Gaat het echt beter met ons wanneer de economie groeit? Lees meer

'De economie groeit, dus het gaat goed met Nederland.' Dit soort uitspraken hoor je vast wel eens voorbij komen. Maar klopt dat wel? Waar praten we nu eigenlijk over als we het over de economie hebben?

Economie is een sociale wetenschap – het gaat over mensen en hun interactie. In veel economische discussies is deze menselijke factor alleen ver te zoeken en wordt er vooral gegoocheld met cijfertjes. Economie wordt zo een onnavolgbaar onderwerp voor iedereen die niet van wiskunde houdt; en daar lijdt het maatschappelijk debat onder. Economische argumenten worden regelmatig op dogmatische wijze ingezet om politieke besluiten te legitimeren – zonder aandacht te schenken aan de sociale implicaties. De economische leer vormt zo de perfecte sluier voor machtsmisbruik.

Het geloof in 'economische groei' heeft daarmee veel weg van een religie: in de veronderstelling dat het goed voor ons is – maar zonder echt te begrijpen waarom – lopen we als makke lammetjes achter de predikers van de economische waarheid aan. In het dossier 'De economische religie' ontkrachten we economische mythes en belichten we het maatschappelijke aspect achter de cijfertjes.

42 artikelen

Waarom maakt al die technologie ons niet productiever?

De beroemde econoom Robert Solow zei het 30 jaar geleden al: ‘We zien het computertijdperk overal, behalve in de productiviteitsstatistieken.’ Sindsdien is er weinig veranderd: de productiviteit groeit nog steeds met een slakkengang. Gastauteur Ben Ligteringen onderzoekt hoe dat kan, terwijl we een technologische revolutie meemaken en velen denken dat de robots straks het grootste deel van ons werk zullen overnemen.

In de politiek is het een van de belangrijkste begrippen: economische groei. Groeit de economie flink, zo is de algemene aanname, dan gaat het goed met het land, nemen werkgelegenheid en welvaart toe en levert de politiek goed werk. Groeit de economie nauwelijks of niet, dan is dat reden voor somberheid. De laatste jaren heeft in Nederland die somberheid duidelijk overheerst: de groeicijfers waren matig tot slecht.

Bij economische groei draait het vooral om de verhouding tussen kapitaal en arbeid

Economische groei kan in theorie op drie manieren ontstaan: 1) door uitbreiding van de natuurlijke hulpbronnen — economen noemen dat ‘land’; 2) door vergroting van de hoeveelheid kapitaalgoederen (zoals machines, computers en robots) en 3) door toename van de omvang en de productieve capaciteiten van de beroepsbevolking. ‘Land’ levert slechts een geringe bijdrage aan de totale welvaartsgroei, behalve in het geval van een paar Arabische oliesjeiks. Het gaat vooral om de verhouding tussen de beide andere productiefactoren: kapitaal en arbeid.

Maar economische groei is meer. Als de bijdragen van de afzonderlijke productiefactoren bij elkaar worden opgeteld — meer natuurlijke hulpbronnen, meer kapitaal en een grotere beroepsbevolking — blijkt de feitelijke groei van het nationaal product bijna altijd groter te zijn dan de som der delen. Er blijft een onbekende ‘factor X’ over; de technische benaming daarvoor is Total Factor Productivity (TFP).

De enige verklaring voor dit verschijnsel is dat zich in de loop der tijd kwalitatieve veranderingen hebben voltrokken. De kwaliteit van de beroepsbevolking is toegenomen, want mensen zijn gezonder geworden en bovenal is hun opleidingsniveau gestegen in vergelijking met vroeger. Ze werken met steeds geavanceerdere technologieën en volgens steeds efficiëntere productiemethoden. Dat leidt tot een toename van hun productiviteit: de toegevoegde waarde gedeeld door het aantal gewerkte uren. Neemt de productiviteit toe, dan geldt dat ook voor de economische groei en de maatschappelijke welvaart.

