Waarom het tobben blijft met de fraudebestrijding in Nederland

In Nederland houden tientallen overheidsorganisaties en honderden particuliere onderzoeksbureaus zich bezig met fraudebestrijding. Geen wonder dat de aanpak versnipperd is en nauwelijks effectief. Deel twee in een serie artikelen over fraudebestrijders in Nederland: wie zijn ze, wat doen ze, hoe werkt het?

‘Een slechte spionagefilm, compleet met auto-achtervolgingen, gluuroperaties en verborgen camera’s,’ zo omschreef een bijstandsgerechtigde een tijdje terug in de Volkskrant de jacht die de sociale dienst op haar had geopend nadat ze verdacht werd van fraude. De verdenking: ze zou samenwonen zonder dat opgegeven te hebben.

Na een anonieme tip bleken vier rechercheurs haar in twee maanden tijd maar liefst 97 keer te hebben bespied, onder meer met een camera in een auto en door haar te achtervolgen wanneer als ze haar kinderen naar sport bracht. De rechter sprak van een ‘ernstige inbreuk’ op haar privéleven en sprak haar vrij. 

Ik schrijf als journalist al decennia over fraude en misdaad en vond het  een verbijsterend verhaal. Wie veel bij de politie rondloopt en regelmatig spreekt met rechercheurs, weet hoe ontzettend lastig het is om een verdachte te laten observeren. Er is een schreeuwend tekort aan observatieteams (‘OT’s’ in het jargon). Hierdoor moet de recherche voortdurend zware jongens laten lopen – ook als er sterke aanwijzingen zijn voor bijvoorbeeld grootschalige drugsmokkel, fraude of witwassen. In februari bracht Jan Struijs, voorzitter van de Nederlandse Politiebond, de ‘Noodkreet recherche’ uit. De ondertitel: ‘Waar blijft onze versterking?’

In die Noodkreet stelt de Politiebond dat de onderbezetting bij de ondersteunende diensten – zoals observatie, infiltratie, inlichtingen, digitale expertise – ertoe leidt dat die diensten gemiddeld slechts 30 procent van de aanvragen in behandeling kunnen nemen. ‘Onderzoeken duren daardoor onnodig lang of worden voortijdig afgebouwd,’ zo valt te lezen. Ook bij de Fiod moeten ze voortdurend scherpe keuzes maken en daarom heel wat veelbelovende fraudezaken laten lopen. Er is domweg veel te weinig capaciteit.

Winnaar Anti Fraude Award 2018

Eerder deze week won Bart de Koning de jaarlijkse Anti Fraude Award, die hem werd uitgereikt op het Fraude FilmFestival in Amsterdam. De prijs is bedoeld voor mensen of organisaties die op een inventieve of inspirerende manier fraude te lijf gaan. De Koning won de prijs voor zijn boek Vriendjespolitiek: fraude en corruptie in Nederland, waarin hij beschrijft hoe fraude en corruptie onze rechtsstaat en het vertrouwen van de burger aantasten. Een voorpublicatie van dat boek stond eerder op Follow the Money.

Lees verder Inklappen

Ik bedoel maar te zeggen: een verdachte twee maanden lang in totaal 97 keer kunnen observeren, inclusief met in geparkeerde auto’s verborgen camera’s, is voor Nederlandse rechercheurs een enorme luxe. Maar bij een vrouw met een uitkering die anoniem beschuldigd is van samenwonen kan het blijkbaar wél. 

Waarom moet een bijstandsmoeder voorkomen, maar wordt er bij ING niemand vervolgd voor grootschalig witwassen?

