Volgens Ewald Engelen schiet het tegendraadse blad The Economist door en verkondigt het de partijlijn van de financiële elite.
Je vraagt je af wat de redactie van The Economist heeft bezield om het jaar te openen met een nummer dat oproept om The City te redden. De omslag verbeeldt een drietal bankiers, gezeten achter luchtafweergeschut en verschanst achter zandzakken, afgebeeld tegen de skyline van Londen, met in de lucht dezelfde symboolzwangere zeppelins die de stad tijdens de oorlog moesten beschermen tegen luchtaanvallen. De boodschap is duidelijk: The City wordt belegerd en de bedreiging komt, zoals altijd, van het Europese continent.
Nou heeft The Economist de welverdiende reputatie een dwarsligger te zijn – voor Thatcher als iedereen tegen haar is; voor de Irak-oorlog als de goegemeente allang snapt dat het een onzalige interventie wordt; voor aandeelhouders terwijl iedereen de beperkingen van het aandeelhoudersmodel in de smiezen heeft; en tegen het Duitse model terwijl Duitsland sterker uit de crisis komt dan alle anderen. Maar om drie jaar na de ergste crisis sinds 1929 weer onomwonden de lof te zingen op het financieel-juridische complex dat de wereld naar de rand van de afgrond heeft gebracht, is wel een erg straf staaltje dwarsliggen.
Verbijsterend aan het bijbehorende artikel is dat daarin klakkeloos de argumenten voor een groot financieel centrum van de Britse bancaire lobby worden herhaald. Volgens TheCityUK, de frontorganisatie van de Britse financiële elite, is The City groot, rijk en dus belangrijk. Groot in de zin van veel handel in veel financiële producten – van aandelen tot valutahandel, en van overnames tot vermogensbeheer – en dus een belangrijke bron van hoogwaardige werkgelegenheid. Rijk in de zin van internationaal concurrerend en dus een voorname bron van exportinkomsten; maar liefst drie procent van het Bruto Binnenlands Product, aldus TheCityUk. En belangrijk in de zin van een substantiële bijdrage aan schatkist via omvangrijke belastingafdrachten (de bankenlobby schermt steevast met ‘een kwart’), waarmee voorgaande labourregeringen de deïndustrialisatiepijn hebben kunnen verzachten. Oftewel, nu het Verenigd Koninkrijk heeft afgedaan als industriële grootmacht – naast wellicht muziek, racewagens en mode -- geeft het geen pas om de laatste kip met de gouden eieren te offeren op het altaar van goede Europese verhoudingen.

Een zuivere Godwin van The Economist
Collega’s uit Manchester hebben in een recente publicatie deze argumenten minutieus gewogen en vervolgens te licht bevonden. De groei van The City ging niet gepaard met meer werkgelegenheid, hoogstens met een regionale verschuiving van werkgelegenheid: van periferie naar centrum. Bovendien is deze verschuiving gepaard gegaan met werkgelegenheidsverlies voor Britten en werkgelegenheidswinst voor grote contingenten hoogopgeleide Fransen, Duitsers en Nederlanders aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en massa’s laagopgeleide Polen, Roemenen en Russen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. En ja, het Verenigd Koninkrijk heeft als een van de weinige landen een overschot op de handelsbalans voor diensten maar dat laat onverlet dat de waarde van de export van de Britse maakindustrie vele malen hoger is. Tenslotte is ook het fiscale belang van de bankensector gebaseerd op een halve waarheid. Ja, de financiële sector draagt voor een kwart bij aan de belastingopbrengsten, maar niet van de opbrengsten tout court maar slechts een kwart van de vennootschapsbelasting. Als je daar de inkomstenbelasting bij optelt en je vergelijkt dat totaalbedrag met dat van de maakindustrie dan is deze voor de Britse schatkist ook na drie decennia deïndustrialisatie nog altijd ruim twee keer zo belangrijk. Dat legitimeert dus niet een overheidsbeleid dat er op gericht is om de financiële dienstverlening, wat toezicht en fiscaliteit betreft, zo min mogelijk in de weg te leggen.
Integendeel, tegen de achtergrond van de kolossale verwoesting die een grote, ontketende financiële sector kan veroorzaken, zijn er argumenten te over voor beleid dat banken intoomt, fondsen knevelt en markten beteugelt. Het is hier dat kwade opzet van de kant van The Economist moet worden vermoed. Het weekblad rept namelijk met geen woord over de kosten van de crisis die de bankiers hebben veroorzaakt. Niets, nada, nul. En dat is journalistiek op z’n zachtst gezegd discutabel.
Nou weet ik als geen ander dat het lastig is om daar een getal aan vast te prikken. Al was het maar omdat we niet weten of de onderpanden ooit weer hun nominale waarden zullen bereiken. Maar The Economist had tenminste het fatsoen kunnen hebben om te verwijzen naar het werk van Andrew Haldane van de Britse centrale bank. Haldane raamt de totale sociale kosten van de crisis in de vorm van gederfde toekomstige economische groei op het astronomische bedrag van $ 60 tot $ 200 biljoen.
Daar ben je toch even stil van. Zo niet The Economist, die zich met dit eerste nummer van 2012 wel heel erg in de kaarten laat kijken. Toch het partijblaadje van de financiële elite.
0 Bijdragen