Althans, dat leert de economische geschiedenis van de twintigste eeuw. De vorige productierevolutie, de invoering van het systeem van massaproductie van ruim een eeuw geleden, bracht een enorme productiviteitsstijging teweeg. Maar aan het einde van de twintigste eeuw leek het productiviteitseffect af te zwakken, juist in een periode waarin zich een technologische revolutie voltrok. Ondernemingen investeren gigantische bedragen in informatietechnologie, maar waar blijft de productiviteitsgroei?

Het is de vraag of de technologische ontwikkeling wel zo snel gaat als we allemaal denken

Lage loonontwikkeling

Het is om te beginnen de vraag of de technologische ontwikkeling wel zo snel gaat als we allemaal denken. ‘De lage productiviteit hangt samen met de structurele hervormingen op de arbeidsmarkt,’ zegt Alfred Kleinknecht, emeritus ‘innovatieprofessor’ van de TU Delft. ‘Als de loonontwikkeling laag blijft, is er onvoldoende financiële prikkel om te investeren in arbeidsbesparende technologieën. Dat verband is al ontdekt door Hicks in de jaren ’30: naarmate arbeid duurder is, vindt er meer vervanging plaats van arbeid door kapitaalgoederen.’

Daarbij geldt ook het jaargangenargument. Kapitaalgoederen van de oudste jaargang zijn het minst productief. Loonmatiging, een speerpunt van het neoliberalisme, leidt tot minder koopkrachtige vraag en dus tot minder investeringen. Daardoor ontstaat minder vervanging van oudere door nieuwe kapitaalgoederen. Kleinknecht: ‘Zo kun je de stagnerende productiviteit verklaren uit het succes van het neoliberale model.’

Dat model heeft bovendien een bredere werking dan alleen op het loonpeil. Sinds de jaren ’90 heeft zich als gevolg van het neoliberale paradigma een omvangrijke flexibilisering van het arbeidsbestel voltrokken. Ruwweg werken 2 op de 8 miljoen werkenden in een of andere vorm van flexibele arbeidsrelatie. Dat betekent een vrijblijvender verhouding van de onderneming ten opzichte van de werkende — ‘voor jou tien anderen’ — maar ook omgekeerd

Minder kennis van processen

Daardoor staat niet alleen de loyaliteit onder druk, maar verdwijnt ook de impliciete kennis van productieprocessen steeds sneller. Inzicht in de werking van het productieproces en de inefficiënties daarin is van groot belang voor de productiviteit. Een productieproces werkt namelijk nooit helemaal volgens planning. Er zijn altijd afwijkingen waarvoor een oplossing moet worden gevonden. Deze regeltaken kunnen het best zo laag mogelijk in de organisatie plaatsvinden: op de werkvloer. Maar als de betrokkenheid daar laag is en de werkvloer niet meer meedenkt, verschuift het regelwerk naar boven: naar de baas of de baas van de baas. Daarom zie je dat in landen met het meest uitgewerkte neoliberale model — veel flexibele arbeidsrelaties, soepel ontslagrecht — de managementratio (aantal managers op het totaal aantal werkenden) het hoogst is. Marx stelde dat het kapitalisme zijn eigen graf groef, maar in elk geval graaft het neoliberalisme zijn eigen productiviteitsgraf.

In elk geval graaft het neoliberalisme zijn eigen productiviteitsgraf

Kleinknecht: ‘De ontwikkeling van de robotisering hangt er helemaal van af hoe het neoliberalisme zich verder ontwikkelt. Als de lonen meer onder druk komen te staan en er steeds meer precaire arbeid ontstaat [werk dat weinig bestaanszekerheid biedt, red.] kan het zijn dat heel veel robottoepassingen onrendabel worden omdat je flexwerkers kunt inzetten of een blik illegalen kunt opentrekken. In Duitsland zijn nu een miljoen Syriërs op de arbeidsmarkt. Dan wordt de druk aan de onderkant enorm, en loont het niet om een schoonmaakrobot te ontwikkelen. Als het ons niet lukt om het industriële reserveleger te verkleinen en arbeid weer duurder te maken, zal dat de technologische innovatie afremmen. Nederland heeft bijvoorbeeld de laagste verspreiding van robots, en we hebben sinds 1980 een lage loongroei: een reële loonstijging van 2 à 3 procent in 35 jaar! Dat stimuleert een arbeidsintensieve banengroei. Tegelijk zien we op de arbeidsmarkt een precariaat ontstaan.’

