Waarom de recherche verliest van witteboordencriminelen [Interview]

Voormalig financieel rechercheur Michiel Princen beschreef in een onthullend boek de inspiratieloze en inefficiënte politie-organisatie van waaruit hij 10 jaar lang jacht maakte op witteboordencriminelen als Willem Endstra en Jan-Dirk Paarlberg. Hij krijgt deze maandag bijval van justitieminister Ard van der Steur, die aangeeft dat de kwaliteit van de opsporing 'serieuze versterking' nodig heeft.

‘De paradox was dat ik de mooiste baan die ik ooit heb gehad, jaren bekleedde in de meest inspiratieloze omgeving.’ Michiel Princen, schrijver van het boek De gekooide recherche, legt nu in 290 pagina’s uit wat er allemaal schort aan die politie-omgeving, waar hij 10 jaar in doorbracht. En waarvan hij vorig jaar blijkens het boek gedesillusioneerd afscheid nam. Hij schetst een schrijnend beeld van onder meer incapabele projectleiders, stammenstrijd tussen afdelingen, tijdverspillend handwerk (in plaats van digitalisering), gebrek aan intelligentie en gebrek aan focus door bijvoorbeeld allerhande trainingen en papadagen.

Nieuw perspectief

In mei 2004 maakte financieel onderzoeksjournalist Michiel Princen (Telegraaf, tv-programma Peter R. de Vries Misdaadverslaggever, FEM Business)  op 36-jarige leeftijd de overstap naar de financiële recherche Amsterdam. Waar hij daarvoor regelmatig schreef over onderwereldbankier Willem Endstra, kon hij als rechercheur al na een paar weken de dossierkasten van Endstra uitruimen en doorspitten. Aanleiding: de liquidatie van Endstra voor zijn kantoor aan de Apollolaan in Amsterdam. Zonder teveel in politiejargon te vervallen geeft Princen een boeiende inzage in zijn werk als analist bij de financiële recherche; hoe hij zo’n grote strafzaak beleefde, welke stappen er worden genomen in zo'n zaak en hoe vastgoedhandelaar Jan-Dirk Paarlberg in het vizier kwam. Die bekende casus levert weliswaar geen hard nieuws op, maar Princen geeft de lezer wel een unieke kans om mee te kijken bij de machinaties waar opsporingsdiensten tegenaan lopen en de hordes die ze moeten nemen bij de aanpak van witteboordencriminelen van dat kaliber. Vanuit het perspectief dus van de voorheen altijd zo gesloten recherche.

Stammenstrijd en inefficiëntie

De casussen Endstra, Paarlberg en, in de slipstream daarvan, de oplichter Jonathan Tobing, bevatten ook tientallen voorbeelden van hóe inefficiënt er gewerkt wordt door de politie. Het is een eyeopener en wat je leest is zo tenenkrommend, dat je mond openvalt van verbazing.

'We werkten gewoon straal langs elkaar heen’

Zo valt te lezen dat het rechercheteam van Princen, dat de financiële handel en wandel van Endstra en Paarlberg onderzocht, nauwelijks inzage kreeg in de transcripten van de bekende achterbankgesprekken die Endstra in het jaar voor zijn dood in het geheim had gevoerd met de inlichtingendienst CIE (Criminele Inlichten Eenheid). Princen schrijft dat die gesprekken in september 2004 al helemaal uitgetikt waren, vervolgens onder beheer kwamen van de Nationale Recherche, maar dat de Amsterdamse recherche er geen volledige inzage in kreeg bij hun nationale conculega’s. ‘We werkten gewoon straal langs elkaar heen,’ schrijft Princen. Het schrijnende gevolg van deze klassieke stammenstrijd: de Amsterdamse recherche moest twee jaar na dato naar de boekhandel om het misdaadboek ‘De Endstra Tapes’ te kopen waarin de achterbankgesprekken integraal zijn gepubliceerd.