Het artikel over de doorgeslagen jacht op de bijstandsfraudeur verscheen enkele maanden nadat ik het manuscript van ‘Vriendjespolitiek. Fraude en corruptie in Nederland’ had voltooid, maar het verhaal zou er naadloos in gepast hebben. Het is immers een kant van fraudebestrijding in Nederland die voor een buitenstaander vaak lastig is te begrijpen. Waarom moet een bijstandsmoeder wél voorkomen, maar wordt er bij ING niemand vervolgd voor grootschalig witwassen – terwijl de bank zojuist een schikking van 775 miljoen euro heeft mogen aftikken? En waarom zitten de gevangenissen vol met drugskoeriers die aan de grens gepakt zijn met een paar kilo cocaïne of heroïne, maar mochten de Rabobankiers die de miljarden van de Mexicaanse drugsmafia witwasten eerder dit jaar schikken voor 295 miljoen euro? Zoals ze ook al mochten schikken in de Libor-zaak, waarin Rabobankiers op grote schaal verboden afspraken maakten over rentetarieven?

De Nederlandse fraudebestrijding roept meer vragen op. Om te beginnen is al onduidelijk wat fraude nu precies is. Het is daarnaast onbekend hoeveel fraude er is, het is lastig om een overzicht te krijgen van wie het allemaal bestrijden, het is onbekend hoe effectief de bestrijding is en welke strategie de overheid daarbij hanteert – als het woord ‘strategie’ al niet te veel eer is. Waarom wordt de een wel vervolgd en de ander niet?

Over die vragen gaat dit artikel. 

Wat is fraude?

‘Fraude’ is een raar woord. Journalisten gebruiken het elke dag in nieuwsverhalen, politici hebben er de mond vol van en duizenden ambtenaren zijn dagelijks in de weer om het te bestrijden. Toch staat het niet in het wetboek van strafrecht.

Dat betekent natuurlijk niet dat het niet bestaat of niet strafbaar is. Het is alleen een containerbegrip waar heel erg veel onder valt. Denk aan belastingontduiking, zwart werken, corruptie, illegale prijsafspraken, sjoemelen met eindexamenresultaten, kunstvervalsingen, vervalste onderzoeksresultaten in de wetenschap, verzonnen of geplagieerde verhalen in de journalistiek, bedrog in de sport, babbeltrucs aan de deur, oplichting op Marktplaats, piramidespelen en boekhoudschandalen bij beursgenoteerde bedrijven.

De omvang van fraude is lastig te meten. Fraudeurs melden hun omzet immers niet

Omdat fraude zo veel vormen heeft, struikel je ook over de verschillende definities van fraude. Een praktisch bruikbare omschrijving komt uit Fraude ontrafeld, het proefschrift van criminoloog Alan Kabki over de werkwijze en drijfveren van fraudeurs: ‘Een opzettelijke handeling waarbij natuurlijke personen of rechtspersonen – door gebruik van valse voorwendselen, het verschafffen van onjuiste informatie en/of het schenden van vertrouwen – worden misleid met het oogmerk om (financieel) voordeel te behalen ten koste van deze personen of organisaties.’

Hoeveel fraude is er in Nederland? 

De omvang van fraude is lastig – om niet te zeggen onmogelijk – te meten: fraudeurs melden hun omzet immers niet bij het CBS. Wie op zoek gaat naar schattingen, struikelt over de verschillende miljardenbedragen, die afhankelijk van de onderzoekers ook weer wild uiteenlopen.

Het juiste bedrag is per definitie niet vast te stellen: het is in het beste geval een educated guess. In 2013 schatte de Rekenkamer de totale Nederlandse belastingfraude bijvoorbeeld op minimaal vier miljard euro, de zorgfraude op 2 à 3 miljard en uitkeringsfraude op circa 1 miljard. De totale maatschappelijke schade door fraude is ook wel eens geschat op 18,5 miljard euro. 

Hoe het ook zij: die bedragen zijn nog nooit teruggevonden in de echte wereld. Uitkeringsfraude is daar een goed voorbeeld van. Hoewel politici al sinds de jaren tachtig stoere taal uitslaan over uitkeringsfraude en de ene spijkerharde maatregel op de andere snoeiharde controle hebben gestapeld, valt het met de daadwerkelijk aangetroffen uitkeringsfraude nogal mee. In 2011 constateerde de overheid voor €153 miljoen aan fraude met uitkeringen, met wat schommelingen tussendoor daalde dat tot €137 miljoen in 2015. Het ging daarbij om 46.300 gevallen, met een gemiddeld fraudebedrag van bijna 3.000 euro. In totaal is er bij 0,64 procent van alle uitkeringen fraude geconstateerd.

