© ANP / Lex van Lieshout

De vakbonden wijzen pensioenplannen terecht af (maar hebben boter op hun hoofd)

2 Connecties

Relaties

Pensioenakkoord

Organisaties

FNV
65 Bijdragen

De vakbonden hebben de pensioenplannen van de regering vorige week afgewezen. Er werd al zeven jaar over de plannen onderhandeld. Pensioendeskundige David Hollanders vindt de opstelling van de bonden volstrekt terecht, maar vindt sommige argumenten van de bonden wel erg gemakszuchtig.

De vakbonden hebben de pensioenplannen van de regering vorige week afgewezen. Die plannen – waarop al zeven jaar wordt gewacht, en die inmiddels de instemming van de werkgevers hadden verkregen – waren voorgekookt in SER-commissies, in de verf gezet in het regeerakkoord en hadden dit jaar geaccordeerd moeten worden. De voorstellen strekken evenwel evident tot voordeel van werkgevers (waar de staat er een van is) en pensioenuitvoerders, en tot nadeel van deelnemers – jong en oud, premieplichtig en uitkeringsgerechtigd – en zijn daarom terecht afgewezen door de bonden.

Dat betekent niet dat de rol van vakbonden onproblematisch is. Het is mede aan hen te wijten dat vermogensbeheerkosten en geschonden werkgeverstoezeggingen niet eens werden geagendeerd. Dat is dan ook de reden dat vakbonden zich, in de motivering van hun afwijzing, bedienden van secundaire argumenten, of ronduit flauwekulverhalen.

Onbetrouwbare partners

Alvorens het regeringsplan tegen het licht te houden, is het goed de recente pensioengeschiedenis kort te bespreken. Gebrek aan historisch besef in combinatie met ronkende taal is immers een ideaal recept voor wanbegrip. In het vorige pensioenakkoord, van 2011, zegde de overheid toe dat mensen met een zwaar beroep eerder met pensioen zouden kunnen. Die afspraak heeft vooralsnog geen doorgang gevonden, waarmee de staat zich een onbetrouwbare onderhandelaar heeft betoond. Uiteraard was het van een naïviteit die niet van kwaadaardigheid valt te onderscheiden dat de vakbonden accepteerden dat eerst de AOW-leeftijd werd verhoogd en pas dan de hen gedane belofte gestand zou worden gedaan – wat vervolgens nimmer gebeurde.

Het was al bijzonder sympathiek dat vakbonden überhaupt nog wilden overleggen

De werkgevers zijn al even onbetrouwbaar gebleken. Zij hebben zich in de pensioenovereenkomsten vrijwillig verplicht om aan alle pensioendeelnemers – jong en oud – pensioen uit te keren. Maar ze onttrekken zich al sinds 2008 uit de daaruit voortvloeiende bijstortverplichtingen. Deze verplichtingen ontstaan wanneer door werkgevers gedane pensioentoezeggingen onvoldoende gedekt zijn; dat nu is met de ontoereikende dekkingsgraden van pensioenfondsen momenteel het geval. Ondertussen blijven de werkgevers wel in fondsbesturen zitting nemen.

Het is dus eigenlijk al bijzonder sympathiek dat vakbonden überhaupt nog in overleg traden, daarbij wellicht geholpen door de omstandigheid dat betrouwbaarheid evenmin hun belangrijkste kenmerk is – maar daarover later meer.

Wat behelzen de plannen?

Dan de huidige plannen. Die zijn grotelijks bekend via het regeerakkoord en het in 2016 verschenen SER-rapport Persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. De regering beveelt, in navolging van de SER, een ‘persoonlijk’ pensioenvermogen aan. ‘Persoonlijk’ heeft hier een singuliere betekenis: pensioenuitkeringen zijn immers al sinds begin vorige eeuw ‘persoonlijk’. Iedere deelnemer heeft eigenstandig een in het pensioenreglement neergelegde individuele aanspraak op het pensioenfonds, door werkgevers aan hem of haar persoonlijk toegezegd.

Afgaand op het SER-rapport gaat het pensioenfonds in de nieuwe constellatie fungeren als een bewaarfonds, waarop deelnemers geen claim hebben. Zij hebben enkel een rekening. Die gedachte wordt gesteund door de gehanteerde noemer ‘pensioenvermogen’. Er is geen sprake meer van pensioenaanspraak, -recht, -regeling, -voorwaarde, -toezegging. Het regeerakkoord rept wel weer van het ‘arbeidsvoorwaardelijk opbouwen van pensioen’. Kortom, het pensioen wordt een hybride van enerzijds een staatswege afgedwongen verplichting in de opbouwfase, en anderzijds een onzeker financieel product in de uitkeringsfase. Werkgevers zijn dan definitief van hun verplichtingen af, en uitvoerders en fondsen hebben vrij spel vis-à-vis de deelnemers. Collectieve actie wordt immers lastig wanneer elke regeling – gelijk woekerpolissen en woekerderivaten – straks geïndividualiseerd is.