Schaalvergroting

‘Robotisering is een kwestie van kosten en baten,’ zegt ook Pierre van Amelsvoort. Hij is senior-consultant bij de ST-Groep in Vught, een adviesbureau dat zich bezighoudt met herontwerp van productiesystemen. ‘Een robot levert constante kwaliteit en is preciezer, mits je volume hebt. Wordt het volume minder, dan ontstaat er meer mensenwerk. Daarom zie je de laatste tijd ook reshoring: lagelonenlanden kunnen kleine series niet aan. Ze kunnen alleen volgens protocollen leveren en bij kleine series gaan de coördinatiekosten enorm omhoog.

‘In de industrie heeft wel degelijk productiviteitsgroei plaatsgevonden. De productie van een auto kost bijna niets meer. Het is gelukt om door slim productontwerp en een grote rekencapaciteit een grote mate van variatie te bereiken. Een auto wordt in heel veel verschillende typen aan dezelfde band gemaakt.’

Pierre van Amelsvoort, ST-Groep

Fusies in zorg en onderwijs hebben geen enkel productiviteitsverhogend effect gehad; waarschijnlijk eerder het tegenovergestelde

Schaalvergroting speelt in de industrie een belangrijke rol. Alleen dan kan efficiency in de aanwending van technologie worden bereikt. ‘Maar in de dienstensector gaat dat niet op,’ zegt Van Amelsvoort. ‘Fusies in zorg en onderwijs hebben geen enkel productiviteitsverhogend effect gehad; waarschijnlijk eerder het tegenovergestelde. De managementratio is daar in de laatste vijftien jaar verdrievoudigd. Dat was nodig door de omvang en die manier van organiseren: dan heb je die managementlagen nodig om te coördineren.’ Waarmee hij maar het belang wil aantonen van de denkmodellen in ons hoofd. Zoals: schaalvergroting leidt tot efficiency.

De systeembouw is volgens van Amelsvoort een van de oorzaken van de platte productiviteitsgroei. ‘Al die systemen zijn gebaseerd op principe one size fits all. De bureaucratie die zo toegenomen is in onderwijs en zorg, is gebaseerd op dat principe. Een eenvoudige staaroperatie is een heel ander proces dan een gecompliceerde openhartoperatie. Alleen, in het ziekenhuis wordt één systeem gebruikt voor de staaroperatie en de openhartoperatie. Dat gaat mis. Defensie is al jaren bezig om één systeem te bouwen voor landmacht, luchtmacht en marine. Dus een onderzeeër moet in zo’n systeem passen, maar ook een eenvoudig pistool. Dat is veel te complex. We bouwen dan een systeem dat drie of vijf keer zo duur is ten opzichte van wat je nodig hebt. Want het systeem moet het ingewikkeldste product aankunnen, dus moet je veel overcapaciteit creëren.

‘We bouwen een systeem dat drie of vijf keer zo duur is ten opzichte van wat je nodig hebt’

‘Als je naar meer variatie wilt, moet je parallelle systemen bouwen. Alleen, we hebben altijd gedacht dat het goedkoper is een one size fits all-systeem te bouwen. Dat gaat allemaal terug op het oude paradigma: standaardisatie brengt efficiency. En ik ben er van overtuigd dat de mensen die over dit soort systemen beslissen bij god niet weten waarover ze beslissen. Ze zijn helemaal afhankelijk van de leveranciers, de IT-bouwers. Bijvoorbeeld de banken: die vormen één systeem dat internationaal met elkaar verweven is. IT’ers hebben uitermate complexe systemen gebouwd waarvan niemand weet hoe ze precies in elkaar zitten. Niemand kan dat meer overzien en als het hier in Nederland plat gaat, dan gaat het mondiaal plat.