Dat zegt natuurlijk niets over de werkelijke fraude: daar zijn per definitie geen betrouwbare cijfers over, omdat fraudeurs zich nu eenmaal altijd aan het zicht proberen te onttrekken. Feit is wel dat er na decennia van bikkelharde retoriek, massale bestandskoppelingen en preventieve huiszoekingen – waarbij onder andere tandenborstels werden geteld en wasmanden werden doorzocht op ondergoed – kennelijk niet meer uitkeringsfraude te vinden is dan iets tussen de 135 en 150 miljoen euro. Dan moeten we óf concluderen dat die miljardenfraude er domweg niet is, óf dat de overheid veel slimmer moet gaan zoeken. 

Wie bestrijden het? 

Omdat fraude veel vormen kan aannemen, is ook de bestrijding ervan enorm versnipperd. Bijgaand overzicht is afkomstig uit het standaardwerk Fraude: fraude en fraudebestrijding in Nederland.

Het schema suggereert overigens een soort ordening die er niet is: het is domweg een overzichtelijke weergave van instanties die ‘iets’ met fraude doen, elk op hun eigen terrein, soms in samenwerking met andere organisaties, soms ook niet. Het schema laat vooral de publieke kant zien: banken en verzekeraars zijn de enige private partijen die hier vermeld worden, terwijl ook onderzoeksbureaus als Hoffman Bedrijfsrecherche, de afdelingen forensic accountancy van Deloitte, KPMG en EY enzovoort en honderden kleinere bureaus fraude bestrijden. Of denk aan curatoren, die bij talloze faillissementen fraude tegenkomen. 

Hoeveel mensen zich in totaal bezighouden met fraudebestrijding in Nederland weten we niet. Om een simpel voorbeeld te noemen: het is niet bekend hoeveel sociaal rechercheurs er in Nederland zijn. Zelfs hun eigen beroepsorganisatie, de Stichting Landelijk Contact Sociaal Rechercheurs, houdt dat niet bij. Ook elders zijn geen overzichten van professionele fraudebestrijders te vinden. Wie behoudend meet, komt op een schatting van hooguit een paar duizend mensen die het fulltime doen. Wie royaal meet, komt op honderdduizenden mensen, omdat iedere ambtenaar bij de Belastingdienst of Sociale Dienst, iedere bijzondere opsporingsambtenaar, iedere inspecteur of toezichthouder wel eens tegen fraude zal aanlopen – of daar op zijn minst beroepsmatig alert op zou moeten zijn. 

Hoe wordt fraude vervolgd? 

Schrijven over fraudebestrijding in Nederland is ook schrijven over schijnheiligheid. ‘Ik hou van Nederland, zolang ze bij Justitie nog van klasse zijn,’ zong Jaap Fischer al. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Robin Linschoten stelde als VVD-Kamerlid en staatssecretaris van Sociale Zaken in de jaren negentig dat fraude altijd bikkelhard aangepakt moest worden, ook al ging het om een paar tientjes. Toen hij zelf voor het hekje stond wegens belastingfraude – het niet betalen van ongeveer een ton BTW – beweerde hij met droge ogen dat hij niet wist dat ondernemers zelf BTW-aangifte moesten doen en dat het allemaal de schuld was van zijn boekhouder.

