfarct dat wegenbouw en woningbouw opnieuw op slot zal zetten, zegt Vollenbroek. 

De ravage die al die mest op het platteland aanricht, is substantieel, zegt ook hoogleraar trekecologie Theunis Piersma die zich inzet voor weidevogels. Bij het injecteren van drijfmest ontstaat wat hij noemt ‘gif van de gruttoweide’. ‘Een gifbad voor rode regenwormen en insectenlarven die zich in de bovenste bodemlaag ophouden.’ Geen insecten betekent geen voer voor vogels, maar ook niet voor vossen, dassen, egels. ‘Alles op het platteland loopt met de honger in de bek.’

Drinkwaterbedrijven en waterschappen slaan ook alarm. Duurzaamheidsprofessor Jan Willem Erisman: ‘Nederland is op het gebied van waterkwaliteit van oppervlakte de slechtste van Europa.’ Er is veel discussie over waardoor dat komt, maar het Planbureau voor de Leefomgeving noemt ‘vermesting’ als een van de grote redenen. 

In 2016 trok de vereniging van drinkwaterbedrijven, Vewin, aan de bel: 35 grondwaterpunten moesten (tijdelijk) gesloten worden vanwege een teveel aan meststoffen: ‘De hoge stikstofuitspoeling door de agrarische sector sinds 1960 is vrijwel volledig verantwoordelijk voor de normoverschrijdingen voor nitraat. De mestproblematiek is daarmee voor de drinkwaterbedrijven nog altijd actueel en omvangrijk, en vraagt om een continue inspanning en inzet van middelen om de problemen beheersbaar te houden.’ 

Onderzoeker waterkwaliteit Peter Schipper keek voor de Wageningen Universiteit naar maatregelen die boeren kunnen treffen om uitspoeling van schadelijke overbemesting te verminderen. Schipper: ‘Een belangrijke conclusie was voor ons: je kunt van alles uithalen, met andere gewassen bijvoorbeeld en brede uitspoelingsstroken, maar uiteindelijk heeft dat allemaal geen zin zolang je de illegale overbemesting niet aanpakt. Die komt volgens onze berekeningen neer op 20 à 30 procent.’ En ook al zouden boeren zich aan de wet houden, in de modellen van Schipper blijkt dat ook dan te veel nitraat in het water terechtkomt. ‘De wet gaat simpelweg niet ver genoeg.’

Voor de rechter

Erisman voorziet dat Nederland binnenkort tegen een muur aanloopt. ‘We moeten in 2027 voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Dat gaat niet lukken. De vraag is of we dan voor de rechter worden gesleept. Duitsland betaalde vorig jaar een ton per dag aan de EU omdat het niet aan de nitraatdoelstelling kon voldoen. Dit gaat in Nederland ook gebeuren, maar dat probleem wordt nu overschaduwd door onze issues met ammoniak.’

Het is moeilijk op mensen over te brengen hoe belangrijk het is om biodiversiteit te beschermen en dat we daarom iets aan het mestprobleem moeten doen, zegt Jan Willem Erisman. ‘Dus moeten we het maar hebben over het feit dat het land platligt, dat er geen huizen gebouwd kunnen worden. Of dat het slecht is voor de gezondheid.’

Gerrit Braks heeft gelijk gekregen: het mestoverschot van de vlees- en zuivelindustrie is een gigantische schadepost geworden. De maatschappelijke kosten voor het ‘op slot gaan’ van Nederland, en van herstel van door stikstof aangetaste natuur, lopen in de vele miljarden. 

Voor de verwerking van mest, meer in het bijzonder de vergisting tot energie (elektriciteit en warmte), trok de overheid de afgelopen twaalf jaar een half miljard euro uit. De bestrijding van fraude met mest vergt jaarlijks tientallen miljoenen euro’s aan inzet van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Openbaar Ministerie.

