Van het oorspronkelijke pakhuis staat alleen de gevel nog overeind. Na een verbouwing in 2014 herbergt het zwarte pand luxe appartementen.

Van het oorspronkelijke pakhuis staat alleen de gevel nog overeind. Na een verbouwing in 2014 herbergt het zwarte pand luxe appartementen. © Witho Worms

Een besmet pakhuis: zo kocht Lucas Bols geroofd Joods bezit tijdens WO II

Jeneverproducent Lucas Bols was een van de vele kopers van geroofd Joods vastgoed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat blijkt uit onderzoek van Follow the Money en Pointer naar meer dan zevenduizend vastgoedtransacties uit die tijd. Notarissen speelden bij de pandenroof een sleutelrol.

Dit stuk in 1 minuut
  • Het karakteristieke zwarte pand aan de Amsterdamse De Ruijterkade 127 herbergt nu luxe appartementen. Ooit was het van Mozes Poppelhouwer. Deze Joodse kaashandelaar kwam op 30 september 1942 om in Auschwitz. 

  • In 1943 kocht de firma Lucas Bols het pakhuis. Op 25 maart verwisselde het pand via een tussenhandelaar twee keer van eigenaar. Daarbij verdrievoudigde de waarde. 

  • Niet alleen het pakhuis van Poppelhouwer werd op deze manier geroofd, ontdekten Follow the Money en Pointer. In meer dan 250 gemeenten in Nederland zijn naar schatting 10.000 woningen en bedrijfspanden geroofd van Joodse eigenaren.

  • Van ruim zevenduizend transacties is alle administratie bewaard gebleven. Het Nationaal Archief heeft deze Verkaufsbücher het afgelopen jaar gedigitaliseerd. Pointer en Follow the Money kregen hier toegang toe.

     

Lees verder

Mozes Poppelhouwer handelt in kaas. Koosjere kaas, om precies te zijn. Onder Joodse Amsterdammers is zijn naam al jaren een begrip; hij mag rekenen op een uitgebreide en loyale klantenkring. Hij exporteert ook jaarlijks tientallen kilo's kaas naar Duitsland. De zaken gaan zo goed, dat Poppelhouwer zijn woning vlak buiten de Amsterdamse Jodenbuurt onlangs heeft kunnen inruilen voor een statig nieuw woonhuis in Nieuwer-Amstel (het huidige Amstelveen).

In de Nederlandse kaaswereld van voor de Tweede Wereldoorlog speelt hij een vooraanstaande rol. Poppelhouwer is zowel voorzitter van de Vereeniging van Amsterdamsche Kaasgrossiers als bestuurslid bij de Nederlandsche Vereeniging van Kaashandelaren. Hij is bepaald geen man die over zich heen laat lopen: in discussies over de kaashandel laat hij vaak luid van zich horen. 

Als de regering in 1929 bijvoorbeeld een keurmerk wil invoeren waaruit de Nederlandse oorsprong van geëxporteerde kaas moet blijken, noemt hij dat in het Algemeen Handelsblad volstrekte flauwekul: 'De Hollandsche kaas behoeft geen regeeringshulp.' En wanneer het bestuur van de Vereeniging van Kaashandelaren in 1930 een speciaal kwaliteitsstempel wil invoeren voor de beste kazen, ligt Poppelhouwer tijdens de jaarvergadering dwars. Hij toont zich een 'heftig tegenstander', noteert een aanwezige verslaggever van de Goudsche Courant. Poppelhouwer stemt als enige bestuurder tegen het stempel. 

Op de sabbat gaat Poppelhouwer met zijn vrouw, zoon en dochter altijd naar de synagoge aan het Jacob Obrechtplein in Amsterdam-Zuid. Zijn vader, Isaac Poppelhouwer, is een van de oprichters van het gebedshuis. Ook Mozes draagt de Joodse zaak een warm hart toe: hij doneert gul aan het Joodsch Nationaal Fonds, dat geloofsgenoten ondersteunt die zich in Palestina willen vestigen. 

