
De staat van het kapitaal
Vijf jaar sinds het bankroet van Lehman heeft het er alle schijn van dat de sleutelspelers van corporate finance de uitvoerende en ook wetgevende macht van het staatsapparaat in toenemende mate domineren, aldus Reijer Hendrikse. Tijd voor een nieuwe bril: kapitaal als macht!
De grote financiële crisis dwingt de sociale wetenschap tot een elementaire herziening van dominante theorieën en onderliggende aannames. Veel van wat doorgaat voor economische wetenschap is een lachertje, dat weten we, maar ook binnen de politicologie moeten een aantal theoretische ‘brillen’ de tempel uitgejaagd worden. Zo staat macht centraal in de politicologie, maar over de macht van big business hebben het politiek realisme en liberalisme niks te vertellen. Dit is het domein van de economische wetenschap, zelf een afgeleide van het liberale gedachtengoed. Echter, daar neemt men aan dat macht zich per definitie verspreidt over de markt, ofwel per definitie niet relevant is verder te onderzoeken. Onzin natuurlijk. Gelukkig zijn er ook andere perspectieven. Vijf jaar na de val van Lehman Brothers hoog tijd zo’n ander idee te belichten.
John D. Rockefeller's Standard Oil (1870-1911) was het grootste Amerikaanse bedrijf van haar tijd. In spotprenten (zie boven) werd haar macht over wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht goed geïllustreerd.
Het staatsapparaat is compleet verweven met het kapitalisatieproces: als wetgever en toezichthouder, als waarborger van eigendom, contract en financiële stabiliteit, maar ook als fiscale en monetaire autoriteit bepaald de staat de spelregels van het kapitalisatieproces. De macht van de staat is dan ook medebepalend voor de prijs van huis en haard, goederen, diensten en financiële instrumenten. Omgekeerd is dit ook het geval: de kredietwaardigheid van de staat wordt ook bepaald door hetzelfde kapitalisatieproces. Waar de sociale wetenschap politiek en economie doorgaans als twee verschillende domeinen ziet vormen zij volgens Bichler en Nitzan één organisch geheel. Zij stellen dat de ontwikkeling van ons huidige staatsapparaat samenvalt met de opkomst van het moderne kapitalisme. Zij gaan terug naar viertiende-eeuwse stadstaten als Venetië en Genua waar de eerste vormen van kapitalisatie – discounting – werden toegepast. Echter, het is pas met de opkomst van het industriële grootbedrijf eind negentiende eeuw, en de bijkomende groei van financiële markten, dat ook het kapitalisatieproces daadwerkelijk institutionaliseert, met de staatsobligatie als het ultieme financiële instrument welke de eenheid van staat en kapitaal symboliseert. Sindsdien zijn staat en markt verder elkaar vergroeid en vervlochten, en vandaag de dag is het kapitalisatieproces intensiever en extensiever dan ooit: op wereldwijde schaal dicteert het ritme van de financiële markten een groeiend aantal domeinen van de staat en samenleving. Omgekeerd heeft iedere verandering in het functioneren van het staatsapparaat – zeg in fiscale wetgeving of financieel toezicht – een relatieve impact op financiële markten. Volgens Bichler en Nitzan zijn staatsvorming en kapitaalaccumulatie dan ook geen twee aparte vraagstukken maar onderdeel van één en hetzelfde proces: de staat van het kapitaal.
Kapitaal als macht
Politiek economen Shimshon Bichler en Jonathan Nitzan hebben gedurende de afgelopen twintig jaar een theorie geformuleerd welke radicaal indruist tegen bovenstaande mythes. De titel van hun magnum opus – Capital as Power – verklapt het al. Stapsgewijs fileren de heren een aantal aannames die onze kijk op staat en markt bepalen. Zo maken zij gehakt van de neoklassieke (en Marxistische) kijk op kapitaal: volgens hen wordt de waarde van kapitaal niet bepaald door abstracte eenheden van utiliteit (of arbeid) maar door een veelvoud van kwalitatieve instituties en processen van macht, zoals geweld en sabotage, cultuur en religie, wetgeving, nieuwe productiemethoden of boekhoudregels en, jawel, ideologie. In dit grote krachtenveld van machtsfactoren krijgen kapitaalgoederen, financiële instrumenten en diensten een numerieke en universele waarde of prijs. Iedere prijs komt in principe voort uit een kosten-baten analyse, als optelsom van prijsbepalende machtsfactoren. In de praktijk is dit een onmogelijke optelsom, afgeleid van een ontelbaar aantal (veelal onmeetbare) factoren. In theorie, gereduceerd tot drie ogenschijnlijk meetbare variabelen, heet dit proces kapitalisatie: prijsvorming op basis van verwachte inkomsten met inachtneming van risico en rente. Door reductie, kwantificering en het rationele aura van 'exacte' wetenschap krijgt kapitaal een ogenschijnlijk objectief karakter. Het idee dat waardebepaling een neutrale exercitie is heeft dan ook vooral een ideologische functie: het depolitiseert. Het is niet zonder reden dat de Amerikaanse oliemagnaat John D. Rockefeller zijn naoorlogse donatie van $40 miljoen aan de Universiteit van Chicago ooit bestempelde als zijn best investment ever. De economiefaculteit werd de broedkamer van het marktdenken en de neoliberale revolutie.