Tijdens die strafzitting bleek overigens ook dat Linschoten al jaren grote betalingsachterstanden had bij de fiscus en al een keer een ‘normoverdragend gesprek’ had moeten voeren met een officier van Justitie; die had hem erop gewezen dat hij nu toch echt belasting moest gaan betalen, omdat hij anders vervolgd zou worden. Dat gesprek had overduidelijk niet geholpen, maar het getuigt een coulance die gewone burgers die van fraude worden verdacht echt niet ten deel valt. En Linschotens voormalige partijgenoot Jos van Rey klaagde in 1996 als Kamerlid dat bij grote fraudezaken de boete vaak ‘minimaal’ was: ‘De grote heren met veel kapitaal komen er altijd goed vanaf en de eenvoudige burger is de dupe.’ Maar toen Van Rey deze eeuw zelf in opspraak kwam wegens corruptie, klaagde hij veelvuldig over een ‘heksenjacht’ van het OM, dat hem had ‘geïntimideerd en kapotgemaakt’. Hoewel Van Rey schuldig werd bevonden aan corruptie, kwam hij toch weg met een taakstraf. 

Of de overheid achter bepaalde vormen van fraude aan gaat, is vaak een politieke keuze

Witteboordencriminaliteit werd in Nederland heel lang niet vervolgd, omdat het niet gezien werd als echte misdaad. Het besef dat fraude wel degelijk schadelijk is en aangepakt moet worden, begon pas vanaf de jaren zeventig langzaam door te dringen. Dit gebeurde mede door de Verenigde Staten, waar de houding ten opzichte van witteboordencriminaliteit omsloeg na een golf van grote schandalen – denk bijvoorbeeld aan de Watergate-affaire. De Verenigde Staten zijn in veel opzichten trendsettend voor de rest van de wereld en ook hier namen de Nederlandse autoriteiten veel over van de Amerikaanse harde aanpak van witteboordencriminaliteit. 

Althans op papier. In de praktijk blijft het lastig. Zoals al gezegd laat het standaardwerk Fraude en fraudebestrijding in Nederland een nogal ontluisterend beeld zien van de versnippering van de fraudebestrijding. De effectiviteit van die lappendeken aan instanties is zacht gezegd wisselend. Ondercapaciteit is een groot probleem: vaak is een handjevol ambtenaren verantwoordelijk voor hele regio’s of bedrijfstakken. De Algemene Rekenkamer wees er al in 2014 op dat er een golfpatroon is in de aandacht voor fraudebestrijding: ‘In de afgelopen decennia is er wel vaker sprake geweest van verhoogde aandacht voor het thema fraude, gevolgd door een periode van minder gerichte belangstelling voor het onderwerp.’ 

Hoe effectief is fraudebestrijding?

Er is weinig bekend over de effectiviteit van fraudebestrijding, al was het maar omdat we niet weten wat de omvang van fraude is en we dus niet weten welk percentage van de ‘buit’ de overheid eigenlijk te pakken krijgt. Wat wel vaststaat, is dat fraudebestrijding ontzettend versnipperd is over talloze diensten en inspecties en dat er veel tijd gaat zitten in overleg, coördinatie en praten over prioriteiten. Of de overheid achter bepaalde vormen van fraude aan gaat, is vaak een politieke keuze.

Zo visten Nederlandse vissers decennialang meer vis op dan de Europese quota toestonden. Daarom verzon een beleidsambtenaar een nieuwe categorie vis, de ‘witvis’, om de boel administratief recht te breien. Dit gebeurde ‘met medeweten van het departement, de AID (Algemene Inspectie Dienst) en de visserijsector,’ schrijft fraude-expert Bob Hoogenboom. ‘Er is sprake van fraude, maar ten departemente is bepaald dat dit geen “fraude’ is. (..) Het departement overtrad de wet omdat het functioneel was voor de economische belangen van Nederland. Ik noem dit “de politiek van fraude”. Politiek omdat macht en invloed van belangendragers doordringen in de definiëring van wat wel of niet als fraude wordt gezien.’ De afweging om wel of niet in te grijpen is niet normatief, zoals in het strafrecht, maar pragmatisch.