Bermudadriehoek

Die starre houding is slechts een van de vele sneue dieptepunten die Princen beschrijft in zijn boek. Het varieert van triviale dingen zoals een leidinggevende bij wie de naam Ton Hooijmaijers geen bel deed rinkelen tot rechercheurs, die in elke krant uitsluitend de sportpagina’s lazen tot een rücksichtsloos besluit om van de ene op de andere dag alle stekkers uit (lopende) telefoontaps te trekken vanwege budgetoverschrijdingen. Dat daarmee lopende onderzoeken in gevaar kwamen, was geen issue. De ergernis van Princen werd ook gewekt door de geldverspilling tijdens jarenlange onderzoeken die - zonder verklaring - nooit voor de rechter komen. ‘Ik zag hoe krakkemikkig sommige rechercheonderzoeken na afronding werden begeleid, […] alsof het estafettestokje niet is overgedragen maar gewoon op de grond klettert,’ schrijft Princen over onderzoeken die ‘in een soort Bermudadriehoek’ verdwenen. Het waren bovendien omvangrijke onderzoeken blijkt uit het rekenvoorbeeld uit een tweejarig onderzoek waar tien rechercheurs fulltime aan werkten. Dat zou neerkomen op een verspilling van 36 duizend manuren.  ‘Een gegeven, helaas, dat door het management meestal onder een dikke laag dooddoeners en tegeltjeswijsheden werd bedolven, genegeerd en weggewuifd als ik het ter sprake bracht,’ schrijft Princen, die te horen kreeg: 'Verbaas u niet, verwonder u slechts'.

Wegdefiniëren

Princen lijkt in De gekooide recherche weinig mensen te sparen en hij neemt bij zijn kritiek geen blad voor de mond. Hij concludeert bijvoorbeeld dat het niveau van de recherche ‘gewoon te laag’ is, dat rechercheurs zich ‘eeuwig verschuilen achter het capaciteitsprobleem’ en dat er een ‘ongezond systeem van zwak management’ is ‘dat in het zadel wordt gehouden door gedreven rechercheurs’. Zo vestigt Princen bijvoorbeeld ook nog even de aandacht op de betrouwbaarheid van de Nederlandse criminaliteitscijfers. ‘Als het aantal "pogingen auto-inbraak" in een wijk begint op te vallen, kunnen binnenkomende aangiften van ingetikte autoruitjes ook onder de categorie "vernieling" in het systeem worden opgenomen.’ Princen noemt dat ‘wegdefiniëren’. ‘In het bedrijfsleven zou je dat gewoon boekhoudfraude noemen.’

Naam en rugnummer

In De gekooide recherche worden betrokkenen gelukkig veel bij naam genoemd, zowel voor-als achternaam. Zo haalt hij uit naar John Olierook, de politiecommissaris van de Nationale Recherche die ooit dreigde om weekblad Revu kapot te maken. Onderzoeksleider Olierook had tijdens de gelijklopende strafrechtelijke onderzoeken naar Holleeder en Paarlberg in 2006 zijn mond voorbij gepraat in een interview met Vrij Nederland. Tot ontsteltenis van Princen, die schrijft: ‘Waar haalde deze man die nonsens vandaan?’ en ‘Het was ordinair haantjesgedrag, onbenullig en tenenkrommend’. Princen noemt het voorval  ‘exemplarisch’ voor de vele omhooggevallen politieagenten die leidinggevende functies bekleden bij de politie.

'Het was ordinair haantjesgedrag, onbenullig en tenenkrommend'