Doordeweeks rijdt Poppelhouwer in zijn Ford vanuit Nieuwer-Amstel naar het epicentrum van zijn kaashandel: zijn pakhuis aan de De Ruijterkade, hartje Amsterdam. Daar ligt alle kaas opgeslagen, van daaruit bestiert hij zijn zaken. Zijn zoon Jacques doet er de administratie. Het pakhuis ligt op een ideale plek: rechtstreeks aan het IJ, waar de vrachtschepen af en aan varen, en tegelijk vlak naast het Centraal Station. Zijn vader heeft die plek ooit uitgekozen. In 1909 liet Isaac Poppelhouwer, volgens het Kadaster ook ‘kaaskooper’ van beroep, er het 264 vierkante meter grote pakhuis bouwen. Op 1 juni 1926 droeg Isaac het gebouw officieel aan zijn zoon over. Sindsdien prijkt boven de ingang de tekst: ‘Firma M.E. Poppelhouwer & Zn’.

Dat de opkomst van Hitlers naziregime in Duitsland een groot gevaar vormt, is eind jaren dertig voor alle Nederlandse Joden duidelijk. Zeker wanneer ze als ondernemer veel handel drijven met Duitsland. Maar de bijna 60-jarige Poppelhouwer besluit niet te vluchten. Hij gaat stug door met zijn kaashandel. Als voorzitter van de Amsterdamse handelaren stuurt hij in februari 1939 nog een vlammende brief aan het Algemeen Handelsblad, waarin hij uitlegt op welke manieren de Hollandse kaashandel zich volgens hem kan verbeteren. Hitler heeft op dat moment al Oostenrijk bij nazi-Duitsland aangesloten en grote delen van Tsjecho-Slowakije bezet. 

Natuurlijk kent Poppelhouwer die signalen. Toch moet de inval door de Duitsers op 10 mei 1940 hem rauw op zijn dak vallen. 

Bols en de bezetter

Je hebt van die mensen die voor het geluk geboren zijn. Bernard Carp is zo iemand. In 1901 in Nederlands-Indië geboren als zoon van een opzichter bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij, vervolgens succesvol student aan de hbs in Haarlem en de Hoogere Handelsschool in Rotterdam. In zijn vrije tijd is de jonge Carp een fanatiek zeiler, net als zijn vier jaar oudere broer Joop. Die hobby brengt het duo in 1920 tot een opmerkelijke prestatie. Samen met een gezamenlijke vriend veroveren ze een gouden medaille bij de zeilwedstrijden tijdens de Olympische Spelen in Antwerpen. Nog voor zijn twintigste verjaardag is Bernard Carp Olympisch kampioen. 

Niet veel later loopt wordt hij verliefd op de mooie Marianne Moltzer uit Bloemendaal. In september 1923 trouwen ze. De vader van Marianne, Chris Moltzer, is al jaren president-directeur bij likeurstokerij Lucas Bols, een van de grootste en oudste jeneverproducenten ter wereld. Bols heeft distilleerderijen in onder meer België, Frankrijk, Spanje, Polen, Zwitserland en Canada. Het hoofdkantoor van het familiebedrijf - eigendom van de familie Moltzer - staat al eeuwenlang aan de Amsterdamse Rozengracht. Lucas Bols mag zich bovendien Hofleverancier noemen: ook koningin Wilhelmina houdt wel van een borreltje.

Bernard Carp treedt vrijwel meteen na zijn huwelijk bij de firma Bols in dienst. Dertien jaar later, in 1936, acht zijn schoonvader de tijd rijp om hem de directie van Lucas Bols binnen te loodsen. Het derde directielid, Chris Moltzers jongere broer Jan, is dat jaar naar Argentinië geëmigreerd om daar een nieuwe jeneverfabriek op te zetten. Voortaan nemen Chris Moltzer en de 35-jarige Bernard Carp in de bestuurskamer samen de beslissingen. 

In zijn vrije tijd geniet Carp met volle teugen van het goede leven. Hij reist regelmatig voor jachtpartijen naar Oost-Afrika, Canada en Scandinavië. ‘De jachtpassie zit mij in het bloed,’zegt hij erover. Zijn woonhuis in Hilversum groeit langzaam uit tot een museum voor zijn jachttrofeeën. Hij vindt ook de tijd om fanatiek te golfen; in 1938 schopt hij het zelfs tot Nederlands amateurkampioen in die sport.