‘We worden dus geremd door de oude paradigma’s in ons hoofd. Ik denk dat de ontwikkeling bepaald zal worden door nieuwe bedrijven die geen geschiedenis hebben. Dat zie je bijvoorbeeld in de thuiszorg. Dat is in de kern een eenvoudig proces, maar we hebben dat grootschalig georganiseerd waardoor de overhead op het proces enorm groot is geworden. Toen kwam thuiszorginstelling Buurtzorg: simpeler, terug naar de basis. Maar zij zijn dan ook van nul begonnen, hadden geen oude paradigma’s. Als je innovatie wilt, moet je het oude eerst tot op de grond toe afbreken. Nieuwe natuur ontstaat ergens waar brand is geweest.’

Overgangssituatie

Naast de techniek speelt dus ook de organisatie van de productie een essentiële rol in de productiviteitsgroei. ‘De digitale revolutie gaat nog veel meer tijd kosten,’ zegt Piet Vessies, beleidsmedewerker bij de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN). ‘Er wordt al jarenlang geïnvesteerd in digitalisering, maar we denken nog niet digitaal. Daardoor doen we dingen dubbel. En als je dingen dubbel doet, zie je de productiviteit nog niet stijgen. En waar de productiviteit wel stijgt, zie je een enorme uitstoot van mensen.

‘Volgens mij is dat altijd zo geweest. Bij elke paradigmaverandering zie je in de overgangssituatie dingen dubbel gebeuren, uit twijfel over het nieuwe. De digitale revolutie gaat nog veel meer tijd kosten. We staan nu pas aan de vooravond. En als de digitalisering eenmaal echt op gang komt, wordt de bijdrage steeds meer geleverd door dure mensen. Bij de bank blijven de dure mensen in dienst en verdwijnen de mbo’ers. Dus blijft het rendement aanvankelijk achter.’

Gevraagd of mensen wel zijn voorbereid op die revolutie, gezien de onderinvestering in levenslang leren die de WRR enkele jaren geleden constateerde, antwoordt Vessies: ‘Dat is ook een kenmerk van de situatie waar we nu in zitten. In zo’n overgangsfase zijn we met oud denken nieuwe dingen aan het bedenken. De infrastructuur voor levenslang leren is klaar, maar wordt weinig gebruikt. Iedereen die wil leren, kan leren. Maar we zijn nog niet zo ver dat iedereen wil. Het is eigenlijk raar dat werkgevers, tegen de natuurlijke neiging van werkenden in, hen willen verplichten flexibel te worden.’

‘In zo’n overgangsfase zijn we met oud denken nieuwe dingen aan het bedenken’

Veel van de weerstand bij werkenden tegen levenslang leren heeft volgens Vessies ook te maken met de vroege selectie in het onderwijs. ‘De overstapmogelijkheden binnen het onderwijs worden gebrekkiger. Het hbo schroeft de eisen op, want het wil steeds meer lijken op de universiteit. Daardoor neemt het abstractieniveau toe, zodat de instromers uit de mbo beginnen af te haken. Zij proberen het nog een jaartje op de hogeschool; dat mislukt, dus gaan ze aan het werk. Maar ze hebben wel frustratie opgelopen. En dan zegt je baas als je 35 bent: het wordt tijd dat je weer eens wat gaan leren...

‘Daarom pleiten we binnen het AWVN voor een stelsel van leerrechten. Want we hebben iets merkwaardigs geconstrueerd. Als je slim bent, mag je tot 25 jaar op kosten van de samenleving jezelf ontwikkelen. Maar neem een voortijdige schoolverlater die met 18 jaar is gaan werken, een geschoolde bouwvakker is geworden en op zijn 47e met versleten knieën zit. Als die bouwvakker zich wil laten omscholen tot verkoopadviseur bij Gamma, wie betaalt dan de verkoopopleiding? Met behoud van uitkering mag je die opleiding niet volgen, want dan ben je niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt — maar die bouwvakker heeft wel vanaf zijn 18e jaar belasting betaald. Daarom zou je toe moeten naar een stelsel waarbij iedereen vanaf 16 jaar zeven jaar leerrechten krijgt toegewezen. Of je die opneemt vanaf 17 of 47 jaar maakt niet uit.

