Alex Hekman

Ruimte is een schaars goed in Nederland. Wie trekt in deze strijd aan het langste eind? Lees meer

We willen natuur en recreatie, maar er moeten ook woonwijken en energiecentrales worden gebouwd. De stikstofcrisis dwingt tot het maken van scherpe keuzes. Wie trekt in deze strijd aan het langste eind? En wie delft het onderspit? In dit dossier trekt Follow the Money het land in om dat te onderzoeken.

In de strijd om openbare ruimte gaat het vaak om ontwikkelingen waar veel (belasting-)geld mee gemoeid is. Bij wie komt dit geld terecht? Wordt het in dienst van de samenleving besteed? Het is regelmatig moeilijk te controleren. Bovendien is de openbare ruimte van ons allemaal: hoe meer die onder druk komt te staan, des te belangrijker het is om een vinger aan de pols te houden hoe deze wordt ingericht.

40 artikelen

Alex Hekman © Fenna Jensma

Waterexpert over klimaatverandering: ‘Als we nu niet vooruit denken, moeten we later te veel doen in te korte tijd’

2 Connecties

Relaties

Klimaatverandering

Organisaties

Sweco
39 Bijdragen

Bij de invulling van de schaarse ruimte in Nederland houden we nog te weinig rekening met de gevolgen van klimaatverandering, zegt waterexpert Alex Hekman. ‘We moeten veel verder vooruitdenken over de indeling van ons land.’

‘Limburg heeft vorig jaar juli laten zien dat soms het onwaarschijnlijke kan gebeuren,’ zegt waterexpert Alex Hekman. Hij verwijst naar de overstromingen die het zuidelijke deel van de provincie teisterden. Onderzoeksbureau Deltares trok vorige maand dezelfde conclusie. 

Het pittoreske centrum van Valkenburg moet ingrijpend op de schop, stellen de onderzoekers. In het stadje beschadigde de overstroming van de Geul, de rivier die er dwars doorheen loopt, zo’n 2300 huizen. De onverwacht heftige regenval – Deltares noemde het een ‘waterbom’ – die dat veroorzaakte zal vaker voorkomen. Dus moeten de kademuren twee meter hoger worden en moeten huizen langs de Geul omgebouwd worden tot waterkeringen. 

Maar wat als zelfs metershoge kades niet hoog genoeg zijn? Volgens Hekman moet Nederland veel verder vooruit gaan kijken naar de gevolgen van ‘een blijvend veranderend klimaat’. Juist nu er in korte tijd honderdduizenden huizen bij moeten komen. ‘We moeten heel erg goed nadenken waar we dat doen en hoe we dat doen.’

Hekman (45) is als waterdirecteur bij Sweco, het grootste ingenieursbureau van Europa, belangrijk in de waterbeheersector. Hij werkt al zijn hele leven bij Grontmij, dat in 2015 opging in Sweco. Daarnaast is hij ambassadeur bij Topsector Water & Maritiem, een organisatie die streeft de Nederlandse waterbeheersector internationaal leidend te houden.

De ingenieur heeft zich uitvoerig voorbereid op de komst van Follow the Money: in een stapel papieren die hij heeft meegenomen, zitten kaarten van polders als Rijnenburg en Gnephoek, waarop de samenstelling van bodem te zien is. ‘Ik wil graag behapbaar maken waarom sommige plekken beter geschikt zijn om te bouwen dan andere.’ 

Volgens Deltares gingen de overstromingen in Limburg alle verwachtingen te boven. Hekman zegt dat zulke scenario’s, die tot voor kort ondenkbaar waren, vaker werkelijkheid zullen worden. Hoewel de ernst lijkt te zijn doorgedrongen, is de voorbereiding op klimaatverandering en zeespiegelstijging nog altijd onvoldoende, volgens de onafhankelijke regeringsfunctionaris voor waterveiligheid, Deltacommissaris Peter Glas. 

Hekman en Sweco deden onderzoek voor de Deltacommissaris en dachten uitvoerig mee. En hij wil dat graag toelichten.

Een opwarmende aarde, hevige regenval en de stijgende zeespiegel. Dat betekent toch: wegwezen uit de lage polders?

‘Daarmee sla je het probleem te plat. Polders zijn in principe heel geschikt om te wonen. Maar dat geldt zeker niet overal: binnen polders zijn er hoogteverschillen en kan de bodem sterker of minder sterk zijn. En in de toekomst gaat de zeespiegel ook een rol spelen. We hoeven er niet weg, maar moeten nu goed nadenken over hoe we polders inrichten.

