© Wikimedia Commons

Wetenschappelijke uitgevers nog steeds schatrijk dankzij publiek geld

Open access had de prijs voor wetenschappelijke informatie aanzienlijk moeten verlagen, maar die belofte is vooralsnog niet ingelost. Wetenschappelijke uitgevers maken nog altijd gigantische winsten met onderzoek dat door belastingcenten gefinancierd is.

Zelfs de rijkste universiteit ter wereld is het zat. In 2012 al stuurde de adviesraad van Harvard University een alarmerende memo naar de ruim 2100 professoren en wetenschappelijke medewerkers van haar faculteiten. Publiceer jullie werk voortaan zoveel mogelijk in open access-publicaties, in plaats van in de tijdschriften van wetenschappelijke uitgevers, riep de adviesraad op. ‘De situatie is onhoudbaar.’ De abonnementen op die prestigieuze titels drukten met 3,5 miljoen dollar te zwaar op het budget van de bibliotheek. In zes jaar tijd waren de abonnementsprijzen met maar liefst 145 procent gestegen.

De oproep van Harvard zorgde voor een schokgolf in zowel de academische wereld als bij uitgeverijen. Harvard University is met een budget van 4,7 miljard dollar en een vermogen van meer dan 40 miljard dollar een van de rijkste wetenschappelijke instellingen ter wereld. Als die niet langer kan of wil betalen voor wetenschappelijke publicaties, hoe zit het dan met de rest van de wereld?

In zes jaar tijd waren de abonnementsprijzen met maar liefst 145 procent gestegen

Geen verandering

We zijn nu vijf jaar verder, en er is in die tijd veel veranderd. Maar wat er niet is veranderd is de hoge prijs die de samenleving betaalt voor toegang tot wetenschappelijke informatie die zij zelf heeft gefinancierd. En dat is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Met ons belastinggeld zijn we met z’n allen de belangrijkste financiers van academisch onderzoek in Nederland. De wetenschappelijke kennis die hieruit voortkomt is echter niet altijd voor iedereen beschikbaar. Wetenschappers publiceren hun onderzoek veelal in academische tijdschriften. Voor een abonnement  op deze tijdschriften — al dan niet online — betaal je al gauw een paar honderd tot duizenden euro’s per jaar. Voor sommige tijdschriften — zoals Molecular and Cellular Biochemistry — lopen de jaarprijzen zelfs in de tienduizenden euro’s. Het gevolg: alleen mensen en instellingen met voldoende geld kunnen zich de toegang tot artikelen in academische tijdschriften veroorloven.

Daarnaast maken enkele grote uitgevers via het gesloten abonnementenmodel enorme winsten met publiek gefinancierd onderzoek, terwijl onderzoekers hun artikelen ook nog eens gratis aanleveren en het meeste werk verrichten. Om een idee te geven: de winstmarges van Elsevier, ’s werelds grootste wetenschappelijke uitgever, zijn met 37 procent vergelijkbaar met die van Apple (39 procent). Bestuursvoorzitters van wetenschappelijke uitgevers behoren tot de best betaalde ter wereld. Zo ontving de Amerikaanse topvrouw Nancy McKinstry van Wolters Kluwer vorig jaar ruim 15,6 miljoen euro. Daarmee was ze de best betaalde bestuursvoorzitter van Nederland. En het Brits-Nederlandse uitgeefconcern RELX Group (van onder meer Elsevier) beloonde zijn Zweedse topman Erik Engstrom met 11,9 miljoen euro. Zij verdienen hun geld dus in feite met door de overheid gesubsidieerd werk.

Onwenselijk

‘In de loop der jaren zijn we in een systeem gegroeid waarin een paar grote uitgevers de markt beheersen,’ zegt Hubert Krekels, bibliothecaris bij Wageningen University & Research (WUR). In totaal zijn er vijf bedrijven die meer dan de helft van alle academische artikelen publiceren. ‘Dat is volstrekt onwenselijk vanuit het perspectief van de belastingbetaler en de wetenschapper. Er worden nu ontzettend hoge prijzen gerekend.’ Krekels staat niet alleen in zijn kritiek: over de hele wereld wordt er al sinds jarengeprotesteerd  en er wordt bovendien gezocht naar alternatieven. Oftewel, de druk op de uitgevers neemt toe.

