Valse voorspellingen over basisinkomen en basisbaan

5 Connecties
69 Bijdragen

Bij invoering van een minimaal basisinkomen zal gemiddeld 5 procent van de beroepsbevolking zich terugtrekken van de arbeidsmarkt, zo denkt voorspellingenfabriek CPB. Volgens S. de Beter is deze schatting van het Haagse Orakel op drijfzand gebaseerd. Ook de pleitbezorgers van basisbanen om juist méér mensen op de arbeidsmarkt te krijgen, spaart hij niet. De voorlaatste aflevering van een serie over het basisinkomen en zijn varianten.

Peter-Egbert de Boer, werkzaam bij het CPB, is blij verrast dat op 14 februari 2015 (Valentijnsdag!) ‘s avonds bij de koffie zijn vrouw Martina hem vraagt of hij die dag nog iets bijzonders heeft meegemaakt. ‘Jazeker, vandaag was de presentatie van ons rapport, waarin wij beweren dat invoering van een basisinkomen van 750 euro per maand, ik citeer nu letterlijk, “een averechts effect heeft. Dit geeft tweede verdieners een financiële prikkel om te stoppen met werken en deze groep reageert daar relatief sterk op”.’ Waarop zij antwoordt: ‘Natuurlijk lieverd, ik hang mijn masterdiploma Fiscale Economie aan de wilgen en neem afscheid van mijn uitdagende baan met leuke collega’s en een inkomen van ruim 2000 euro! Want met dit fantastische basisinkomen ga ik lekker thuis zitten in onze Vinex-wijk waar overdag iedereen weg is, of met de kinderen bezig. Ik ga gewoon een hobby zoeken en zorg iedere avond dat het eten — en de pantoffels — voor je klaar staan. Ik weet alleen niet of we onze hypotheeklasten dan nog kunnen betalen, en of ons kind nog naar al die clubjes kan gaan.’

Vluchtroutes

Ik vraag mij soms af hoe het voor een CPB’er moet zijn om te werken met veronderstellingen en uitkomsten die zo flagrant in tegenspraak zijn met wat hij buiten zijn werkplek kan waarnemen. Waarschijnlijk gebruikt hij onwillekeurig twee vluchtroutes die een econoom ter beschikking staan. De eerste heet ‘N= 1’, waarmee Peter-Egbert bedoelt: ‘Jij bent een uitzondering, schat. Andere tweede verdieners reageren heel anders, zo blijkt uit de empirie.’ De tweede ontsnappingsclausule is dat het gaat om langetermijneffecten van beleidswijzigingen. Omdat personen tijd nodig hebben om hun gedrag aan te passen en omdat de conjunctuur invloed kan hebben op de effecten, kunnen de effecten op korte termijn afwijken van de langetermijneffecten. (p.4). In de woorden van Peter-Egbert: ‘Ik wil wel eens zien hoe jij over 10 jaar reageert.’ Keynes zou nu zeggen: ‘In the long run we are all dead.’ Het is een uitspraak die alle CPB-ers ongetwijfeld wel kennen, maar blijkbaar niet begrijpen. In ieder geval relateren ze deze niet aan hun eigen modellen en voorspellingen.

‘In the long run we are all dead’

Het CPB-rapport behandelt in 18 pagina’s tal van maatregelen onder de noemer ‘de effectiviteit van fiscaal participatiebeleid’. Slechts één pagina is gewijd aan het basisinkomen. Meer heb je als CPB’er blijkbaar niet nodig. Je hebt immers een econometrisch model waar je allerlei beleidsmaatregelen op loslaat, dus de uitkomsten stop je in een tabel die alleen nog even kort toegelicht moeten worden. Zo eenvoudig is het leven van Peter-Egbert en zijn collega’s.

Die ene pagina is het enige wat het CPB in het laatste decennium heeft gepubliceerd over het basisinkomen, en naar die ene pagina verwijzen vervolgens alle macro-economen die zich tegenstander tonen van het basisinkomen. Zoals Raymond Gradus en het komische duo VVP: Vermeend en Van der Ploeg. Zij noemen met name de CPB-voorspelling dat een basisinkomen gelijk aan de helft van het sociaal minimum (circa 750 euro per maand) tot een verlies van 350.000 banen zal leiden. Het wordt ernstiger als economen die wél serieus naar het basisinkomen kijken, zoals Kleinknecht c.s. en Ligteringen, deze CPB-schatting eveneens klakkeloos overnemen.