Voor de boer zelf, en met name voor de varkenshouder, is mest ook een enorme kostenpost. Het mestbeleid heeft een eigen logica gekregen sinds boeren, vanaf de jaren negentig, moeten betalen voor het afvoeren van mest. Follow the Money portretteerde eerder varkenshouder Jan Vogels in Erp, die er jaarlijks een ton aan kwijt is. ‘Twee keer per jaar huur ik een mobiele scheider die de mest verdeelt in een dunne en dikke fractie. Die scheider draait hier dan vijf dagen op het erf. De dunne fractie, met veel stikstof en weinig fosfaat, gaat via een loonwerker naar een akkerbouwer in de buurt. De dikke fractie gaat naar een composteringsbedrijf of een andere mestverwerker. Ik kan ook de ongescheiden drijfmest op laten halen, maar dat kost me meer.’

De melkveehouder

Koeien dragen het minst bij aan het mestoverschot. Toch produceerden vier van de vijf melkveehouderijen vorig jaar meer mest dan ze kwijt konden op eigen grond. 

De familie Wientjes, melkveehouders in het Brabantse Oploo, verwerkt de mest op eigen terrein en hoopt daarmee op termijn de kosten voor mestafzet te halveren. ‘Wij hebben een intensief, niet-grondgebonden bedrijf,’ legt Teun Wientjes uit, ‘we houden tweehonderd koeien op 80 hectare grond.’ 

Sinds eind 2019 pompt hij de mest uit de kelder naar een zogeheten monovergister. In de reactor ontstaat methaangas dat via generatoren elektriciteit opwekt. Wat overblijft, het digestaat, wordt gescheiden in een dikke, fosfaatrijke fractie voor een hovenier en een composteerbedrijf, en een dunne fractie. Daaruit wordt ammoniumsulfaat gedestilleerd dat kan dienen als kunstmestvervanger. De resterende, waterige substantie gebruikt Wientjes op zijn eigen land. 

‘Het is een goed verhaal. We stoten minder broeikasgassen uit doordat het methaangas wordt verbrand, en onze ammoniakemissies zijn verminderd doordat we de vluchtige stikstof verwijderen voordat we het concentraat over het land uitrijden. Dat stinkt dus ook niet meer. Het feit dat je minder uitstoot, is al een winstpunt – dat betekent dat we het draagvlak voor ons bedrijf versterken en dat is ook geld waard.’ De monovergister wordt gepromoot door zijn melkafnemer FrieslandCampina, die de schadelijkheid van het mestprobleem voor de eigen continuïteit beseft.

Voor de opgewekte elektriciteit ontvangt Wientjes SDE-subsidie voor duurzame energie. De investering in de monovergister werd deels gedragen door EU en de provincie Noord-Brabant (samen voor een kleine twee ton). De rekensom bestaat dan uit een eenmalige investering van een half miljoen euro, 50.000 euro operationele kosten per jaar en 100.000 euro subsidie-opbrengst van de elektriciteit. ‘Als de SDE-subsidie wordt afgeschaft, stop ik er morgen mee.’ 

Op termijn hoopt Wientjes echt kosten te besparen, als hij in plaats van de kunstmest zijn zelf gefabriceerde kunstmestvervanger kan gebruiken. ‘Maar dat wacht nog op toestemming uit Brussel. De Nederlandse agrosector is daar al twaalf jaar voor aan het lobbyen.’

Lees verder Inklappen

Gemiddeld is een varkenshouder 60.000 euro per jaar kwijt aan mestverwerking – met een gemiddeld bedrijfsinkomen van 12.000 euro. Door heel Nederland rijden jaarlijks zo’n miljoen tankwagens met mest van overschotgebieden (‘concentratiegebieden’ in het jargon) naar gebieden waar ze nog wel wat kunnen gebruiken – vaak in België en Duitsland, waar de landbouw soms minder intensief is of de regelgeving minder strikt. Jan Vogels: ‘In het oosten van Duitsland zitten ze zelfs te springen om dierlijke mest, de boeren daar hoef je niet eens te betalen. Maar dan zijn de transportkosten weer hoog.’ 