De overheid is niet erg streng voor zichzelf

Criminologen spreken over collusie, een typische vorm van corruptie ‘op zijn Nederlands.’ Het gaat dan niet om directe omkoping, maar om ambtenaren en politici die veel te dicht op een sector zitten en te veel meedenken. Over de bouwfraude schreef de Maastrichtse criminoloog Grat van den Heuvel: ‘Collusie tussen overheid en bedrijfsleven kan men zien als een afglijdprobleem, een pathologie van te goede samenwerking, dat begint met kleine stapjes en dan doorslaat. In ons land met zijn besturen via het poldermodel, met zijn public-private partnerships, met zijn sorry-democratie, met zijn gedogen en convenantencultuur, met zijn fiscale rulings, is het afglijden tot voldragen collusie een serieus risico.’

Fraudebestrijding is een politiek spel, waarbij toezichthouders zoals de AFM, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en milieu-inspecties te dicht op de sectoren zitten die ze moeten controleren, en steeds meer een verlengstuk van het bestuur en beleid zijn geworden. De overheid is ook niet erg streng voor zichzelf: in Overtredende overheden (2005) stelde integriteitsexpert Leo Huberts met een aantal collega’s al vast dat overheden zelf regelmatig de wet overtreden – vooral als het gaat om milieunormen.

Bij de Belastingdienst is de situatie zelfs kafkaësk te noemen: de fiscus sluit met grote ondernemingen zogenoemde convenanten Horizontaal Toezicht, waarin ze met de belastingplichtige afspraken maken over hoe die haar fiscale processen organiseert. Maar de Belastingdienst voldoet zelf ook aan de criteria van een ‘grote onderneming’ en sloot daarom in mei 2011 een convenant Horizontaal Toezicht met zichzelf. Het probleem was dat de Belastingdienst zijn eigen zaakjes niet op orde had: in 2016 moest de toenmalige staatssecretaris Eric Wiebes melden ‘dat de interne fiscale beheersing onvoldoende op orde is en moet worden verbeterd.’

Hoe werkt de strafrechtelijke aanpak ?

Criminoloog Joep Beckers promoveerde in 2017 aan de Erasmus Universitei, met het proefschriftTussen ideaal en werkelijkheid. Een empirische studie naar de strafrechtelijke aanpak van organisatiecriminaliteit in Nederland. Daarin beschrijft hij hoe de Nederlandse staat organisatiecriminaliteit strafrechtelijk aanpakt. Het gaat hier om ‘het geheel van wetsovertredingen, individueel of groepsgewijs gepleegd door leden van een gerespecteerde en bonafide organisatie in het kader van de uitoefening van organisatorische taken.’

Hoe effectief de aanpak van organisatiecriminaliteit is weten we niet goed, omdat er weinig betrouwbare data zijn. Uit Beckers’ onderzoek bleek dat bedrijven zich vooral schuldig maakten aan milieudelicten. De sancties doen niet echt pijn: bij schikkingen is het gemiddelde transactiebedrag zo’n 33.000 euro, bij boetes ruim 5.000. Bij een gemiddelde omzet van meer dan vier miljard euro en jaarwinsten van rond de driehonderd miljoen, maakt dat niet veel indruk.

Justitie heeft te maken met capaciteitsgebrek, dus is het OM ‘functioneel pragmatisch’

Volgens Beckers is het opvallend dat de officieren van Justitie daarbij een voorkeur hebben om de zaken buitengerechtelijk af te doen, het liefst met een ‘maatwerktransactie’: ‘Transacties waarbij rekening wordt gehouden met de aanmerkelijke belangen die grote ondernemingen vertegenwoordigen en die regelmatig, naast een boetedeel en persbericht, voorzien in een breed pakket aan “compliancemaatregelen”.’ Het bedrijf moet dan beloven allerlei maatregelen te treffen, zodat de fraude zich niet kan herhalen.