In het westen van Nederland gaan we meer dan 600.000 woningen bouwen, maar de beste plekken, waar de bodem uit klei bestaat, zijn simpelweg al vol. Daardoor wijken we automatisch uit naar plekken met een minder geschikte ondergrond, zoals veen. 

Op die plekken wordt nu onvoldoende rekening gehouden met de draagkracht van de bodem. Of het wordt wel onderkend maar er wordt opportunistisch mee omgegaan: zo goedkoop mogelijk. Dat brengt volgende generaties in de problemen.’

Wat voor problemen?

‘Een helder voorbeeld zie je in Boskoop, in de wijk Waterrijk. Die is in de jaren ‘90 aangelegd, maar de bodem is toen niet goed bouwrijp gemaakt. 

Inmiddels is de bodem daardoor ongelijkmatig aan het zakken. De boel verrommelt, infrastructuur verzakt, riolering sluit niet meer goed aan. Omdat de gemeente de aanlegkosten laag probeerde te houden, moet zij nu keer op keer verzakte wegen en riolering aanleggen. Deze torenhoge onderhoudskosten kunnen vooral voor kleinere gemeenten een molensteen om de nek worden. 

In plannen worden vaak ambities genoemd voor klimaatbestendige woningbouw, zoals drijvend wonen of bouwen op palen. De praktijk leert dat die ambities sneuvelen omdat ze te duur of complex worden bevonden. Maar veilig bouwen op de laagste plekken ís nou eenmaal duurder dan op een stevige zandgrond, dat moeten we accepteren. 

Waterrijk illustreert hoe deze generatie problemen afwentelt op de volgende. En dat mag niet meer, heeft de regering vastgelegd.’ 

‘De vraag is of we wel helemaal kunnen voorzien hoe groot de klimaatopgave werkelijk zal zijn’

Wat bedoel je met afwentelen? 

‘Dat we de rekening van onze acties doorschuiven naar toekomstige generaties, zoals het dure onderhoud van een slecht aangelegde wijk die telkens verzakt. We moeten bovendien keuzes maken die de klimaatopgaven voor toekomstige generaties zoveel mogelijk beperken.

Het is zaak dat we nu bedenken hoe we die klimaatopgave zo klein mogelijk maken voor de generaties na ons. De vraag is of we wel helemaal kunnen voorzien hoe groot die opgave werkelijk zal zijn. Op dit moment houden we bij het inrichten van wijken in de Randstad rekening met de heftigste buien volgens klimaatvoorspellingen in 2050. Maar het klimaat blijft veranderen, 2050 is geen eindstation. En woningen bouwen we niet voor dertig jaar, maar voor de eeuwigheid. 

Hoe onverwacht hevig die scenario’s zijn, hebben we met eigen ogen kunnen zien toen delen van Limburg, België en Duitsland overstroomden in de zomer van 2021. Zoiets hadden we nooit verwacht: niet in die omvang, niet in zo’n gebied en al helemaal niet met zo’n intensiteit. Dat ging alle statistieken te buiten.’  

Hoe ver moeten we dan vooruitkijken? 

‘We weten niet precies hoe het klimaat zal veranderen. De rode draad is tot nu toe dat elke voorspelling tegenvalt. 

Daarmee suggereer ik niet dat we oneindig ruimte moeten maken voor het water, maar dat we de situatie moeten doordenken. Stel dat we klimaatverandering wereldwijd niet onder controle krijgen, dan moeten we zorgen voor voldoende ruimte, zodat we wijken in de toekomst kunnen aanpassen. 

Een concreet voorbeeld is dat je in de laagste 5 tot 10 procent van een gebied werkt met tijdelijke bestemmingen.’

Op de allerlaagste punten moeten we dus geen permanente woningen of scholen bouwen. 

‘In ieder geval geen vitale, kwetsbare objecten zoals scholen, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. En als het toch moet, dan op palen, op een eerste verdieping of zelfs op een terp. Zodat je niet, als het water komt, oudjes in de stress naar een andere verdieping moet brengen.

‘Beter is het om in de laagste delen sportvelden en parken aan te leggen, die we kunnen transformeren tot tijdelijke wateropvang’

Beter is het om in dat lage deel sportvelden en parken aan te leggen. Dat zijn bestemmingen die we kunnen transformeren tot tijdelijke wateropvang. Ook het tekort aan flexwoningen in Nederland kunnen we zo ondervangen, door tijdelijke woningen die gemakkelijk kunnen worden opgezet en afgebroken op minder geschikte ondergrond te plaatsen.’ 

Kortom: we moeten onze opties openhouden voor als het klimaat blijft veranderen?

Precies. We moeten nu vast kijken wat er nodig is om Nederland in de toekomst klimaatbestendig te houden. Klimaatadaptatie-opties openhouden noemen we dat. Op grotere schaal gaat dat soms best ver. 