Bols doneert tot juni 1942 in totaal 8600 gulden aan de NSB-stichting Winterhulp Nederland

De bezetting door de Duitsers vanaf 1940 lijkt hem aanvankelijk weinig te deren. Als een verslaggever van het Dagblad van het Oosten hem in november 1941 thuis bezoekt, struint hij ontspannen langs zijn verzameling opgezette dieren. Carp toont onder meer een giraffenkop, een opgezette neushoorn, een jakhals en een zeldzame viervingerige aap - naar eigen zeggen is het hem gelukt ‘alle wildsoorten van Oost-Afrika’ te schieten. Zijn pronkstuk luistert naar de naam ‘Tembo’: het blijkt een olifantenkop met slurf, in totaal drie meter lang, geschoten in Kenia. Na het schieten waren er twaalf mensen nodig om de hele kop op een auto te hijsen.

Dat Carp in 1941 zo kalm door zijn Hilversumse landhuis kan lopen, is geen toeval. Zijn firma Lucas Bols stelt zich welwillend op tegenover de Duitse bezetter, die zeer gecharmeerd blijkt van de Holländische Schnapps. Na de oorlog zal blijken dat dat vooral op initiatief van Bernard Carp gebeurt. Zo concludeert Het Parool in 1948 dat zijn schoonvader, president-directeur Chris Moltzer, ‘zich vruchteloos tegen het beleid van Carp heeft verzet’, terwijl mede-directeur Jan Moltzer de hele oorlog in het buitenland bleef. NRC Handelsblad schrijft later dat de broers Moltzer het bedrijf al kort na de bezetting links lieten liggen: ‘Zij bliezen de aftocht.’ 

Bernard Carp, van 1936 tot 1945 directeur van de firma Lucas Bols. Foto: Atelier J. Merkelbach / Stadsarchief Amsterdam

Bernard Carp blijkt juist een zeer pragmatische handelaar, bij wie het zakelijke belang voor alles gaat. En dus collaboreert Lucas Bols in die eerste oorlogsjaren opzichtig met de Duitsers. Zo doneert het bedrijf tot juni 1942 in totaal 8600 gulden aan de stichting Winterhulp Nederland. Deze NSB-stichting, opgericht door rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, neemt na de bezetting de rol van bestaande hulporganisaties over. De stichting heeft zich ten doel gesteld ‘de Nederlanders gunstig [te] stemmen voor de nieuwe nationaal-socialistische orde’. 

De samenwerking met de bezetter werpt meteen vruchten af. In het eerste oorlogsjaar stijgt de verkoop aan nazi-Duitsland met 5600 procent (van 903 naar 51.383 Reichsmark in totaal). Volgens historicus Joggli Meihuizen werkt Carp hierbij samen met zijn oudere broer Joop, die lid is geworden van de NSB. De nazi’s houden zó van het Hollandse borreltje dat Lucas Bols al snel meer bedrijfsruimte nodig heeft. Het bedrijf koopt in ’41 en ’42 extra grond vlakbij het hoofdkantoor in de Amsterdamse Jordaan en breidt uit naar nieuwe locaties in Schiedam en Rotterdam. 

Vroeg in 1943 doet zich opnieuw een mooie kans voor. Lucas Bols kan een groot pakhuis overnemen, gevestigd aan De Ruijterkade 127. Het is eigendom van de kaasfirma M.E. Poppelhouwer & Zn. Voor Bols-directeur Bernard Carp is het de perfecte mogelijkheid om zijn bedrijf verder uit te breiden.

NSB-makelaar 

Op 25 maart 1943 wordt de transactie in orde gemaakt, blijkt uit onderzoek door Follow the Money en datajournalistiek platform Pointer (KRO-NCRV). Op het kantoor van de vooraanstaande notaris F.H. Charbon, tevens vice-voorzitter van de Broederschap der Notarissen in Nederland (BNN), komt het pakhuis in handen van de Erven Lucas Bols NV. Dat gebeurt in twee stappen.

Allereerst wordt het pand die dag voor 10.816 gulden verkocht aan een tussenhandelaar. Omdat eigenaar Mozes Poppelhouwer Joods is, heeft hij zijn eigendom in augustus 1941 verplicht moeten aanmelden bij de zogeheten Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV). Hierdoor hebben de Duitsers een goed overzicht gekregen van al het Joodse vastgoedbezit in Nederland. Deze bezittingen worden door de nazi’s stap voor stap onteigend.