Justitie heeft te maken met capaciteitsgebrek en bezuinigingen en het OM is daarom ‘functioneel pragmatisch’. Justitie pakt eerder organisaties aan dan personen. Dat is de weg van de minste weerstand: een bedrijf kun je wel beboeten, maar niet achter de tralies zetten. Voor directies is het ‘aftikken’ van een flinke boete of transactie ten laste van de bedrijfswinst makkelijker te verteren dan een strafzaak waarin ze persoonlijk worden vervolgd en mogelijk zelfs achter de tralies kunnen belanden. 

Het OM houdt behoorlijk rekening met de economische belangen die grote ondernemingen vertegenwoordigen en de reputatieschade die een strafproces met zich mee zou brengen. Beckers: ‘Principes als rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en transparantie worden bij tijd en wijle dus overschaduwd door een breed gedragen gevoel om “te roeien met de riemen die je hebt”. Binnen de strafrechtelijke aanpak van organisatiecriminaliteit prevaleert functioneel pragmatisme.’ Beckers citeert hier instemmend Bob Hoogenboom, die al eerder schreef dat ‘de geblinddoekte Vrouwe Justitia met het zwaard’ is gaan onderhandelen, overleggen, samenwerken met relevante derden, beleidsnota’s is gaan schrijven, en met een schuin oog onder de blinddoek kijkt naar de politieke, economische en in het geding zijnde belangen. Dat betekent dus: veel schikken, weinig zaken voor de rechter.

Het voordeel daarvan is dat het OM met relatief weinig moeite veel zaken kan afdoen. Er zijn ook nadelen. Als in het bedrijfsleven de indruk ontstaat dat fraude, milieudelicten en andere organisatiecriminaliteit zelden wordt bestraft en bij ontdekking eenvoudig kan worden ‘afgekocht’, kan dat berekenend gedrag in de hand werken. Een boete of schikking wordt dan een bedrijfsrisico dat op de koop toe wordt genomen.

‘Het riekt ook een beetje naar klassejustitie’

De boetes die bekendgemaakt worden, lijken vaak wel heel hoog, maar ten opzichte van de winsten die de bedrijven maken valt het wel mee. ‘Het riekt ook een beetje naar klassejustitie,’ zei Beckers na zijn promotie tegen Trouw. 

‘Gewone personen hebben die mogelijkheid om buiten de rechter tot een schikking te komen meestal niet. Zij moeten wel een hele procesgang doorlopen.’ Het artikel had de veelzeggende kop ‘Sjoemelende bedrijven ontlopen makkelijk de rechter’. Als onderdeel van de schikking verplichten bedrijven zich vaak om maatregelen te nemen. ‘Die maatregelen zet een bedrijf dan uitgebreid in het persbericht, waardoor zo’n bericht over een schikking op reclame gaat lijken,’ aldus Beckers.

Let wel: dit dateert allemaal van vóór de mega-schikking van 775 miljoen euro met de ING wegens grootschalig en structureel witwassen. Het was een straf ‘die pijn doet’, aldus het OM begin september, maar ‘die de kracht van ING niet aantast’. Het bedrag kwam neer op ongeveer de helft van de nettowinst in het tweede kwartaal. De beleggers vielen niet uit hun stoel van schrik: de koers daalde op de ochtend van de bekendmaking met drie procent.

De schikking was een klassiek voorbeeld van too big to fail en too big too jail: het was natuurlijk niet de bedoeling dat systeembank ING echt geraakt zou worden. De ministers Wopke Hoekstra (Financiën) en Sander Dekker (Rechtsbescherming) schreven later aan de Kamer dat een strafrechtelijke vervolging er niet inzat: justitie kon strafbare feiten niet aan individuele personen toerekenen. De schikking bood bovendien de mogelijkheid om extra controlemaatregelen aan ING op te leggen, iets dat in het strafrecht niet zou kunnen. 

Dat is juridisch allemaal waar, maar het is wel wrang: bijstandsfraude is makkelijk toe te rekenen aan individuen en dus te vervolgen, maar als de bank groot genoeg is, zijn er zoveel mensen bij het faciliteren van witwassen betrokken dat straffen niet meer kan. There is safety in numbers.