Strafrechtadvocaat Bénédicte Ficq moet het ook ontgelden. Zij was samen met Marnix van der Werf enige tijd de advocaat van Paarlberg. Princen schrijft dat twee maanden voor de inhoudelijke behandeling van de zaak in 2010 via de verdediging ineens een ontlastende brief van kunsthandelaar Frans Jacobs opdook, ogenschijnlijk geschreven in 2006. Daarin gaf Jacobs een bonafide verklaring (in casu de beweerde cash verkoop van zeven topkunstwerken door Paarlberg) voor Paarlbergs storting van 8,5 miljoen gulden op een Zwitserse coderekening. De precieze herkomst van het bewijsstuk is onbekend. ‘Waarom zou je als verdachte zo’n ontlastende brief jaren voor jezelf houden?’ vraagt Princen zich in het boek af. ‘Hadden zij [advocaten Ficq en Van der Werf, red] niet zeer sterke twijfels moeten hebben over de authenticiteit van dit plotseling opduikende document?’ Hij haalt nog een gedragsregel aan die ingaat op de onderzoeksplicht van advocaten. Princen stelt nog een andere keer vraagtekens te hebben gehad bij de rol van Ficq bij een andere cliënt van haar, de oplichter Tobing. Hij had in 2007 aan zijn oude moeder een brief gedicteerd/laten opschrijven dat zij elke dag verzorgd moest worden door hem, haar enige zoon. Hij leek daarbij te anticiperen op een celstraf, terwijl hij nog niet veroordeeld was. De vermeende noodkreet van zijn alleenwonende moeder zou op aanraden van Ficq op schrift zijn gesteld, zo beweerde Tobings levenspartner in verhoor.

FTM: U gaat in op het vermoeden dat advocaten hun onderzoeksplicht verzuimen. Zijn dat volgens u incidenten of een structureel probleem?

Michiel Princen: ‘Ik heb me bewust beperkt tot de zaken waar ik direct bij betrokken was en waar ik geen goed gevoel bij kreeg. Dat was bij Paarlberg en Tobing. In mijn boek wilde ik specifiek aandacht wijden aan de rol van advocaten bij het inbrengen van onduidelijke stukken in de laatste onderzoeksfase, kort voor de inhoudelijke rechtszaak. Daarover wil ik een discussie en daarom heb ik ook die lezing  gehouden bij de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Ik hoopte op een discussie over zulke ethische kwesties, maar het leidde tot heel defensieve reacties van ongeveer 15 advocaten die in de zaal het hoogste woord voerden. Achteraf kwamen er nog wel advocaten naar me toe die zich verontschuldigden voor de onsmakelijke discussie van hun vakgenoten. Maar ja, dat had ik liever tíjdens de discussie van hen gehoord. Ik had gehoopt dat na de emoties, ook gepraat kon worden  over de kwetsbaarheid van advocaten en hoe ze gebruikt kunnen worden door de onderwereld. Zodat ze daar alerter op worden.’

Heeft Bénédicte Ficq nog gereageerd op het boek?

Ja, ik heb haar ontmoet in mei van dit jaar bij een bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten. Ze voelde zich door de passages in haar eer aangetast en was er persoonlijk door geraakt. Ze reageerde fel en geëmotioneerd. Dat  belemmert een gesprek, maar een verklaring hoe die brief van Jacobs tot stand is gekomen, heb ik niet gehoord. En wat de bron is, zodat het geverifieerd kan worden.’

De inefficiënties die u beschrijft bij de recherche, zijn nogal schokkend. Speelt het enkel bij de financiële recherche of is het wijdverbreider?

‘Het speelt veel breder. De afgelopen maanden en tot op de dag van vandaag heb ik veel bijval gekregen via honderden e-mails en ontmoetingen tijdens de lezingen die ik nu doorlopend bij allerlei politie-eenheden en het Openbaar Ministerie mag geven. Ze zeggen dan dat ik ze een spiegel heb voorgehouden en dat ze de beschreven problemen ook bij hen herkennen, dat het binnen hun eenheid ook zo stroef aan toegaat. Mijn gevoel is ruimschoots bevestigd dat ik het bij het juiste eind heb. Het is een regelrecht cultuur-issue in het hele korps.’

Hoe is het boek bij uw oud-collega’s van de financiële recherche ontvangen?

‘Collega’s reageerden vaak heel positief. Ik vind dat bijzonder. Ik heb bij diverse gelegenheden nu meegemaakt dat collega’s met hun gekochte boekexemplaar graag een handtekening en een persoonlijk woordje vooraf wilden. Ik zie ook boeken vol onderstrepingen en memoplakkertjes voorbijkomen.  Ik word er blij en hoopvol en nederig van.’