Opvallende gelijkenis

De vraag dringt zich op waarom in het CPB-rapportje slechts één variant is onderzocht, en waarom juist deze. Het antwoord laat zich raden als je kijkt naar de enige vergelijkbare studie die in Nederland is uitgevoerd, door Jacobs, De Mooij en Folmer — in 2006, dus vóór de financiële crisis. Ook zij onderzochten de effecten van een basisinkomen van 50 procent van het sociaal minimum, dat toen ongeveer 550 euro per maand bedroeg. Hun conclusie, zoals verwoord op FTM door hoofdauteur Jacobs: Het totale arbeidsaanbod neemt met ruim 5 procent af. En wat lezen we op die ene bladzijde van Peter-Egbert? De arbeidsparticipatie daalt met ruim 5 procent (p.10). De eerste studie constateert: De arbeidsparticipatie van vrouwen daalt met 10 procent. Het recente onderzoekje maakt onderscheid tussen vrouwen in samenwonende stellen, jongste kind 0-17 en vrouwen in andere samenwonende stellen. Bij de eerste categorie daalt de arbeidsparticipatie met 18 procent, bij de tweede met 7 procent; dus het gewogen gemiddelde zal ongeveer op 10 procent uitkomen. Moeten we hier van toeval spreken?

In zijn enthousiasme is de CPB'er vergeten dat er een financiële crisis heeft plaatsgevonden

Ik heb in mijn loopbaan voldoende meegekregen van het economische voorspellingencircus om te weten hoe de recente CPB-schatting vermoedelijk tot stand is gekomen. Bij de econometrische modellen die erbij worden gehanteerd, moeten allerlei parameters worden geschat. Dat is een kwestie van trial and error en vooral van na-aperij. Je begint met een soort actualisering van een eerdere studie, en voor het basisinkomen in Nederland is alleen dat onderzoek van Jacobs c.s. voorhanden. Natuurlijk kijk je ook naar andere studies, maar je weet niet zeker of die uitkomsten ook relevant zijn voor déze exercitie. Je speelt wat met verschillende varianten en vergelijkt de uitkomsten met die eerdere studie. ‘Dat is mooi,’ zegt Peter-Egbert na deze vingeroefeningen tegen zijn medewerkers, ‘deze variant levert ongeveer dezelfde resultaten op als bij Jacobs, dus als we op safe willen spelen, lijkt deze me de beste.’

In zijn enthousiasme is Peter-Egbert echter vergeten dat er in de tussenliggende periode een financiële crisis heeft plaatsgevonden, zodat veel ‘tweede verdieners’ inmiddels niet meer kunnen stoppen met werken vanwege de hypotheeklasten en de huizenmarkt die begin 2015 nog op slot zat. En dat anderen graag willen werken, maar door de bezuinigingen hun baan zijn kwijt geraakt. ‘Beetje dom, lieverd,’ zegt Martina als zij hoort hoe die schatting over de arbeidsparticipatie tot stand is gekomen. Daarmee komt Peter-Egbert nog goed weg, misschien omdat hij Valentijnsdag niet vergeten is — tot haar blijde verrassing.

Driedubbel monopolie

Hoe is het mogelijk dat het CPB zulke valse voorspellingen doet en dat geen enkele econoom aan de bel trekt? Zoals iedere lezer zelf kan controleren, is dit echt niet het enige CPB-rapport dat de financiële crisis en haar gevolgen (vrijwel) helemaal negeert (of dat andere vormen van gemakzucht en domheid vertoont, zie hier en hier). Vreemd genoeg wordt het meest waarschijnlijke antwoord zelden genoemd: de driedubbele monopoliepositie van deze rekenmeesters. Economen zijn er altijd als de kippen bij om te wijzen op de nadelen van monopolievorming, maar blijkbaar geldt dat niet voor hun eigen clubhuis.

Waarom driedubbel? Ten eerste qua organisatie: het is vrijwel de enige hofleverancier van economische voorspellingen en macro-economische beleidsanalyses. Vele jaren geleden heeft Eduard Bomhof geprobeerd een concurrent uit de grond te stampen, maar zijn Nyfer speelt nauwelijks nog een rol van betekenis.

Het vertrouwen in onze nationale rekenmeesters is niet altijd terecht 

Is het dan beter in Duitsland, waar ze vijf van dit soort instituten hebben? Nauwelijks, want in beide landen is er de facto een bijna-monopolie op het niveau van de theoretische benadering: de neoklassieke theorie. Andere economische scholen zijn er wel, maar die komen zeker in het beleidsonderzoek nauwelijks aan de orde.

Bij het derde monopolie gebruik ik het begrip op een iets andere manier, want ik bedoel hier dat het CPB blijkbaar niet hoeft te verantwoorden hoe het tot bepaalde voorspellingen is gekomen. Over de gebruikte modellen geeft het CPB wel wat informatie — waar alleen een select groepje economen iets aan heeft — maar hoe ze op basis van die modellen allerlei schattingen doen en vervolgens bepaalde varianten selecteren, blijft voor de buitenwereld verborgen. Het voorbeeld van Peter-Egbert laat zien dat het vertrouwen in onze nationale rekenmeesters niet altijd terecht is. John Kenneth Galbraith zei het al: ‘The only function of economic forecasting is to make astrology look respectable.’