Vanuit het perspectief van de betrokken officieren van Justitie is de schikking begrijpelijk: het strafrechtelijk vervolgen van een bank is in Nederland vrijwel onbegonnen werk. Het overwerkte en onderbezette OM moet het, ondersteund door een al even overwerkt en onderbezet opsporingsapparaat, opnemen tegen een rijke bank die vrijwel onbeperkt advocaten kan inzetten om iedere stap aan te vechten. De laatste keer dat het OM dat geprobeerd heeft, was in de jaren tachtig, bij de omstreden Slavenburg Bank. Dat eindigde in een debacle voor justitie. 

Een andere, recente zaak laat zien dat het strafrechtelijk vervolgen van organisaties inderdaad niet eenvoudig is. De Autoriteit Consument en Markt legde de NS in juni 2017 een boete op van bijna 41 miljoen euro wegens machtsmisbruik bij een aanbesteding voor spoorvervoer in Limburg. Topman Timo Huges werd ontslagen en hoorde in november 2017 een jaar celstraf tegen zich eisen; tegen een andere verdachte werd acht maanden geëist.

Maar eind 2017 sprak de rechtbank Den Bosch alle verdachten vrij en veegde alle aanklachten van tafel. Er was helemaal geen sprake van aanbestedingsfraude geweest.

Het is de vraag of de schikkingen afschrikwekkend genoeg werken

Het was bestuursrechtelijk dus vrij eenvoudig om NS een enorme boete op te leggen, maar strafrechtelijk kennelijk ondoenlijk om de betrokken bestuurders veroordeeld te krijgen. Dit soort zeperds maakt het voor officieren van Justitie alleen maar aantrekkelijker om aan te sturen op een schikking, met boete en persbericht. Dan hebben ze in ieder geval een aansprekend resultaat om te laten zien, en een flinke bom geld verdiend voor de schatkist – successen, in plaats van de stress van een jarenlang slepend megaproces. Probleem is wel dat zo’n schikking een deel van de strafbare feiten aan het zicht van de samenleving onttrekt.

Dat speelde ook bij de schikking die het OM trof met autobedrijf Pon wegens omkoping van ambtenaren bij Defensie en de politie. Schikken is voor het OM zeker makkelijker dan een strafzaak beginnen, maar het is niet goed voor de samenleving, zei Leo Huberts, hoogleraar bestuurskunde aan de VU in Nieuwsuur: ‘Dan zie je als samenleving welke fouten zo’n bedrijf gemaakt heeft. En wie er waar, in welke mate, en onder wiens verantwoordelijkheid iemand heeft omgekocht.’ 

Bovendien is het de vraag of die schikkingen wel afschrikwekkend genoeg werken. Het OM was in 2013 zeer in zijn nopjes met de schikking van 774 miljoen dollar (zeventig miljoen euro voor de Nederlandse justitie) die de Rabobank trof wegens het manipuleren van Libor-rentetarieven. Maar in februari 2018 kreeg de Rabobank wéér een reuzeschikking opgelegd, ditmaal van 298 miljoen euro, wegens het witwassen van drugsgeld.

En onlangs dus weer de ING, met een nóg hogere recordschikking. Kennelijk zien bedrijven die schikkingen als het zetten van een streep onder één bepaalde affaire, en niet als het startsein om de hele stal schoon te vegen. De hoge boetes en schikkingen zijn natuurlijk een mooie opsteker voor het OM en voor de schatkist, maar doen kennelijk onvoldoende pijn in de top van het bedrijfsleven. Daarvoor is toch persoonlijke vervolging van een hoge manager nodig. Zelfs een taakstraf of een relatief lage persoonlijke boete hakt er harder in dan het moeten ophoesten van honderden miljoenen uit de bedrijfskas. 

Delen van dit artikel zijn ontleend aan hoofdstuk vijf van mijn boek ‘Vriendjespolitiek’. Het hele boek is hier te bestellen.