Niet iedereen zal in de rij staan voor uw handtekening vanwege ook de forse kritiek op leidinggevenden. Korpschef Gerard Bouman gaf in NRC al aan uw boek níet gelezen te hebben omdat er ‘véél interessantere’ boeken waren en dat het ‘oud nieuws’ betreft.

'Via-via heb ik gehoord dat het boek niet bij iedereen goed is gevallen. De vermeende tegenstanders melden zich niet rechtstreeks bij me. Ik schrijf dat toe aan het ontbreken van een volwassen debatcultuur, op argumenten. De maximale indirecte kritiek luidt ongeveer: ik ga het niet lezen, omdat ik het niet wil lezen. In mijn optiek is dat een persoonlijke en emotionele reactie, geen professionele.  Toen ik die uitspraak las van Bouman, moest ik nadenken of ik daar een reactie op moest geven. Want hij gaf aan dat het een oud probleem was dat al lang bekend en onderkend is. Maar  vanwaar dan die verongelijkte toon als we kennelijk op dezelfde lijn zitten? Ik heb binnenkort een afspraak gepland, ik ben benieuwd.’

Wat zou volgens u moeten veranderen om de in het boek genoemde pijnpunten weg te nemen?

'In mijn boek heb ik een aanzienlijk aantal verbeterpunten genoemd. Dat heeft tot veel herkenning geleid binnen de politie. Tijdens gesprekken en bijeenkomsten met leidinggevenden en rechercheurs praten we daar nu over door. Dan kun je denken onderwerpen als analyse-capaciteit, specifieke recherchevaardigheden, werving en selectie, schrijfvaardigheid, leiderschap, maar ook bijvoorbeeld aan doorgeschoten collegialiteit en interne loyaliteit die op gespannen voet staan met de noodzaak van het geven en ontvangen van feedback.’  

In uw boek gaat u ook in op de angst van rechercheurs dat er geschikt wordt met een verdachte. Hoe kijkt u aan tegen schikkingen zoals met Rabobank en SBM Offshore?

'Zodra het fraudezaken betreft waar bedrijven een grote rol in spelen zoals corruptie dan vind ik het geen problemen dat het wordt afgedaan met een schikking. Helemaal als het een schikking is waarin er een verklaring van schuld komt of dat bestuurders een beroepsverbod krijgen opgelegd. We moeten afstappen van het idee dat een boef enkel het gevang in moet.’

De strijd tegen witteboordencriminaliteit lijkt te worden opgevoerd door bijvoorbeeld intensiever misdaadgelden af te pakken, door herijking van de faillissementswet en de introductie van een ubo-register. Hoe heilzaam is dit soort maatregelen?

‘Wel nuttig, denk ik. Zo’n aandeelhoudersregister geeft inzicht in werkelijke eigendomsverhoudingen. Je moet het altijd van een lappendeken aan maatregelen hebben, er is niet één maatregel die alle overige overbodig maakt. ’

Welke middelen ontbreken er volgens u nog om het witteboordencriminelen echt lastig te maken?

‘Mijn pleidooi in De gekooide recherche is er vooral op gericht de snoeptrommel met opsporingsbevoegdheden niet alleen te benutten en uit te breiden bij het bínnenhalen van informatie, maar vooral de reeds geoogste gegevens beter te analyseren. Daar kan de recherche haar opsporingskracht tonen.’  

 

Update: Dat de kwaliteit van de opsporing onvoldoende is, heeft inmiddels ook Minister van Veiligheid en Justitie Ard van der Steur bereikt. Maandag stuurde hij een brief naar de Tweede Kamer waarin hij aan de bel trekt. 'Ook de kwaliteit van de opsporing vraagt serieuze versterking. Dit is van dusdanig belang dat ik hiermee niet wil wachten tot na 2017,' schrijft Van der Streur. Hij heeft korpschef Bouman de opdracht gegeven om 'de contouren te schetsen van een versterkingsprogramma opsporing'.