Makelaar Johannes Petrus Everout. Foto: Atelier J. Merkelbach / Stadsarchief Amsterdam

Bij het pakhuis van Poppelhouwer gebeurde dat op 18 december 1942. Die dag is zijn pand ‘onder beheer’ gebracht van de Nederlandse Administratie van Onroerende Goederen in Den Haag, zo blijkt uit gegevens van het Kadaster. Feitelijk kwam het beheer vanaf dat moment in handen van de beruchte Amsterdamse NSB-makelaar Johan Everout. Hij is vervolgens op zoek gegaan naar een geïnteresseerde koper.

De vastgoedboeken van de bezetter

Dit artikel komt voort uit onderzoek door Follow the Money en datajournalistiek onderzoeksplatform Pointer (KRO-NCRV) in de zogeheten Verkaufsbücher. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in Nederland naar schatting 10.000 woningen en bedrijfspanden geroofd van Joodse eigenaren. Malafide handelaren verkochten het vastgoed met toestemming van de Duitse bezetter aan geïnteresseerde kopers: vermogende Nederlanders, bedrijven, gemeenten. Het is een zwarte bladzijde in onze nationale oorlogsgeschiedenis. 

In de Verkaufsbücher hielden de Duitsers nauwkeurig bij welke panden verkocht werden, wie de oorspronkelijke eigenaar was, wie de koper en voor welke prijs het vastgoed van de hand ging. Van ruim zevenduizend transacties is deze administratie bewaard gebleven. De stukken liggen opgeslagen in het Nationaal Archief in Den Haag.

Het afgelopen jaar heeft het Nationaal Archief (in samenwerking met het Kadaster) de vastgoedboeken gedigitaliseerd. Follow the Money en Pointer kregen toegang tot deze digitale versie. Het onderzoek in deze boeken levert nieuwe inzichten op over hoe de roof van het Joodse vastgoed precies in zijn werk ging, en welke partijen hier zoal van profiteerden. Lang niet alle betrokkenen legden na de oorlog verantwoording af, zo blijkt. 

75 jaar na de bevrijding bevinden we ons midden in een proces van reflectie. Premier Mark Rutte bood tijdens de nationale Holocaustherdenking afgelopen januari voor het eerst excuses aan ‘voor het overheidshandelen van toen, nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn’. De Nederlandse Spoorwegen boden vorig jaar een compensatieregeling aan voor slachtoffers van de Jodentransporten. Het Rode Kruis bood in 2017 excuses aan voor haar betrokkenheid bij de Jodenvervolging. In het licht van deze reflectie is ook onderzoek naar de roof van Joodse vastgoedbezittingen anno 2020 onverminderd relevant.

Zie ook het dossier van Pointer.

Lees verder Inklappen

Wie de eerste nieuwe eigenaar van het pakhuis wordt, is niet meer te achterhalen. De naam van deze tussenhandelaar – en die van eigenaar Poppelhouwer – wordt alleen in de eerste akte vastgelegd. Via de volgende koopakte komt het pakhuis nog dezelfde dag in handen van de volgende eigenaar: de firma Lucas Bols. Dit soort ‘dubbeltransporten’ kwam vaak voor bij panden die geroofd werden van Joodse eigenaren: zo bleek uit de uiteindelijke koopakte nergens wie de echte eigenaar was. 

‘Op deze manier werd de link met de oorspronkelijke Joodse eigenaar als het ware uitgegumd,’ zegt historicus Raymund Schütz, die in 2016 promoveerde op de rol van het notariaat tijdens de Tweede Wereldoorlog. ‘De naam van de tussenhandelaar en de Joodse eigenaar waren alleen bij de notaris bekend. Na de oorlog kon zo’n koper dan volhouden dat hij nooit had geweten dat het om een geroofd pand ging.’ 

Bij de aankoop door de firma Bols blijkt het pakhuis ineens een stuk meer waard. De verkoopprijs is nu 32.500 gulden - een waardestijging van meer dan 200 procent. ‘Die prijsstijging is best extreem,’ zegt Schütz. ‘Bij dit soort dubbeltransporten stegen panden altijd flink in waarde, maar meestal ging het iets minder hard: tussen de 30 en 40 procent. Geen idee waarom het hier zoveel meer was.’