Doorrekenen

Inmiddels lijkt dit inzicht ook in de Nederlandse politiek doorgedrongen. Het aantal politieke partijen dat haar verkiezingsprogramma’s niet door het CPB laat doorrekenen, is een stuk hoger dan vier jaar geleden. Is het toeval dat volgens de peilingen vooral déze partijen, zoals PVV, 50Plus en PvdD, aan de winnende hand zijn?

U begrijpt wellicht dat ik nogal moest grinniken toen ik in een recente column van Bas Jacobs het volgende las. Vorige week publiceerde het CPB de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s. In het tijdperk van ‘factless’ en ‘post-truth’ politiek is het prachtig dat dit in Nederland nog altijd gebeurt. Partijen die hier niet aan meedoen, zoals de PVV en de Partij voor de Dieren, verkopen de kiezers knollen voor citroenen.

Het CPB maakt ook goede studies die zo onterecht in diskrediet worden gebracht

Jacobs heeft blijkbaar nog niet in de gaten dat steeds meer mensen de CPB-voorspellingen nauwelijks serieus nemen. En dus ook ernstig twijfelen aan die Bekende Economen (BE’ers) die naar een of ander CPB-rapport verwijzen zonder de moeite te nemen om die bron kritisch te bekijken. Een goed voorbeeld van ‘eigen schuld, dikke bult’. Maar toch wel jammer, want naast dat malle voorspellen en doorrekenen maakt het CPB soms ook goede (achtergrond)studies, en die worden op die manier ten onrechte in diskrediet gebracht.

Basisbanen

De voorstanders van het basisinkomen — én van het garantie-inkomen — hebben één ding gemeen met het CPB: zij onderschatten het belang dat verreweg de meeste Nederlanders lijken te hechten aan een baan of een andere geaccepteerde vorm van maatschappelijke participatie. Zij hebben niet genoeg aan een inkomen, en willen iets doen dat hen in contact brengt met anderen en dat structuur geeft aan hun leven: een bezigheid waar ze voldoening uit halen. Mensen als Rutger Bregman, ikzelf en vele anderen zijn heel goed in staat om zélf allerlei activiteiten te verzinnen en contacten te maken om in die basisbehoeften te voorzien. Voor de meerderheid van de baanlozen is dat echter een stuk lastiger, en dan maakt het in de praktijk niet zoveel uit hoeveel opleiding ze hebben genoten. Die grote groep heeft behoefte aan een officiële baan of zzp-status — en voor de elite een bonte verzameling van hooggewaardeerde advies- en bestuursfuncties. Wat te doen als er, conjunctureel of structureel, te weinig banen zijn?

Laat de overheid basisbanen creëren, luidt het antwoord van sommige economen. In Nederland is vooral Joan Muysken uit Maastricht de grote pleitbezorger van wat in de Engelse literatuur en op YouTube wordt aangeduid als job guarantee. Inmiddels zijn er meer voorstanders, maar misschien vooral als poging om de opmars van het basisinkomen-front te stuiten.

De meeste mensen hechten veel waarde aan een baan of een andere vorm van maatschappelijke participatie

Voor veel uitkeringstrekkers zijn basisbanen heel aantrekkelijk, want die geven structuur aan hun leven, zorgen voor meer inkomen en geven hen het gevoel dat ze nuttig zijn voor de maatschappij — wat misschien in hun laatste baan niet het geval was. Ze zijn ook aantrekkelijk voor hun toekomstige werkgevers, want de baanlozen blijven in het arbeidsritme en houden hun vakkennis zo goed mogelijk op peil — vooral in combinatie met scholingstrajecten, zoals ik in de vorige aflevering schetste. En ze zijn goed voor ‘werkend Nederland,’ want ze voorzien in maatschappelijke behoeften en de belastingbetaler betaalt daarvoor slechts het verschil tussen de uitkering en het minimumloon.

Dat laatste is althans de mening van Ben Ligteringen in zijn FTM-bijdrage aan de discussie over basisinkomen. Hij raamt de kosten van een landelijke invoering van de basisbaan op 3,5 miljard euro per jaar. De berekening van dat bedrag is terug te vinden in het artikel dat hij samen met Alfred Kleinknecht en andere economen heeft geschreven. Zij gaan uit van circa 430.000 bijstandsontvangers en een verschil van 8000 euro tussen bijstandsuitkering en minimumloon. De vermenigvuldiging levert 3,44 miljard op. ‘Uiteraard komen daar nog overheadkosten bij voor administratie en inrichting van werkplekken,’ voegen de auteurs er volledigheidshalve aan toe. Maar zij noemen vervolgens geen bedragen en concluderen dat er geen sprake is van ‘exorbitante bedragen,’ zeker in vergelijking met invoering van het basisinkomen.