Nog altijd betaalt de samenleving een hoge prijs voor toegang tot wetenschappelijke informatie die zij zelf heeft gefinancierd

Een van de antwoorden op de torenhoge prijzen die wetenschappelijke uitgevers in rekening brengen, is open access. Het is wat Harvard zijn wetenschappers vroeg: publiceer zoveel mogelijk in open access-titels. Dit betekent dat wetenschappelijke kennis voor iedereen online vrij toegankelijk is. Het idee daarachter is dat er geen financiële, juridische of technische barrières zouden moeten zijn om academische informatie (zoals artikelen) te kunnen raadplegen. Open access biedt dus een alternatief voor het huidige businessmodel waarbij lezers moeten betalen voor de informatie. In de praktijk blijkt het evenwel nog niet de oplossing te zijn.

Groene en gouden route richting open access

Er zijn simpelweg twee manieren om open access te realiseren. Eén daarvan is de zogeheten ‘groene route’, waarbij auteurs hun artikel in een wetenschappelijk tijdschrift publiceren en vervolgens een versie daarvan laten opnemen in een online archief van hun instelling. De inhoud daarvan is via het landelijke platform NARCIS voor de hele wereld gratis toegankelijk.

Dit is momenteel bij alle Nederlandse universiteiten al mogelijk en hier zijn geen kosten aan verbonden. Nadeel is echter dat het traditionele abonnementensysteem blijft bestaan. Bovendien bedingen uitgevers vaak een embargoperiode van zes of meer maanden, waardoor artikelen pas na een van tevoren vastgestelde termijn vrij toegankelijk zijn. Sommige uitgevers staan het zelfs helemaal niet toe. Of ze stellen als voorwaarde dat alleen een bepaalde versie open access mag worden gemaakt, bijvoorbeeld de versie voor peerreview (de beoordeling van artikelen door vakgenoten of collega’s) of die zonder de uitgeversopmaak.

Daarnaast heb je de meer duurzame ‘gouden route’, waarbij het gesloten abonnementsmodel verdwijnt. Publicaties worden direct — dus zonder vertraging en embargo’s — vrij beschikbaar gesteld via online open access journals. De Nederlandse universiteiten zijn hier groot voorstander van, evenals de overheid.

Lees verder Inklappen

Lood om oud ijzer

De uitgevers hebben namelijk een slim antwoord gevonden op de open access beweging die door de academische wereld raast. Ook met open access blijkt het mogelijk om geld te verdienen: simpelweg door de rekening van de ‘publicatiekosten’ bij de producent van artikelen te leggen. ‘Steeds vaker vragen met name de commerciële uitgevers een APC of BPC [article/book processing charge, ook wel publicatiekosten genoemd, red.] van auteurs of hun instituten om een artikel of boek open access te maken, om zo de kosten te dekken,’ vertelt Janneke Adema, Research Fellow Digitale Media aan de Coventry-universiteit en gespecialiseerd in open access. Ook open access publiceren kost geld. Zo investeren uitgevers nog steeds in ICT en in de verrijking, editing, ontsluiting, vindbaarheid, distributie en marketing van door hen gepubliceerd onderzoek. Daarnaast blijven ze de peerreview (de beoordeling van artikelen door vakgenoten of collega’s) faciliteren, evenals de selectie van alle aangeleverde artikelen. Het is begrijpelijk dat ze die kosten op een of andere manier proberen te verhalen. Maar hoe ver kun je daarin gaan? Dat is een vraag die tienduizenden academici steeds luider durven te stellen. Wat is nog redelijk?

'Het is nog steeds een verdienmodel met excessen'

In feite draait de financiële stroom met het nieuwe betaalmodel om: niet de lezer betaalt voor toegang, maar de onderzoeker betaalt voor de diensten van de uitgever. Hoewel dit model vrije toegang tot artikelen biedt, kunnen commerciële uitgevers nog steeds hoge winsten maken. Zo is niet vastgesteld wat een redelijke prijs is voor de publicatie van een artikel. De APC-kosten lopen per uitgever en per vakgebied erg uiteen: van een paar honderd dollar tot ongeveer 3000 dollar per artikel. In sommige gevallen lopen de prijzen op tot in de 4000 of zelfs 5000 dollar. Vaak geldt hoe prestigieuzer het tijdschrift, hoe hoger de publicatiekosten. Cell Reports, de open access-variant van het vooraanstaande medisch-biologische tijdschrift Cell, vraagt bijvoorbeeld 5000 dollar als APC.

