Foto door Robert Foyers -- www.foyers.photography

Foto door Robert Foyers -- www.foyers.photography

Wie bubbels wil voorkomen, grijpt naar Keynes

Werd Ann Pettifor in 2006 nog weggehoond toen ze schreef dat er een grote schuldencrisis aan zat te komen, anno 2018 hebben haar ideeën meer krediet. In haar nieuwe boek 'The Production of Money' grijpt ze terug op Keynes om ons huidige monetaire beleid aan de kaak te stellen. Een recensie.

Ze was onlangs weer op tv te zien in ‘Stilte voor de cra$h’, de Tegenlicht-uitzending over de lessen na de val van Lehman Brothers. Ooit ontmoette ik haar in Brussel, bij een seminar over de ontwrichtende gevolgen van de financialisering van de economie. Ze bleek scherp, volhardend, en belezen. Ze wil verandering zien. En wel nu.

Ann Pettifor is een zeldzaamheid onder economen: pretentieloos (de enige titel die ze voert is dat ze econoom is), een kenner van het werk van Keynes (de reden waarom ze dit boek schreef) en activiste tegen de too-big-to-fail macht van banken in Europa (de reden dat ze zowat elke publieksbijeenkomst afloopt waar ze medestanders hoopt te vinden om actie te ondernemen). Voldoende redenen om haar boek te bespreken.

The Production of Money is de opvolger en uitbreiding van Just Money, haar boek van drie jaar geleden. Maar veel relevanter bleek achteraf haar boek uit 2006, The Coming First World Debt Crisis, waarin ze de financiële crisis van 2008 voorspelde. Met typische Engelse humor beschrijft ze in de inleiding hoe dat boek, en een column die ze erover schreef in de Guardian, destijds werden afgedaan als volslagen idiote stemmingmakerij. Slechts twee jaar en twee weken later was het zover. Het is dus niet onbelangrijk om naar Pettifors boodschap te luisteren.

De boodschap van dit boek is tweeledig. Enerzijds wil ze voor een breed publiek de begrippen geld en krediet op toegankelijke wijze uitleggen. Anderzijds wil ze een alternatief bieden – eerder door Keynes geopperd, maar nog altijd onderbelicht – voor het populaire idee van publieke geldschepping. Het eerste is aardig gelukt, hoewel een Nederlandse vertaling haar erg zou steunen in die missie.

In haar tweede doel slaagt ze slechts ten dele. Dat is jammer: Ann Pettifor heeft gelijk dat niet alleen het huidige systeem van geldschepping via commerciële banken problematisch is, maar het alternatief – hier te lande gepropageerd door groepen zoals theatermakers De Verleiders en Burgerinitiatief Ons Geld – heeft minstens zoveel haken en ogen. Haar kritiek op de rooskleurige voorstellen voor publieke geldschepping vat ze kernachtig samen: ‘er bestaat helemaal geen schuldvrij geld’ (p. 111).

Geld zou juist moeilijk verkrijgbaar moeten zijn, maar wel tegen een lage prijs

Pettifor maakt meteen duidelijk dat Keynes ten onrechte wordt weggezet als iemand die via fiscaal beleid (lees: veel overheidsuitgaven) crises probeerde te bestrijden. Integendeel, zegt ze, Keynes was in de eerste plaats een monetair econoom, en bovendien vooral geïnteresseerd in hoe crises te voorkomen zijn. Inderdaad gaat zijn belangrijkste boek, The General Theory of Employment, Interest and Money (1936), vooral over geld, schuld en rente, en veel minder over fiscaal beleid. Het ging Keynes om het creëren van een redelijk stabiele economie waarin geld dienstbaar is aan de reële economie en daarin voldoende werkgelegenheid schept.

Pettifor grijpt allereerst terug op Keynes om zich af te zetten tegen het destabiliserende principe dat nu leidend is in de financiële sector, namelijk dat geld makkelijk maar duur moet zijn. Ze doelt op de notie dat deregulering het voor iedereen makkelijk moet maken om krediet te krijgen (waardoor echter de schuldenberg onhoudbaar wordt), en de notie dat de rente hoog moet zijn om inflatie te voorkomen en mooie bancaire winsten te garanderen (waardoor echter de rendementen nog hoger moeten zijn om de schulden terug te kunnen betalen). Het lijkt wel alsof de rente al jaren belachelijk laag is, maar dat is vooral zo voor banken als zij lenen bij de centrale bank.