Neem bijvoorbeeld het IJssel- en Markermeer, onze nationale waterbuffer. Droogteperiodes komen vaker voor en duren langer, waardoor tekorten aan drinkwater kunnen ontstaan. Daarom hebben we grotere watervoorraden nodig. Het waterpeil in die meren moet daarvoor hoger kunnen staan.

In het IJmeer bij Amsterdam worden duizenden woningen op opgespoten eilanden gebouwd, en in Almere komen wijken langs het water. Daar moeten we nú al rekening houden met dat hogere waterpeil. We kunnen die woningen straks niet onder water zetten. Later alles aanpassen, is veel te duur. En je krijgt veel te veel bezwaarmakers, dat bleek al bij een kleine aanpassing van het peil in 2018.’

De maximale waterstanden in rivieren nemen door klimaatverandering toe, zoals bij de Geul en de Maas in Limburg vorig jaar. Toch wordt er, tegen beter weten in, telkens weer gebouwd in uiterwaarden. Dat valt nu met enige creativiteit binnen de regels, maar beperkt in de toekomst de mogelijkheid om ons aan te passen.

Het bekendste effect van klimaatverandering is natuurlijk de stijging van de zeespiegel. De regio Rotterdam hebben we vorig jaar nog bestudeerd om te kijken hoe de verschillende overheden daar rekening mee moeten houden. Een hogere zeespiegel betekent dat het water in de Nieuwe Maas ook hoger komt te staan.

Er wordt daar de komende jaren voor vele miljarden op en naast de dijk gebouwd. Als je daar nu niet rekening houdt met dat de zeespiegel mogelijk een meter omhoog komt, moet je in de toekomst hele dure aanpassingen gaan doen.’ 

We hoeven dus niet te vluchten voor het water, als we maar ruimte houden voor hogere dijken?

‘De zeespiegel zal in 2100 een meter stijgen, horen we vaak. Als het heel erg tegenvalt, stijgt ’ie twee meter. De reactie is dan: twee meter water kunnen we wel aan met z’n allen. Zelfs vijf meter kunnen we wel keren. Dat klopt. Met een hele grote dam kunnen we wel 10 meter water keren. Maar de zeespiegel zal exponentieel stijgen. 

We zijn nu bezig met een versterkingsronde van onze 3.500 kilometer aan waterkeringen. Daar doen we vijftig of zestig jaar over. Als die stijging doorzet, moeten we de volgende versterkingsronde in 35 jaar doen. Bijna twee keer zo snel dus. 

Voor nog een ronde hebben we nog maar acht jaar. Het probleem is dus niet of we anderhalve meter water kunnen keren. Het vraagstuk is of wij die waterkeringen en alles eromheen zo snel kunnen aanpassen. 

En het antwoord is: nee, dat kunnen we echt niet. Ook al zijn we de beste waterbouwers. Daarom is het zo belangrijk om bij alles wat je bouwt veel verder dan vijftig jaar vooruit te kijken. We weten niet hoe het loopt, maar als het tegenvalt, moeten we veel te veel doen in veel te korte tijd. Dat redden we niet.’ 

Is er iemand op dit moment verantwoordelijk voor dit vooruitkijken en de opties openhouden?

‘De afgelopen decennia is de ruimtelijke ordening naar gemeenten en provincies gegaan, waardoor de landelijke regie verloren ging.

Terwijl die zeedijk of rivier door het hele land verspreid ligt, is de gemeente slechts verantwoordelijk voor haar stukje. Afwegingen op systeemniveau sneuvelen soms, en sommige ongewenste ontwikkelingen treden op.’

Sinds dit jaar hebben we weer een minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die landelijke regie wil. Is dat een verbetering?

‘Ik ben geneigd ja te zeggen. Regie is cruciaal om in kaart te brengen hoe we ruimte houden voor toekomstige maatregelen om veilig te zijn voor klimaatverandering. Hoe dat eruit ziet, hebben we nog onvoldoende doordacht. 

Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er in een verre toekomst prioriteiten moeten worden gesteld welke dijken voorrang krijgen bij de versterking, als de tijd om te reageren op zeespiegelstijging korter wordt. Dat kan gaan betekenen dat een deel van het land een groter risico loopt op overstromingen.  

Ruimtelijke ordening werkt niet zo dat we een kaart kunnen tekenen van hoe Nederland er over vijftig jaar uitziet. Wel kunnen we piketpalen slaan en zeggen: wat er ook wordt ontwikkeld, dit mag niet gebeuren, dat wel. Die grenzen helder overbrengen, is nu een belangrijke taak voor de waterbeheersector.’