De prijzen die commerciële uitgevers in rekening brengen zijn veel te hoog. Dat zegt Robert van der Vooren, die bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) het project leidt dat de transitie naar open access moet bevorderen. ‘Het kost helemaal niet zoveel geld als er gevraagd wordt. 90 tot 95 procent van al het werk wordt gedaan door onderzoekers zelf: zij schrijven het artikel, dat vaak is gefinancierd met publiek geld, en ze voeren de kwaliteitscontrole uit.’

Verschil in kosten: traditioneel vs. open access

Een belangrijke reden waarom open access-uitgevers minder kosten maken, is simpelweg omdat ze nieuwer zijn en enkel online publiceren. Ze hoeven niet te investeren in betaalmuren en kunnen gebruikmaken van de nieuwste elektronische/technologische tools. Traditionele uitgevers dienen veel in technologie te investeren om met de nieuwste ontwikkelingen mee te kunnen gaan. Bovendien doen sommigen ook nog aan geprinte oplagen. Dit overzicht laat mooi zien hoe de kosten van publiceren verminderen bij de overstap naar open access.

Open access-tijdschriften bestaan al tientallen jaren en sinds 2000 is er een stroom nieuwe uitgeverijen die meteen met open access zijn begonnen, zoals Copernicus en MDPI. Dit zijn voornamelijk non-profitorganisaties. BioMed Central en PLOS, de grootste open access-uitgevers (ook non-profit), vragen voor de meeste publicaties in hun tijdschriften een APC van 1495 dollar tot 2450 dollar. De hoogste APC die PLOS in rekening brengt is voor een artikel in PLOS Biology en bedraagt 2900 dollar. Bij BioMed is dat 2975, dit geldt voor publicaties in Genome Biology en Genome Medicine. Daarnaast hebben ook steeds meer grote en traditionele uitgevers tijdschriften die volledig open access zijn. Zo heb je SAGE Open (in handen van SAGE), die voor elk artikel een APC van 395 dollar vraagt.

Lees verder Inklappen

‘Tussen wat het zou moeten kosten en wat het kost zit een enorme buffer,’ zegt ook Krekels. ‘Als je niet uitkijkt, krijg je lood om oud ijzer. Het is nog steeds een verdienmodel met excessen. Linksom of rechtsom krijgen die uitgevers nog steeds te veel geld.’ Krekels erkent dat de uitgevers goed werk doen wat betreft het vermarkten van artikelen, maar volgens hem is het APC-model wel een garantie voor ‘het in stand houden van de industrie zoals ze nu is’.

Volgens Nineke van Dalen van brancheorganisatie Media voor Vak en Wetenschap van het Nederlands Uitgeversverbond valt het mee met die hoge kosten. Net als elke onderneming verdisconteren ook uitgevers hun investeringen, kosten, belastingen en dividenden in de prijs van hun product. ‘Er zijn geen algemene uitspraken te doen over welke hoeveelheid markt- of meerwaarde er door welke actoren worden toegevoegd.’

Goedkoper publicatieproces

Inmiddels hebben volledig open access-artikelen een marktaandeel van 13 procent bereikt. De hoge winstmarges van uitgevers als Elsevier zijn echter niet verlaagd, evenals de abonnementsprijzen. In die zin lijkt de opkomst van het open access-model dus niet veel te hebben veranderd. Toch kan open access het publicatieproces wel degelijk een stuk goedkoper maken. In 2015 bracht het Duitse onderzoeksinstituut Max Planck Digital Library (MPDL) in kaart hoeveel geld er omgaat in de wereldwijde markt van wetenschappelijke publicaties: ongeveer 7,6 miljard euro. Jaarlijks worden er zo’n 2 miljoen artikelen gepubliceerd. Een simpele berekening leert dat het publiceren van één artikel in het huidige businessmodel dus gemiddeld ongeveer 3800 euro kost. Dit geld wordt door de gezamenlijke bibliotheken wereldwijd opgebracht. ‘Een verrassend hoog bedrag,’ aldus Gerard Meijer, directeur van het Duitse Fritz-Haber-Institute en voormalig collegevoorzitter van de Radboud Universiteit in Nijmegen. ‘De gemiddelde APC is volgens OpenAPC 1370 euro. Als we deze waarde aanhouden, zou het gehele publicatieproces dus een derde goedkoper kunnen worden.’