Dat de panden bij de getrapte verkoop snel in waarde stegen, is volgens Schütz wel te verklaren: in eerste instantie werden ze vaak flink onder de marktprijs verkocht. De Joodse eigenaar had er niets meer over te zeggen en de Duitsers – die de eerste verkoopopbrengst ontvingen – ontbeerden kennis van de lokale vastgoedmarkt. Zo ontstond een circuit van malafide makelaars en tussenhandelaren, die goud geld konden verdienen aan de roof van Joods vastgoed. ‘Duitse ambtenaren klaagden daar soms wel over, dat er volop met die panden gerommeld werd,’ vertelt Schütz. ‘Maar tegelijk waren ze afhankelijk van die makelaars en tussenhandelaren. Die kenden immers de markt en hadden overal contacten.’

Aan het einde van 25 maart 1943 is de deal rond. De Duitsers pakken de eerste verkoopopbrengst van het pakhuis, NSB-makelaar Everout en zijn anonieme tussenhandelaar pakken een enorme premie, Lucas Bols is een mooi bedrijfspand rijker. Notaris Charbon krijgt voor zijn medewerking een honorarium van 433,50 gulden

Mozes Poppelhouwer heeft nooit geweten van de roof van zijn pand. De bekende Amsterdamse kaashandelaar blijkt namelijk al zes maanden eerder, op 30 september 1942, in Auschwitz om het leven gebracht. Een paar dagen eerder werd ook zijn vrouw daar vermoord. Zijn beide kinderen komen in juli 1943 in Sobibor om het leven. 

Vastgoedroof 

De tragische geschiedenis van De Ruijterkade 127 staat niet op zichzelf. In samenwerking met Pointer deed Follow the Money onderzoek naar de zogeheten Verkaufsbücher, waarin 7108 transacties, waarbij vastgoed van Joodse eigenaren in andere handen overging, zijn vastgelegd. In totaal werd hierbij voor 99,3 miljoen gulden aan vastgoed geroofd, zo blijkt uit ons onderzoek. De panden kwamen vaak terecht bij individuele kopers, soms bij bedrijven of gemeenten. Van de opbrengst kwam 44,5 miljoen gulden terecht bij de zogeheten Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA). Met dit geld financierden de Duitsers anti-Joodse maatregelen, zoals deportaties en de bouw van kamp Westerbork. 

Voor het eerst wordt nu duidelijk dat de roof van Joodse panden in Nederland op zeer brede schaal gebeurde: in totaal werden woningen onteigend in 225 (huidige) gemeenten. Een deel van de panden kwam na de oorlog terug in handen van de oorspronkelijke eigenaar (of hun nabestaanden). Soms kregen de eigenaren - overlevenden van de Holocaust - na terugkeer van hun gemeente een rekening gepresenteerd voor belastingen die ze tijdens de oorlog niet betaald hadden, zoals de erfpachtcanon of straatgeld. 

Amsterdam en Den Haag boden later een compensatieregeling aan voor deze uiterst kille behandeling, Rotterdam en Utrecht onderzoeken momenteel of zo’n regeling nog zinvol is. Uit een door Pointer uitgevoerde enquête blijkt dat ruim vier op de vijf gemeenten helemaal niet op de hoogte waren van de roof van Joods vastgoed binnen hun gemeentegrenzen.

Rol van notarissen

Een pijnlijk onderdeel van deze geschiedenis is ook de rol van de Nederlandse notarissen, die op grote schaal aan de roof van Joods vastgoed meewerkten. In de Verkaufsbücher duiken de namen op van 534 verschillende notarissen. Sommigen voerden een enkele ‘foute’ transactie uit, bij de meer fanatieke juristen ging het soms om honderden panden. De notarissen verdienden goed aan deze praktijken: de notariskosten lagen destijds op 60 gulden per transactie. In totaal verdienden de notarissen zeker 760.000 gulden aan de pandenroof. Na de oorlog werden slechts twintig notarissen uit hun ambt gezet, veelal omdat ze lid waren geweest van de NSB. 

‘Notarissen vormden echt een cruciale schakel bij de roof van Joods vastgoed,’ zegt Raymund Schütz. In veruit de meeste gevallen deden ze dat niet eens uit politieke overtuiging: volgens Schütz beriepen ze zich massaal op hun ‘lijdelijkheid’. Dat houdt in: een notaris weigert alleen een transactie uit te voeren als die in strijd is met de wet. Vanaf 1940 gold in ons land de regelgeving van de bezetter - de Nederlandse overheid riep haar ambtenaren op zich hieraan te houden. Ook de notariële Broederschap verordonneerde haar leden om zich naar de nieuwe orde te schikken. In januari 1942 sprak de Hoge Raad bovendien het zogeheten Toetsingsarrest uit, waarin nog eens werd bevestigd dat de wetten van de nazi’s in ons land rechtsgeldig waren. 