Basisbanen zijn ook aantrekkelijk voor de werkgevers

Dat laatste is absoluut waar, maar daarmee houdt mijn instemming op. Het gaat mij niet zozeer om het feit dat het bedrag van 3,44 miljard extra is, namelijk het verschil met de huidige uitgaven aan bijstandsuitkeringen. Mijn kritiek richt zich vooral op het ouderwetse optimisme waarmee gesproken wordt over ‘overheadkosten voor administratie en inrichting van werkplekken’. Ga er maar aan staan: voor bijna een half miljoen mensen die in de bijstand zitten moet een geschikte basisbaan worden gevonden. Denken ze nu echt dat wij nog leven in de jaren ‘30, toen werklozen — overigens niet uit vrije wil — met een schop in de hand het Amsterdamse Bos gingen aanleggen? En tal van andere megaprojecten waar we nog steeds profijt van trekken.

Vooral veel overheadbanen

Ik vrees met grote vreze dat het voorstel van de basisbanen binnen de kortste keren zal ontaarden in een uitdijende paternalistische overheidsbureaucratie waarin middelbaar opgeleide ambtenaren, aangestuurd door hoger opgeleide managers en deskundigen, aan laagopgeleide baanlozen gaan voorschrijven welke werkzaamheden zij moeten uitvoeren, en wie het meest geschikt is voor de bij elkaar gesprokkelde basisbanen.

Vervolgens gaan vele bijstandsontvangers in beroep tegen de basisbaan die voor hen is verzonnen, zodat ook vele advocaten en rechters emplooi vinden in de basisbanensector — maar niet voor een minimumloon. Hetzelfde geldt voor psychologen, onderwijskundigen en andere gammadeskundigen — en natuurlijk filosofen — die de kansarme bijstandsontvangers moeten bijstaan in hun zoektocht naar de basisbaan waarmee zij hun dromen kunnen verwezenlijken. En natuurlijk hebben we bedrijfskundigen en managers nodig om al die basis- en overheadbanen op elkaar af te stemmen en efficiënter te laten verlopen. Laten we ook de ICT’ers niet vergeten, want het spreekt voor zich dat iedereen gebruik moet maken van sociale media en van allerlei geavanceerde digitale communicatiemethoden.

De bijstandstrekker zal waarschijnlijk worden vermalen door allerlei bureaucratische regels

Iedereen die de film ‘I Daniel Blake’ van Ken Loach heeft gezien, kan zich waarschijnlijk voorstellen hoe ook bij de basisbanen de bijstandstrekker wordt vermalen door allerlei bureaucratische regels die elk op zich soms logisch zijn, maar in combinatie vrijwel altijd leiden tot doffe ellende en een enorme verspilling van menselijke energie.

Dat het basisbanen-voorstel vooral heel veel duurbetaalde overheadbanen creëert, is zeker niet het enige probleem. Door de regie bij de gemeente te leggen — omdat de bijstand een gemeentelijke uitvoering kent — krijg je te maken met plaatselijke politici die over veel ego beschikken en zich graag willen profileren om later een stapje hoger te komen, bijvoorbeeld in de landelijke politiek. Zij schudden graag wat werkgelegenheidsprojecten uit hun mouw, natuurlijk ter meerdere eer en glorie van de gemeente en haar inwoners. Aan die arme gemeenteambtenaren de ondankbare taak om deze luchtkastelen een stevige ondergrond te geven — of in de lucht te houden tot een nieuwe lichting politici op het pluche komt zitten.

Dit soort banenprogramma’s is vaak mosterd na de maaltijd

En daarmee kom ik op een derde probleem: dit soort banenprogramma’s is vaak mosterd na de maaltijd. Zodra ze eindelijk zijn opgestart, is de recessie alweer voorbij of is het betreffende maatschappelijke probleem minder urgent geworden of alweer opgelost. Iedereen die zijn ogen en oren de kost geeft, weet hoe langzaam de ambtelijke en politieke molens malen — niet als het om politieke hobby’s en andere egotripperij gaat, maar wel bij de zaken die gewone mensen belangrijk vinden.

Begrijp me goed: ik ben absoluut geen tegenstander van basisbanen, maar niet onder de regie van beroepspolitici en deskundigen. In de volgende — en laatste — aflevering kom ik met een beter voorstel. En dan hoop ik tevens een oplossing aan te dragen voor twee andere problemen van de basisbaan, maar ook van het basis- of garantie-inkomen. Ik doel op de verdringing op de arbeidsmarkt — reguliere banen worden verdrongen door goedkopere basisbanen — en natuurlijk op de financiering van al die mooie idealen.

 

Dit opiniestuk verschijnt ook op http://eco-simpel.nl/.