De zwaai van de machtspendule
Binnen de staat van het kapitaal is de machtsverdeling per definitie dynamisch. Zij bestaat uit publieke een private spelers welke één cluster vormen – dominant capital – en het kapitalisatieproces domineren. Ook al vormen staat en kapitaal één geheel, de machtspendule kan altijd twee kanten uitslaan: gedurende de naoorlogse periode van embedded liberalism vormden publieke sector en grote industriële conglomeraten het typische machtsblok binnen de relatief machtige nationale staat. Financiële instellingen waren binnen dit kader sterk gereguleerd. Sinds de jaren zeventig is de pendule echter weer de andere kant opgeslagen. De staat trok zich op tal van terreinen terug, handelsbarrières vervaagden. De naoorlogse orde maakte plaats voor het neoliberalisme, en nationale economieën werden stapsgewijs onderdeel van een transnationale wereldeconomie. Ook het idee van regeren veranderde: financiën werd belangrijker dan buitenlandse zaken, centrale banken werden ‘onafhankelijk’ van de politiek, en government werd governance. Het staatsapparaat heeft de logica van marktwerking inmiddels geïnternaliseerd. Samenwerkingsverbanden als de Europese Unie (EU) en NAFTA ontwikkelde zich in tandem met de groeiende mondialisering van kapitaal. Al met al werd de institutionele capaciteit van de staat radicaal aangepast zo niet teruggeschroefd. De markt wist het beter. De negatieve effecten van de terugtredende staat werd opgevangen met het verruimen van krediet en financiële ‘innovatie’. En zo werd de financiële sector stapsgewijs de voornaamste pusher en benefactor van de ontketende neoliberale mondialisering. Inmiddels weten we wel beter, zou je denken. De grote financiële crisis is het gevolg van een diffuus samenspel tussen talrijke publieke en private spelers en schakels – bankiers, politici, ratingbureaus, accountants en advocaten, computers en brievenbussen – verspreid over talloze jurisdicties, veelal aangestuurd door financiële instellingen opererend vanuit New York en Londen. Veel Europese banken liggen nog altijd aan het overheidsinfuus door het nemen van te veel risico, zoals het investeren in een reeks ondoorgrondelijke financiële producten. Één van de meest bizarre paradoxen van de crisis is dat partijen welke in grote mate hebben bijgedragen aan het veroorzaken van de financiële brand – de banken, accountants en advocaten – vervolgens zijn opgetrommeld door publieke beleidsmakers om de brand te blussen. En zo werden de pyromaantjes van corporate finance plotseling brandweer in krijtstreep.DE PARADOX VAN DE CRISIS IS DAT DE VEROORZAKERS VAN DE FINANCIËLE BRAND WORDEN OPGETROMMELD DOOR BELEIDSMAKERS OM DE BRAND TE BLUSSENEind 2005 wisten partijen als Goldman Sachs en Deutsche Bank dat het spel met verpakte hypotheken zou leiden tot chaos. Zelf waren zij de grote spelers in deze windhandel. Deze grootbanken hebben dan ook goed verdiend aan het instorten van de Amerikaanse huizenmarkt. De crisis heeft laten zien dat zij ook grote invloed genieten over het kapitalisatieproces via het staatsapparaat: zo werd de toenmalige baas van Goldman Sachs, Henry Paulson, minister van financiën om niet veel later het inferno op de financiële markten – niet in de laatste plaats veroorzaakt door Goldman – te mogen blussen. Ook voormalig chef van Deutsche Bank, Josef Ackermann, had sinds de zomer van 2007 zo ongeveer een directe lijntje met kanselier Merkel. Als er een bank in problemen kwam stond hij vooraan met de oplossing. Het maakt blijkbaar niet uit dat instellingen als IKB en Sachsen LB juist in de problemen waren gekomen door het Schrottpapier van Deutsche Bank. Paulson en Ackermann staan symbool voor de macht van big business binnen de staat van het kapitaal. Het dominante canon van de sociale wetenschap blijft hier echter blind voor. Henry Paulson wordt in het congres ondervraagd over zijn belangenconflict als oud CEO van Goldman Sachs. De val van Lehman Brothers was het startschot voor een oneindige reeks bailouts. De manier waarop de crisis is bevochten past in het verlengde van de neoliberale politiek van voorgaande decennia. Waar de staat een toenemend aantal functies had toevertrouwd aan de markt bleek gedurende de herfst van 2008 dat zij niet langer beschikte over voldoende expertise om de financiële crisis zelfstandig te temmen. Er zijn legio voorbeelden: in Duitsland heeft niet het Ministerie van Financiën maar advocatenkantoor Freshfields wetgeving geschreven voor het redden van het Duitse financiële systeem. Tegelijkertijd adviseerde Freshfields meerdere Duitse banken hoe zij de nieuwe wetgeving moesten benutten of omzeilen. Freshfields is één van de Londense Magic Circle advocatenkantoren die de infrastructuur van het schaduwbankieren hebben opgetuigd. Deze jongens vormen een cruciale schakel in de reproductie van modern finance. Samen met de grote accountancykantoren zijn zij de loopjongens van de grootbanken. Ook in Ierland heeft de overheid een desastreus reddingsprogramma uiteengezet op advies van Merrill Lynch, advocatenkantoor Arthur Cox en PricewaterhouseCoopers. Ook hier zijn dit type spelers niet aangesproken op, laat staan veroordeeld voor, laakbaar gedrag uit het verleden. Zo heeft Ernst & Young (E&Y) gedurende de Ierse vastgoedroes nogal dubieuze cijfers goedgekeurd van Anglo Irish Bank. Het vastgoed uit de boeken van Anglo is inmiddels eigendom van de staat, maar E&Y mag ook hier de boeken voorzien van haar respectabele handtekening. Ondertussen adviseert Arthur Cox zowel de Ierse staat als de banken in het aanhoudende gevecht om de poen. Het boek The Untouchables van de Ierse parlementariër Shane Ross staat vol met voorbeelden van dubbele petten en draaideuren tussen de financiële sector en het Ierse staatsapparaat.
Bijdragen