Een notaris kreeg de opdracht een transactie te doen, die voerde hij uit. Met de blik van nu is dat gênant

‘Onder de notarissen waren maar heel weinig NSB’ers, toch werkten de meesten na de bezetting gewoon door,’ zegt Sebastiaan Roes, hoogleraar Notarieel Recht aan Radboud Universiteit Nijmegen. ‘Dienst weigeren kwam bij de meeste notarissen niet op. Als notaris was je simpelweg penvoerder van de betrokken partijen, was destijds het idee. Je kreeg de opdracht een transactie te doen, die voerde je uit. Met de blik van nu is dit natuurlijk een gênante geschiedenis.’

Nick van Buitenen, de huidige voorzitter van notariële beroepsorganisatie KNB, gaat een stap verder: ‘Het is onthutsend en beschamend dat het notariaat zich destijds zo lijdelijk heeft opgesteld.' Ter verklaring wijst hij op de 'ministerieplicht' die de betrokken notarissen hadden: 'Pas als er formele gronden voor dienstweigering waren, mocht een notaris dienst weigeren. Dat was in de wet verankerd. De vraag is dus hoeveel ruimte er formeel was om zulke transacties te weigeren.' 

Volgens Van Buitenen valt de lijdelijke houding daarom meer de notariële Broederschap te verwijten, dan de individuele notarissen. 'De Broederschap heeft een kwestieuze rol gespeeld. Al voor de bezetting lagen er richtlijnen die notarissen opriepen vooral op hun post te blijven. Maar dit was wel in lijn met hoe men destijds over de rol van het notariaat dacht. Een lijdelijke rol, zonder ruimte voor het eigen geweten. We kunnen ons dat nu moeilijk voorstellen, maar dat was toen geen echte discussie. Had men notarissen de ruimte of opdracht gegeven het eigen geweten te gebruiken, dan had het anders kunnen lopen.'

Overigens profiteerde ook de Nederlandse Belastingdienst van de roof van Joods vastgoed. Bij elke verkoop ging een ‘registratierecht’ van 5 procent van de verkoopprijs naar de fiscus. De 7108 transacties leverden de Belastingdienst bijna 5 miljoen gulden op, blijkt uit de Verkaufsbücher. Volgens Peter Essers, CDA-senator, hoogleraar belastingrecht aan Tilburg University en auteur van het boek Belast Verleden, stelde ook de fiscus zich tijdens de bezetting ‘strikt legalistisch en technocratisch’ op. ‘Op individueel niveau is er wel verzet geweest, maar de centrale leiding deed er alles aan om de Duitsers ter wille te zijn.’ Premier Mark Rutte maakte afgelopen januari excuses voor de houding van de Nederlandse overheid ten aanzien van de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Heel beperkt documentatie

Het pakhuis aan De Ruijterkade 127 blijft tot 1949 eigendom van de firma Lucas Bols. Daarna wordt het pand teruggegeven aan de nabestaanden van Mozes Poppelhouwer, blijkt uit het Kadaster. De verkoopprijs is niet bekend. Op welke manier Bols het pakhuis tussen 1943 en 1949 heeft gebruikt, is volgens een woordvoerder van het bedrijf niet meer te achterhalen: ‘Er is over de periode rond de Tweede Wereldoorlog heel beperkt documentatie in onze archieven te vinden. Er is ons geen gedetailleerde informatie bekend over de situatie rondom het pakhuis aan De Ruijterkade 127.’ 