Al die rommelhypotheken hadden na een of twee jaar veel hogere rentes ten gunste van de hypotheekverstrekkers. Die konden daarmee wegkomen door hun klanten voor te houden dat ze hun huis met winst konden verkopen, of een nieuwe hypotheek met opnieuw een lage startrente konden afsluiten. En als je vandaag als zzp’er of start-up bankkrediet wilt hebben, betaal je vele malen meer dan de rentekosten die de bank maakt. De combinatie van makkelijk maar duur geld is daarom, zegt Pettifor, bij uitstek een recept voor bubbels op de beurs, in de huizenmarkt, en in financiële instrumenten.

Vervolgens beschrijft Pettifor wat volgens Keynes idealiter de rol van geld is: het zou juist moeilijk verkrijgbaar moeten zijn, maar wel tegen een lage prijs. Oftewel: met degelijke criteria over de afbetalingscapaciteit van leners, maar dan zonder hoge of oplopende rente. Dat voorkomt ongebreidelde schuldengroei en voorkomt hypotheken van 100 procent van de waarde van een huis. Ook het fiscale voordeel voor bedrijven om zich te laten financieren met vreemd vermogen zal afgebouwd moeten worden.

Moeilijk maar betaalbaar geld haalt bovendien de druk van de ketel: je hoeft niet steeds hogere rendementen aan je kapitaalverstrekkers te beloven, ten koste van de lonen. De kern van Keynes’ visie op geld was dat er verschillende bestemmingen voor zijn, variërend van de aankoop van een huis tot speculatie op financiële markten. En daar moet het beleid rekening mee houden. Keynes stelde daarom voor, zoals Pettifor laat zien (p. 56 en 134-139), om de rente te laten fluctueren – niet aan de hand van de vraag naar sparen maar die naar risicovolle assets versus veilige assets (zoals staatsobligaties), afhankelijk van het motief daarvoor.

Pettifor heeft ons allen een grote dienst heeft bewezen door dit idee van Keynes af te stoffen

U weet het nog wel uit de economielessen, die motieven voor de vraag naar geld: kopen, bewaren of speculeren. Keynes stelde bewust voor dat niet dat de overheid geld moest scheppen, maar dat de centrale bank moet zorgen dat er steeds voor elk motief een daarop afgestemde rente moet zijn, met lage rentes voor krediet dat productief aangewend wordt en hoge rentes voor leningen met een speculatief doel.

Zo kan de geldhoeveelheid op een verantwoorde manier worden gestuurd, in plaats van met één enkel rentetarief voor elk type vraag naar geld. Het ministerie van Financiën zou dan, samen met de centrale bank, zorg dragen dat er voor elke vraag naar geld – riskant of veilig, korte termijn of lange termijn – aanbod is tegen een prijs die ervoor zorgt dat voldoende geld terechtkomt in de reële economie. Geld dat banen schept en tegemoetkomt aan de uitdagingen waar de economie voor staat.

Hoe dit precies uitgevoerd kan worden, blijft wat onduidelijk, maar Pettifor merkt terecht op dat het huidige alternatief van kwantitatieve verruiming (QE) door de ECB, via commerciële banken, slechts heel beperkt tot productief geld in de reële economie heeft geleid. Het idee van Keynes zorgt daar juist wel voor, zegt Pettifor, door het creëren van een monetaire productie-economie. Sterker: een privaat uitgevoerde maar publiek bestuurde monetaire productie-economie lijkt zelfs aardig te passen bij de recente discussies over een publiek verankerde veilige stallingfunctie van digitaal geld bij de centrale bank.

Ik denk dat Pettifor ons allen een grote dienst heeft bewezen door dit idee van Keynes af te stoffen, en het als alternatief te presenteren voor zowel de huidige volledig privaat beheerde geldschepping door banken als voor populaire voorstellen voor publieke geldschepping. Mede dankzij het boek van Ann Pettifor komt er weer aandacht voor Keynes’ belangrijke monetaire inzichten en dat is — gezien de ineffectiveit van ons huidige monetaire systeem en het toezicht daarop — maar goed ook.