Gerard Meijer, voormalig collegevoorzitter Radboud Universiteit

De winst moet in lijn zijn met de toegevoegde waarde die uitgevers leveren. Dat is nu al lang niet meer het geval

Dat open access-uitgevers nog steeds winst boeken is op zich niet erg, stelt Meijer. Maar, zo zegt hij: ‘Die winst moet wel in lijn zijn met de toegevoegde waarde die ze leveren aan het hele publicatieproces. Dat is met de winsten die de uitgevers nu maken al lang niet meer het geval. Een open access-uitgever mag best een gezonde 10 procent winst maken. En dat kan ook met een APC van 1370 euro.’

De inzet van big deals

Hoe zit het eigenlijk met open access in Nederland? Volgens Jeroen Sondervan, publishing consultant aan de Universiteit Utrecht en redacteur bij het nationale platform over open access, zitten we momenteel in een transitiefase. Samen met de overheid zijn de universiteiten groot voorstander van het nieuwe model. Al een tiental jaren onderhandelen Nederlandse universiteiten met de grote wetenschappelijke uitgevers. Via zogenoemde big deals sluiten de partijen bulkcontracten af die in één keer toegang verschaffen tot het totale pakket aan tijdschriften van een uitgever. Sinds 2014 worden de big deal-onderhandelingen ingezet als pressiemiddel om de transitie naar open access te bereiken — Nederland is hiermee een voorloper. De VSNU — die namens de universiteiten gesprekken voert — maakt gebruik van de (aflopende) meerjarige bulkcontracten en stelt bij de verlenging ervan serieuze voorwaarden die uitgeverijen meer richting open access moeten bewegen. Maar lukt dat ook?

Commerciële uitgevers hebben er baat bij het abonnementensysteem in stand te houden

De uitgevers reageren wisselend. ‘We willen via de big deals alle APC’s in één keer afkopen voor Nederlandse onderzoekers,’ zegt Gerard Meijer, die als voormalig collegevoorzitter van de Radboud Universiteit aan de ‘big deal-onderhandelingstafel’ zat. ‘Met een paar uitgevers is dat gelukt, maar anderen weigeren pertinent.’ Hij ziet open access als een onvermijdelijke ontwikkeling, maar vraagt zich wel af hoelang een volledige transitie naar dat model zal duren. Volgens Meijer hebben grote, commerciële uitgevers er alle baat bij het dominante abonnementensysteem in stand te houden: ‘Daarmee verdienen ze immers schandalig veel geld. Uitgevers zeggen wel interesse te hebben in open access, maar dat hebben ze helemaal niet. Hun enige belang is geld verdienen.’ Ook Sondervan denkt dat een complete overgang niet op korte termijn zal plaatsvinden: ‘Als de hele wereld aan open access zou doen, dan hebben de uitgevers wel meer een probleem. Maar momenteel zijn alleen Nederland en een paar andere landen ermee bezig.’

‘Een totale systeemverandering in twee jaar is niet realistisch,’ aldus Van Dalen van het Uitgeversverbond. Volgens haar is de te volgen weg er één van samenwerking, waarbij bestaande uitgevers hogere kosten hebben dan start-ups en grote bedrijven complexe organisaties managen.

Wat geven de Nederlandse universiteiten nu uit?

Op dit moment geven de Nederlandse universiteiten tussen de 1,5 en 2 procent van hun basisfinanciering — de eerste geldstroom — uit aan abonnementsgelden voor wetenschappelijke tijdschriften en boeken. Dat klinkt misschien weinig, maar voor universiteiten is dat een aanzienlijk bedrag. Een groot deel van het basisbudget gaat al naar salarissen van het personeel en naar de vaste lasten (afschrijving en onderhoud) van de gebouwen en collegezalen. ‘Er is nauwelijks “flexibel geld” in dit eerste-geldstroomdeel,’ zegt Gerard Meijer. ‘Daarom is 2 procent van het totaal misschien wel de helft van het “vrij besteedbare deel” van de eerste-geldstroomgelden. Dit zou je graag voor andere doeleinden inzetten, zoals verbetering van de onderwijskwaliteit en meer docenten.’ In 2015 betaalden de Nederlandse universiteiten in totaal 43 miljoen euro aan abonnementskosten aan verschillende wetenschappelijke uitgeverijen.

Lees verder Inklappen

‘Wat je nu ziet gebeuren, is dat er via de big deals vooral voor de tussenvorm van open access wordt gekozen,’ zegt publishing consultant Sondervan. Hiermee doelt hij op ‘hybride tijdschriften’: traditionele, gesloten bladen die onderzoekers de mogelijkheid bieden om een artikel vrij te kopen. Dat betekent dat een deel van de publicaties alleen voor abonnees is te lezen en een deel voor iedereen via open access. ‘Het overgrote deel van het portfolio van grote uitgevers is nu eenmaal gesloten, vandaar de hybride vorm.’ Het is een manier om een geordende overgang voor elkaar te krijgen. Sinds 2014 hebben de universiteiten steeds meer contracten voor leestoegang én open access publiceren voor Nederlandse auteurs.