Wat wel vaststaat, is dat de trotse jager Bernard Carp al snel na de bevrijding in een prooi verandert. De Bols-directeur wordt gearresteerd op verdenking van collaboratie. Op 22 oktober 1945 verhoren agenten hem, zo blijkt uit zijn vuistdikke dossier in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Tijdens zijn verhoor bevestigt Carp ‘dat in die oorlogsjaren groote partijen gedestilleerd naar de Duitsche Weermacht zijn verkocht’. Het Parool schrijft later in een rechtbankverslag dat Lucas Bols onder Carps leiding 13 miljoen gulden extra winst maakte ‘op haar leveranties aan de Weermacht en de Waffen SS.’ De extra omzet bedroeg 30 miljoen gulden

Op 30 september 1948 wordt Carp door het Bijzondere Gerechtshof in Amsterdam wegens collaboratie veroordeeld tot een celstraf van drie jaar, plus een boete van 50.000 gulden. Het Hof concludeert dat de firma Bols ‘veel meer aan de vijand [heeft] geleverd dan, gelet op haar positie, nodig was’. De straf had veel hoger kunnen uitvallen, ware het niet dat Carp tijdens de laatste oorlogsjaren óók veel drank aan de illegaliteit leverde. In zijn CABR-dossier zijn brieven te vinden van verzetsmensen die hem steunen. Ondanks die verzachtende omstandigheid wacht Carp zijn vonnis niet af. Omdat hij actief aan het onderzoek meewerkte, is hij voorlopig op vrije voeten gesteld. In september 1946 lukt het hem om naar Zuid-Afrika te vluchten. Als het Hof zijn vonnis uitspreekt, is de verdachtenbank leeg. 

In Kaapstad lacht het leven hem weer toe. Bernard Carp ontfermt zich over de lokale Bols-distilleerderij, legt een uitgebreide plantenverzameling aan, heeft tijd om te jagen en schrijft jaren later een boekje met de ietwat ironische titelI chose Africa. In november 1953 verleent koningin Juliana hem gratie. De voortvluchtige Carp hoeft in Nederland niet langer de cel in, maar moet wel zijn boete van 50.000 gulden terugbetalen. Carp blijft desondanks in Zuid-Afrika wonen. In 1966 overlijdt hij, 65 jaar oud. Vier jaar later krijgt de firma Lucas Bols het predikaat ‘Koninklijk’ toegewezen. 

In beginsel te kwader trouw

Lucas Bols is tegenwoordig beursgenoteerd in Amsterdam. Het bedrijf verkoopt likeuren in 110 landen en heeft een jaaromzet van 92,5 miljoen euro. Gevraagd naar deze geschiedenis en de rol van directeur Carp stelt een woordvoerder: ‘Wat betreft de heer Bernard Carp, hij was vanaf 1942 bij het verzet betrokken en heeft in 1953 gratie verkregen vanwege deze (toen inmiddels) bewezen verzetsactiviteiten.’ Volgens de woordvoerder is dit bewijs voor zijn verzet vanaf 1942 opgeslagen in zijn familiearchief. ‘Dat hebben wij als Lucas Bols dus niet tot onze beschikking.’

Volgens historicus Raymund Schütz is het ‘ondenkbaar’ dat de aankoop van het pakhuis iets te maken had met eventuele verzetsactiviteiten. De Raad voor het Rechtsherstel oordeelde na de oorlog dat kopers van geroofde Joodse panden in beginsel te kwader trouw waren.

Anno 2020 huist het bedrijf Eric Vökel aan De Ruijterkade 127, een verhuurder van luxe appartementen met Scandinavisch interieur. Het pand is fors verbouwd, alleen de gevel van het oude pakhuis is nog herkenbaar. Manager Emi Clements voelt weinig behoefte om op de tragische geschiedenis van haar locatie te reageren. ‘Ik kan je hier helaas niet verder mee helpen. Wij zijn niet de eigenaar van het pand.’

Die eigenaar is sinds 1986 ondernemer Sjoerd Nauta. Zijn exploitatiemaatschappij bezit meerdere panden aan dezelfde kade. ‘Zelf werk ik al sinds 1963 aan de De Ruijterkade,’ vertelt Nauta. ‘Ik heb dat pand ooit gekocht van een tagrijn, een handelaar in scheepsbenodigdheden. Ik wist wel dat het ooit een kaaspakhuis was geweest. Verder wist ik niets van deze gruwelijke geschiedenis, ik zal het verhaal met interesse lezen.’

Follow the Money heeft geprobeerd in contact te komen met nabestaanden van Mozes Poppelhouwer. Dit is tot op heden niet gelukt.

De tv-uitzending van Pointer (KRO-NCRV) over de Verkaufsbücher is vanavond om 21.05 uur te zien op NPO 2.