Veehouders hopen dat de ‘warme sanering’ van de varkenshouderij doorzet en dat een kleiner mestoverschot zal zorgen voor lagere prijzen voor het afvoeren ervan. Maar op papier dreigt het mestoverschot alleen maar te groeien. Nederlandse melkveehouders krijgen tot dusver via een uitzonderingsregeling (derogatie) toestemming om via hun mest meer stikstof op grasland uit te rijden dan hun collega-boeren normaliter mogen. Maar nu de waterkwaliteit blijft verslechteren, zijn er serieuze signalen dat Brussel die derogatie niet wil verlengen. En het is ook maar de vraag hoelang onze exportmest elders nog welkom is. Duitsland heeft zijn mestbeleid al aangescherpt en de kritiek op de import uit Nederland – waarvan een derde illegaal zou zijn – zwelt aan.

De akkerbouwer

Aan de andere kant van het mestoverschot staat de akkerbouwer, die geld toe krijgt als hij de drijfmest van boeren als Wientjes uitrijden op zijn land. Jan Ham, die in Nieuw-Vennep aardappelen, uien en bieten teelt, pleit ervoor dat veehouders stoppen met de productie ervan. ‘Ik heb niets aan die dunne drijfmest. Die verbetert mijn bodem niet en die kan ik wettelijk alleen op heel specifieke momenten uitrijden vanwege de stikstofuitstoot. De enige reden dat ik die drijfmest naar me toe zou halen, is omdat er een financiële prikkel is. De prijs die ik ervoor krijg varieert van 4 tot 9 euro per ton. Die veehouder heeft nu dus een waardeloze positie, die moet betalen voor iets wat eigenlijk van waarde is, maar niet in de vorm waarin hij het produceert. Akkerbouwers lossen het toch het liefst op met kunstmest. Ik geef daar zo’n 20.000 euro per jaar aan uit.’ 

Ondanks dat Ham denkt dat drijfmest op een dood spoor zit, ziet hij ook dat die boeren niet zomaar die peperdure emissiearme stallen weer kunnen afbreken en teruggaan naar de potstal waarin de ruige mest tussen laagjes stro in stapels wordt ‘opgepot’. Toch denkt hij dat dat de enige manier is om onze mestkringloop te sluiten, omdat je dan mest produceert waar akkerbouwers wat mee kunnen. In die stallen gaan ook veel minder dieren, wat een rem zet op de hoeveelheid dieren die je kunt houden. ‘Dan ga je automatisch naar een hele hoop minder dieren.’

‘Ik betrek ruige stalmest van twee veehouders, die daar mijn graan voor veevoer voor terugkrijgen. Die deal had nog een leuk bijeffect: na het eerste telefoongesprek met zo’n veehouder besefte ik dat er iemand is die zit te wachten op wat ik produceer. Dat genoegen heb je als akkerbouwer op de wereldmarkt nooit.’

Lees verder Inklappen

En de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Carola Schouten, nu demissionair, heeft – net als veel van haar voorgangers – nieuw mestbeleid voorbereid dat volgens haarzelf eenvoudiger, minder fraudegevoelig, en beter is voor natuur en milieu. 

Alleen grondgebonden (melkvee)bedrijven mogen mest uitrijden op eigen land. De intensieve veehouderij mag kiezen: óf grondgebonden worden, eventueel door samenwerkingscontracten met veehouders in de buurt, óf alle mest laten afvoeren voor verwerking of export. 

De Kamer, van rechts naar links, voelt er weinig voor – langs de bekende lijnen. CDA, VVD en verder naar rechts vinden haar voorstellen te streng. En links verwijt de minister dat ze geen echte keuzes maakt. Frank Wassenberg (PvdD): ‘Als we structurele, grootschalige en ernstige milieucriminaliteit rond mest aan willen pakken, dan is stap één een forse reductie van het aantal dieren. Dat is ook de oplossing voor het stikstofprobleem, waardoor de huizenbouw weer lucht zal krijgen.’