Behoud marktpositie

Een nadeel van zulke deals is echter dat de gevestigde uitgevers hun sterke marktpositie behouden en daarmee worden de kansen voor startende, vaak kleine (open access-)uitgevers er niet groter op. Dat zit zo: uiteraard maken onderzoekers zelf de keuze in welk tijdschrift zij publiceren. Maar, zo legt Van der Vooren van de VSNU uit: ‘De universiteiten vinden dat het de voorkeur geniet om te publiceren in tijdschriften uit de contracten. Als onderzoekers hiervoor kiezen, kost hun dat namelijk geen extra geld. Mocht een onderzoeker open access willen publiceren bij een uitgever waarmee nog geen contract gesloten is, dan moet diegene de uitgever uit eigen onderzoeksmiddelen een APC betalen.’ Volgens Sondervan lijkt de keuze dan snel gemaakt. Aangezien de deals vooral met de grote uitgevers zijn gesloten, blijven alternatieve uitgevers nu buiten beeld. De keuze voor hybride zorgt er tevens voor dat echte open access-tijdschriften, die volledig open zijn voor iedereen, minder gebruikt worden.

‘Er beginnen nu wel een paar kleinere uitgevers mee te doen, zoals Walter de Gruyter en Brill,’ zegt Sondervan. ‘Maar ja, er zijn vele andere uitgevers en sommigen zijn heel klein, vooral in de geesteswetenschappen. Hoe ga je daarmee om?’ Meijer legt uit dat ze zijn begonnen met de acht grote uitgeverijen, om daar eerst impact te maken. De andere 30 procent bestaat volgens hem uit zo’n tweehonderd uitgevers die erg versplinterd zijn en dus minder zichtbaar. Uiteindelijk zijn overeenkomsten met kleine, betrouwbare uitgevers ook belangrijk, beaamt Meijer. ‘Die zijn er eigenlijk nog te weinig.’

IJzeren greep

In theorie vormt open access een veelbelovend antwoord op de problemen van het huidige uitgeefsysteem. Maar in de praktijk verloopt de transitie van het gesloten abonnementensysteem naar een volledig open access-model tergend langzaam. Hoe komt dat?

‘De big deals zijn vooral een tactische aanpak, en die is goed gelukt,’ zegt Hubert Krekels (WUR). ‘Maar we zijn er nog lang niet. Als je doelstelling is dat wetenschap open moet worden, dan moet je keuzes maken in het hele systeem van waardering en reputatie. Momenteel conflicteert de manier waarop onderzoekers beoordeeld worden namelijk met die doelstelling. Publicatie in high impact journals vormt nog steeds het hoogste goed voor wetenschappers.’

'Publicatie in high impact journals vormt nog steeds het hoogste goed voor wetenschappers’

In feite zitten de onderzoekers in een soort ijzeren greep: de drang om te publiceren (ook wel ‘publish or perish’ genoemd) houdt hun afhankelijkheid van de gevestigde uitgeverijen in stand. ‘Het is een bubbel waar wetenschappers in zitten,’ zegt Krekels. En dat terwijl tegenwoordig iedereen zijn eigen uitgever kan zijn.

Kortom: zo blijven we in de overgangsfase hangen, waarbij commerciële uitgevers open access aan hun verdienmodel toevoegen en het gesloten abonnementenmodel blijft bestaan. In die vorm is open access niet dé oplossing. Het fundamentele probleem — uitgevers die hoge winsten maken in een gesubsidieerde markt — blijft immers bestaan. Ze proberen dat lucratieve model zo lang mogelijk in stand te houden, in het besef dat er steeds harder aan de stoelpoten wordt gezaagd.

Wat is dan wel de oplossing? Zijn er ook snellere oplossingen? In een volgend artikel laat ik een paar radicaal andere mogelijkheden zien. Heb je hier zelf ideeën over? Deel ze hieronder in de reacties!

 

Dit artikel maakt deel uit van een serie over wetenschappelijke uitgevers.

Lees hier deel 1: Hoe wetenschappelijke uitgevers zich verrijken met onze belastingcenten

Lees hier deel 3: Hoe we ons kunnen bevrijden van het juk van wetenschappelijke uitgevers