‘Mensen hebben halverwege een tweede loopbaanadvies nodig. De vraag is of dat uit de branche moet komen, zoals nu, of dat het loopbaanoverstijgend moet zijn. De BOVAG zit in een krimpende branche. Als ik een opleiding wil, krijg ik een loopbaanadvies binnen de autobranche, maar die krimpt. Er is nu een samenwerking van acht technische opleidings- en ontwikkelingsfondsen om branche-overschrijdend te werken. Een installatietechnicus laat zich wel omscholen tot procesoperator of automonteur, maar niet zo gauw tot verpleegkundige. Je leidt dan dus op binnen een technische verwantschap.’

Piet Vessies, AWVN

Bij elke paradigmaverandering zie je in de overgangssituatie dingen dubbel gebeuren, uit twijfel over het nieuwe

Technologisch determinisme

Is de productiviteitsparadox eigenlijk wel een paradox? Impliciet ligt daaraan de vooronderstelling ten grondslag dat de technologische ontwikkeling de ontwikkeling van de economie bepaalt. Een historisch voorbeeld van dit ‘technologisch determinisme’ is de redenering die in de jaren ’70 gangbaar was: moderne productietechnieken maken het mogelijk menselijke arbeid te vervangen door geautomatiseerde productie. De meest eenvoudige taken zijn het gemakkelijkst te automatiseren en zullen dus als eerste verdwijnen. Bijgevolg blijft voor mensen het moeilijkere werk over en zal logischerwijs de gemiddelde kwaliteit van de arbeid stijgen. Hoger gekwalificeerd werk levert een hogere toegevoegde waarde op, waardoor de welvaart toeneemt. Het lijkt een logische redenering. Maar wat bleek? De productiviteitsgroei stagneerde en er bleef in onze samenleving nog een omvangrijke hoeveelheid laaggeschoold werk over. Dan staan we voor een raadsel.

De reden is dat de oorspronkelijke aanname van het technologisch determinisme niet klopt. Want de technologische ontwikkeling is geen deus ex machina: zij voltrekt zich in een maatschappelijke en organisatorische context. Technische productiemiddelen vormen slechts een hulpmiddel; zij zijn een noodzakelijke, maar op zichzelf een onvoldoende voorwaarde om de waarde van de maatschappelijke voortbrenging van producten en diensten te vergroten. Om het technisch productieapparaat heen worden productieprocessen ontworpen en ingericht waarin de productietaken van mensen worden ingepast. De structuur van het productieproces bepaalt uiteindelijk de toevoegde waarde van de menselijke arbeid. Om de productiviteit en de creatie van maatschappelijke welvaart te verklaren, moeten we niet alleen kijken naar de techniek zelf, maar ook naar de manier waarop zij wordt toegepast.

De technologische ontwikkeling is geen deus ex machina

Een recent voorbeeld is Nedcar in Born, onze enige autofabriek. Toen die een aantal jaren geleden werd overgenomen door Van de Leegte, kondigde deze daarbij direct aan dat de robotisering sterk zou worden opgevoerd. De FNV schreeuwde meteen moord en brand: dat ging banen kosten. Vorige maand kondigde Nedcar een belangrijke uitbreiding van de productie aan. En inderdaad: er worden 1200 nieuwe industrierobots geïnstalleerd. Maar tegelijkertijd ontstaan er ook 1200 nieuwe banen. De omgekeerd evenredige verhouding tussen robotisering en werkgelegenheid staat dus lang niet vast.

De toekomst van het werk wordt bepaald door mensen, organisatie en techniek — in die volgorde. Het menselijk kapitaal speelt een cruciale rol en zal steeds meer de doorslaggevende groeifactor worden. Want in de geïndustrialiseerde wereld is financieel kapitaal in overvloed beschikbaar, in tegenstelling tot menselijke talenten.