Het pensioenfonds gaat fungeren als een bewaarfonds, waarop deelnemers geen claim hebben

Het regeerakkoord zegt voorts een halt te willen toeroepen aan ‘herverdeling’ tussen deelnemers. Zo druk als de regering zich daarover maakt, zo makkelijk ziet zij de eerder genoemde herverdeling van werknemers naar werkgevers over het hoofd (doordat werkgevers hun toezeggingen aan werknemers niet nakomen), evenals die van werknemers naar uitvoerders. Voor uitvoerders geldt namelijk – hoewel het pensioenbedrijf met fiscale facilitering en verplichtstelling de facto onder de publieke sector valt – de Balkenendenorm niet, of liever: die salarisnorm wordt als absolute ondergrens gehanteerd. Dat geldt eens te meer voor door uitvoerders in de arm genomen private equity en hedge funds. Het is dan ook niet gek dat de totale kosten al decennia achtereen stijgen en inmiddels met ruim 8,5 miljard euro circa 25 procent van de premie-inleg beslaan. Zouden de beheerders erin slagen op dat vlak een permanente kostendaling van 7 procent te bereiken, dan is alleen dat al ruimschoots voldoende om de pensioenuitkeringen permanent te indexeren (indexatie vergt ongeveer 2 procent van de jaarlijkse pensioenuitkeringen van circa 29,6 miljard euro).

De vakbonden hebben de in de jaren ’90 in gang gezette uitbesteding van fondswerk aan private uitvoerders steeds gesteund (sommige vakbondslieden zijn er zelf gaan werken) en kunnen nu niet meer terug. In het regeerakkoord zegt de regering te streven naar ‘verlaging van de uitvoeringskosten’, maar die kostenverlaging – een streven dat elk fonds in zijn jaarverslag onderschrijft – is in de pensioensector nimmer gerealiseerd.

Armzalige argumenten

Het is een goede zaak dat de vakbonden deze onzalige plannen – individualisering van regelingen, het ongemoeid laten van uitvoerders, het definitief vrijwaren van werkgevers – niet accepteren. De argumenten voor hun weigering zijn evenwel hooguit secundair. Zo willen de vakbonden dat zzp’ers (verplicht) pensioen opbouwen. Het probleem is echter niet dat zoveel zzp’ers geen pensioen opbouwen: het probleem is dat er zoveel zzp’ers zijn. En dat is weer een direct gevolg van de omstandigheid dat de vakbonden in de SER en in cao’s zo vaak akkoord zijn gegaan met tijdelijke contracten. De vakbond blijkt in de praktijk geen probleem te hebben met tijdelijke contracten; veeleer vormen zzp’ers, tijdelijke krachten en flexwerkers het kanonnenvoer waarachter de achterban met vaste contracten zich behaaglijk verschuilt.

Het pensioenplan is ideaal voor werkgevers, fantastisch voor uitvoerders en een goudmijn voor pensioenadvocaten

Twee andere argumenten die de bonden gebruiken, snijden meer hout, maar ook die raken de kern niet. De vakbonden willen dat de aow-leeftijd minder snel stijgt (een stijging waarmee de PvdA en GroenLinks, die nu beiden tegen de pensioenplannen ageren, nochtans in het in 2012 gesloten Kunduz-akkoord mee instemden). Inderdaad stijgt de pensioengerechtigde leeftijd in elk geval te snel voor mensen met een laag inkomen, die een lagere levensverwachting hebben en die niet, zoals bijvoorbeeld bankiers of pensioenuitvoerders, eerder met pensioen kunnen.

En de rekenrente is inderdaad te laag, want afgesteld op de fictie dat pensioenuitkeringen veilig zijn, even veilig als Nederlandse staatsobligaties. Pensioenuitkeringen zijn evident niet zo risicovrij als Nederlandse staatsobligaties; op de eerste wordt al jaren gekort, op de tweede niet, en DNB en de ECB zouden dat laatste ook nooit toestaan, net zo min als dat in Griekenland werd toegestaan (behoudens korting op de obligaties die voornamelijk in handen van Griekse banken waren). In de plannen van de regering en de SER worden pensioenen juist onveiliger, wat een hogere rekenrente zeker rechtvaardigt.

Behoudens de gotspe van hun quasi-bezorgdheid over zzp’ers, heeft de vakbond wel degelijk valide kritiek. Maar ook de terechte discussie over de rekenrente verandert niets aan de torenhoge kosten van de uitvoeringsketen. De aow-leeftijd stijgt inderdaad te snel, maar wellicht moet de vakbond eerst eens de pensioenleeftijd bij de door henzelf bestuurde fondsen herbezien.

Wat hun motivatie ook zij, de bonden hebben groot gelijk met hun afwijzing. Het pensioenplan is ideaal voor werkgevers, fantastisch voor uitvoerders en een goudmijn voor pensioenadvocaten. Het is echter nefast voor deelnemers, die daar evenwel – gelijk bij de woekerpolissen gebeurde – pas jaren na dato achter zullen komen. Het is mooi dat de vakbond dat scenario vooralsnog heeft kunnen stoppen.