Het Openbaar Ministerie zit op eenzelfde lijn. In een alarmerende brief aan de Tweede Kamer stelde Rob de Rijck, landelijk coördinerend milieuofficier van justitie, eind vorig jaar dat de fraudeprikkel alleen vermindert als de mestproductie afneemt. Met het nieuwe beleid lopen de kosten voor de varkensboer, die alles af moet voeren, alleen maar op – en wordt sjoemelen of frauderen aantrekkelijker. Nu al heeft het OM te maken met ‘inventieve en brutale vormen van fraude (…) op grote schaal (omvangrijke valsheid in geschrifte, manipulatie van apparatuur en monsters)’.

In varkensrijke provincies zijn de burgers evenmin enthousiast. Verplichte mestverwerking betekent dat zij nog meer mestfabrieken om zich heen krijgen. In Brabant zoekt de provincie nu al naarstig naar locaties voor verwerkingsbedrijven. Vlak bij dorpskernen is taboe, maar het provinciale bestuur heeft nu behalve industrieterreinen ook plekken in het buitengebied op het oog.

In Oss was door de provincie al een vergunning verstrekt voor een mestfabriek bij de Osse haven, op luttele honderden meters van woonwijk De Horzak. De Osse inwoners hebben zich daarom verenigd en de Stichting Geen Mestverwerking in Oss opgericht. Daarnaast strijdt ook het Osse Front tegen de Stront tegen de komst van de mestfabriek, vertelt woordvoerder Edwin Jansen. ‘De initiatiefnemers van deze mestfabriek, samengegaan in de boerencoöperatie MACE uit de Peel, leuren al dertien jaar met hun mest. In de Peel zelf – achtereenvolgens in Elsendorp, Landhorst en Gemert – hebben burgers de komst van een mestfabriek tegengehouden, en niet zonder reden.’ 

Aanvankelijk zat de gemeente Oss in de meewerkende modus, maar óók de gemeente ging, net als de Stichting Geen Mestverwerking in Oss, in beroep tegen de al door de provincie afgegeven vergunning. Die vergunning werd door de bestuursrechter vernietigd vanwege de te verwachten stankoverlast. In 2017 besloot de gemeente het bestemmingsplan zo te wijzigingen dat grootschalige mestverwerking niet was toegestaan.  ‘Dat is door de provincie overruled. En daartegen heeft de gemeente vervolgens weer beroep ingesteld bij de Raad van State. Dit beroep van de gemeente, dat is de laatste ontwikkeling, is eind vorig jaar ongegrond verklaard.’

Vragen van omwonenden over gezondheidsrisico’s als zoönosen zijn nog steeds niet beantwoord, zegt Jansen. Een Milieu Effect Rapportage blijft vooralsnog uit. ‘Er worden politieke spelletjes gespeeld, waarbij de provincie, samen met de Omgevingsdienst en de GGD, ons verzekert dat er geen enkel risico is.’ 

Voor het Front tegen de Stront blijft die politieke druk onverteerbaar. ‘Wij kunnen straks vlak bij een plek zitten waar jaarlijks 500.000 ton mest wordt verwerkt, dat zijn 48 tankwagens die dagelijks vanuit de Peel naar Oss rijden.’ 

Waar is het allemaal goed voor, vraagt Edwin Jansen zich af. ‘De mestproducten die hier gemaakt worden, worden buiten Europa afgezet. Sowieso gaat 70 procent van onze vleesproductie de grens over. Zolang we met de stront zitten, moet-ie ergens verwerkt worden, dat snappen wij ook wel. Maar waarom in Oss, en dan nog tegen een woonwijk aan?’

Met medewerking van Bram Wissink. De foto’s zijn van Sabine Grootendorst. Ze doet fotografisch onderzoek naar de intensieve veehouderij in Nederland en maakte de beelden hoofdzakelijk in de Peel in Noord-Brabant, speciaal voor deze serie. Remy Koens maakte de infographics.

Morgen op Follow the Money: een uitgebreid vraaggesprek met Johan Vollenbroek, milieudeskundige en voorzitter van de actiegroep Mobilisation for the Environment. Aanstaande vrijdag volgt deel 2 van onze serie over de zondvloed aan mest.